ECLI:NL:TACAKN:2021:12 Accountantskamer Zwolle 20/1276 en 20/1278 Wtra AK
ECLI: | ECLI:NL:TACAKN:2021:12 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-02-2021 |
Datum publicatie: | 01-02-2021 |
Zaaknummer(s): | 20/1276 en 20/1278 Wtra AK |
Onderwerp: | |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen twee accountants van een kantoor. De klachten zien op de dienstverlening, die niet juist zou zijn: aanschaf van dure boekhoudprogramma’s die geen beter inzicht geven, een aantal jaarrekeningen is niet besproken, aangiften zijn niet tijdig ingediend en misbruik van retentierecht en machtspositie. Een aantal klachten ziet op de declaraties. Zo zou onvoldoende inzicht zijn gegeven in de declaraties, de tarieven zouden zonder medeweten van klaagsters zijn verhoogd, en is niet gereageerd op klachten daarover. Klachten tegen de ene accountant, die contactpersoon was, ongegrond: de gedragingen zijn niet tuchtrechtelijk verwijtbaar en/of niet onderbouwd. De klacht tegen de andere accountant is ook ongegrond: anders dan klaagsters stellen heeft hij wel op hun klacht over de declaraties gereageerd. |
ACCOUNTANTS KAMER
UITSPRAAK van 1 februari 2021 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 8 juli 2020 ontvangen klachten met nummers 20/1276 en 20/1278 Wtra AK van
1. X1 VOF
2. X2 VOF
gevestigd te [plaats1],
K L A A G S T E R S
vertegenwoordigd door de vennoot [A]
t e g e n
1. Y1
2. Y2
beiden accountant-administratieconsulent
kantoorhoudende te [plaats2],
B E T R O K K E N E N
gemachtigde: mr. [B]
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de klaagschriften met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen
- de brief van betrokkene van 6 november 2020 met bijlagen
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 20 november 2020. Verschenen zijn de heer [A] en zijn dochter mevrouw [C]. Betrokkenen zijn ook verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
2. De feiten
2.1. Betrokkene [Y1] is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de Nba en betrokkene [Y2] sinds [datum]. Beiden zijn werkzaam bij [accountantskantoor1] (hierna: [accountantskantoor1]).
2.2. Tot 1 januari 2009 verrichtte [accountantskantoor2] (hierna: [accountantskantoor2]) werkzaamheden voor klaagsters. Per die datum is [accountantskantoor2] overgenomen door [accountantskantoor1].
Sindsdien verricht [accountantskantoor1] diverse werkzaamheden voor klaagsters, onder meer het bijhouden van de (loon)administratie, het opstellen van jaarstukken en het doen van aangiften. Voor deze werkzaamheden is geen schriftelijke opdrachtbevestiging inclusief prijsafspraak opgesteld.
2.3. In 2019 heeft [accountantskantoor1] een aantal facturen naar klaagster [X1] gezonden in verband met diverse werkzaamheden, verband houdend met de boekjaren 2015 tot en met 2019. In totaal is ruim € 20.000 in rekening gebracht. Niet alle facturen zijn betaald.
2.4. In maart 2019 hebben klaagsters [accountantskantoor1] om een toelichting op de ontvangen facturen verzocht. Hierop heeft [accountantskantoor1] gereageerd, gevolgd door een uitvoerige correspondentie, waarin klaagsters zich op het standpunt bleven stellen dat [accountantskantoor1] meer in rekening had gebracht dan was afgesproken en zij verzochten om uitvoerige specificaties om te kunnen controleren of de facturen wel klopten. Het overleg tussen partijen over de facturen heeft niet geleid tot overeenstemming, waarna de relatie is beëindigd. Bij brief van 11 februari 2020 heeft [accountantskantoor1] dit aan klaagsters bevestigd. Daarbij zijn klaagsters gewezen op de nog openstaande facturen en is om betaling daarvan verzocht. De heer [C] heeft [accountantskantoor1] bij brief van 28 februari 2020 laten weten onverkort bij zijn standpunt te blijven dat de facturen onterecht zijn. In de brief wordt aanspraak gemaakt op betaling door [accountantskantoor1] van minimaal € 15.666,50.
3. De klacht
3.1. Betrokkenen hebben volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels. Klaagsters hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij betrokkenen het volgende verwijten:
a. Betrokkenen hebben geweigerd inzicht te geven in de declaraties.
b. Klaagsters hebben op aandringen van betrokkenen driemaal een ander boekhoudprogramma aangeschaft, wat veel geld heeft gekost, maar die programma’s leverden geen van alle een beter inzicht in de administratie op.
c. De tarieven van [accountantskantoor1] zijn in de loop van de tijd omhoog gegaan terwijl daarover nooit afspraken zijn gemaakt.
d. De jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 zijn nooit met klaagsters besproken.
e. Betrokkene [Y2] heeft niet gereageerd op een brief van klaagsters aan hem van 26 december 2019.
f. Betrokkenen hebben klaagsters niet laten weten dat een aantal fiscale aangiften niet op tijd was ingediend waardoor fiscale beslagen volgden. De werkzaamheden die met die beslagen waren gemoeid, hebben tot extra declaraties geleid.
g. Betrokkenen hebben op oneigenlijke wijze gebruik gemaakt van het retentierecht.
h. Betrokkenen hebben zich schuldig gemaakt aan misbruik van hun machtspositie en bedrog gepleegd.
4. De beoordeling
4.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
4.2. Ingevolge vaste rechtspraak van de Accountantskamer en het College van Beroep voor het bedrijfsleven [1] , is het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor Geschillen voorbehouden om tussen partijen bindend te oordelen over civielrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants. In het kader van een tuchtrechtelijke procedure kan alleen met succes over declaraties worden geklaagd indien een accountant bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor een schending van het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep bepaalde aan de orde is. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties, derhalve te kwader trouw indient.
4.3. De Accountantskamer heeft de twee klaagschriften op de zitting gevoegd behandeld. In deze uitspraak worden de klachten per betrokkene apart besproken. De Accountantskamer stelt namelijk vast dat alleen klachtonderdeel e. betrekking heeft op het handelen van betrokkene [Y2]. De Accountantskamer zal eerst dit klachtonderdeel bespreken. Daarna worden de overige klachtonderdelen, die zien op het handelen van betrokkene [Y1], besproken. Bij de herformulering van de klachtonderdelen zal, voor zover nodig, worden vermeld op wie van betrokkenen het klachtonderdeel betrekking heeft.
Klachtonderdeel e: betrokkene [Y2] heeft niet gereageerd op een brief van klaagsters van 26 december 2019
4.4. Klaagsters verwijten betrokkene [Y2] dat hij zijn verantwoordelijkheid jegens hen niet heeft genomen en niet adequaat respectievelijk helemaal niet heeft gereageerd naar aanleiding van een telefonisch contact met hem in september 2019 en een brief aan hem van 26 december 2019.
In het verweerschrift is in de eerste plaats aangevoerd dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is, nu betrokkene [Y2] met klaagsters alleen in 2009 contact heeft gehad. Betrokkene [Y2] stelt verder dat de klacht jegens hem ongegrond is, nu klaagsters niet duidelijk hebben gemaakt tegen welke van zijn gedragingen de klacht is gericht.
De Accountantskamer is het volgende gebleken. In 2009 heeft betrokkene [Y2] een kennismakingsgesprek gevoerd met klaagsters, maar daarna was hij niet meer bij de dienstverlening aan hen betrokken. Bij [accountantskantoor1] was betrokkene [Y1] het aanspreekpunt voor klaagsters voor alle kwesties en werkzaamheden die verband hielden met de opdracht. Op de zitting heeft betrokkene [Y2], in afwijking van het gestelde in het verweerschrift, verklaard dat hij tweemaal met klaagsters heeft gesproken. De eerste maal was in september 2019. Het gesprek vond plaats naar aanleiding van de klachten en vragen over de declaraties. Wanneer het tweede gesprek had plaatsgevonden kon hij zich niet meer goed herinneren.
Nu het klachtonderdeel blijkens het verhandelde ter zitting alleen betrekking heeft op de periode vanaf september 2019, is van niet-ontvankelijkheid wegens termijnoverschrijding geen sprake.
De Accountantskamer is verder van oordeel dat het klachtonderdeel ongegrond is. Betrokkene [Y1] was bij klaagsters bekend als hun contactpersoon. Er is geen beroepsregel op grond waarvan (ook) betrokkene [Y2] gehouden was te reageren op de vragen en klachten van klaagsters toen zij in hun visie van betrokkene [Y1] geen of geen bevredigende antwoorden ontvingen. Betrokkene [Y2] was niet de verantwoordelijk accountant bij de uitvoering van de opdracht. Daar komt bij dat klaagsters niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene [Y2] niet heeft gereageerd op een brief aan hem van 26 december 2019. Onweersproken is door betrokkene [Y2] gesteld dat hij tweemaal heeft gesproken met klaagsters. In de brief van [accountantskantoor1] aan klaagsters van 11 februari 2020 staat, dat betrokkene [Y2] klaagsters ‘onlangs’ te woord heeft gestaan. In de antwoordbrief van klaagsters aan [accountantskantoor1] van 28 februari 2020 is niet ontkend dat een onderhoud met betrokkene [Y2] heeft plaatsgevonden. In de brief is alleen betwist dat het gesprek op het kantoor van [accountantskantoor1] te [plaats2] heeft plaatsgevonden.
Een tuchtrechtelijk relevante nalatigheid is niet gebleken. Het klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel a: betrokkene [Y1] heeft geweigerd inzicht te geven in de declaraties.
4.5. Het klachtonderdeel ziet op de facturen die [accountantskantoor1] in 2019 aan klaagsters heeft gestuurd. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden blijkt dat [accountantskantoor1] meermalen gemotiveerd heeft gereageerd op vragen van klaagsters over de declaraties. Ook zijn urenspecificaties verstrekt. Klaagsters zijn het met het standpunt en de toelichting op dat standpunt van [accountantskantoor1] niet eens, maar dat is wat anders dan het verwijt dat geen inzicht is gegeven. Dat inzicht is wel gegeven. Het verwijt van klaagsters mist feitelijke grondslag. Klachtonderdeel a. is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b: klaagsters hebben op aandringen van betrokkene [Y1] driemaal een ander boekhoudprogramma aangeschaft, wat veel geld heeft gekost, maar die programma’s leverden geen van alle beter inzicht in de administratie op.
4.6. Volgens klaagsters zijn de beloofde resultaten niet behaald, terwijl zij wel op hoge kosten zijn gejaagd.
Betrokkene [Y1] heeft daartegen ingebracht dat klaagsters steeds hebben ingestemd met de aanschaf van de diverse programma’s en dat alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten zijn doorberekend. Betrokkene heeft daaraan toegevoegd dat de programma’s op termijn tot kostenbesparingen gaan leiden.
Klaagsters hebben erkend dat zij hebben ingestemd met de aanschaf van de betreffende programma’s. Dat de kosten daarvan onnodig hoog waren terwijl er geen sprake was van enige verbetering van het inzicht in de financiële administratie en dat die verbetering op termijn ook niet was te verwachten, hebben klaagsters niet aannemelijk gemaakt. Klachtonderdeel b. is ongegrond.
Klachtonderdeel c: de tarieven van [accountantskantoor1] zijn in de loop van de tijd omhoog gegaan terwijl daarover nooit afspraken zijn gemaakt.
4.7. Volgens klaagsters is in 2009 afgesproken dat [accountantskantoor1] de werkzaamheden onder dezelfde prijscondities zou verrichten als [accountantskantoor2]. In de praktijk bleken de declaraties van [accountantskantoor1] echter veel hoger uit te vallen.
Betrokkene [Y1] heeft gesteld dat met klaagsters geen afspraken zijn gemaakt over een prijs. Er werd gedeclareerd op basis van gewerkte uren en een uurtarief, en dat was al jaren het geval. In de voorgaande jaren was dat nooit een probleem en hebben klaagsters de declaraties betaald. Betrokkene benadrukt dat klaagsters niet stellen dat het uurtarief niet klopt of dat de werkzaamheden niet zijn verricht.
De Accountantskamer overweegt dat er geen beroepsregel is die voorschrijft dat een accountant wijzigingen in de tarieven telkens moet afstemmen met de cliënt. Ter voorkoming van discussies zoals die zijn ontstaan met klaagsters, is het echter verstandig om vast te leggen welke tarieven in rekening worden gebracht en op welke wijze veranderingen in de tarieven worden doorgevoerd. In het e-mailbericht van 26 september 2019 van betrokkene [Y1] aan klaagsters is uiteengezet, dat de uurtarieven tussen 2009 en 2019 zijn gestegen als gevolg van inflatie. Zoals eerder al is overwogen is het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad voor Geschillen voorbehouden om tussen partijen bindend te oordelen over civielrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants. Klaagsters hebben niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene [Y1] bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor een schending van het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep bepaalde aan de orde is. Klachtonderdeel c. is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d: de jaarrekeningen 2015, 2016 en 2017 zijn nooit met klaagsters besproken.
4.8. Betrokkene [Y1] heeft erkend dat hij de jaarrekeningen over deze drie jaren, anders dan voorheen het geval was, niet met klaagsters heeft besproken. Volgens hem kwam dat omdat de benodigde stukken veel te laat van klaagsters waren ontvangen. Daardoor kon pas in 2019 met het samenstellen van de betreffende jaarcijfers worden begonnen. Een bespreking van die cijfers werd door hem toen niet meer zinvol geacht, omdat er vanwege het tijdsverloop toch niet meer vanuit die cijfers kon worden bijgestuurd en omdat door de fiscus druk was uitgeoefend om de jaarrekeningen snel gereed te maken.
De Accountantskamer overweegt dat het bespreken van jaarrekeningen met een klant geen verplichting is die voortvloeit uit de voor een accountant geldende wet- en regelgeving, al verdient zo’n bespreking wel de voorkeur. Klaagsters hebben geen grond(en) aangevoerd waaruit kan volgen dat betrokkene [Y1] wel verplicht was de jaarrekeningen met hen te bespreken. Verder is van belang dat onweersproken is gesteld dat sprake was van een hoge tijdsdruk in verband met het standpunt van de belastingdienst dat de jaarrekeningen snel gereed gemaakt dienden te worden. Klachtonderdeel d. is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel f: b etrokkene [Y1] heeft klaagsters niet laten weten dat een aantal fiscale aangiften niet op tijd was ingediend waardoor fiscale beslagen volgden. De werkzaamheden die daarmee verband hielden hebben tot extra declaraties geleid.
4.9. Klaagsters hebben gesteld dat betrokkene de termijnen voor het indienen van aangiften liet verlopen, vervolgens om uitstel vroeg en nieuwe termijnen kreeg, die termijnen ook weer liet verlopen en vervolgens tegen de opgelegde aanslagen bezwaar maakte bij de belastingdienst. De kosten daarvoor werden vervolgens bij klaagsters in rekening gebracht.
Betrokkene [Y1] heeft op de zitting verklaard dat de aangifte 2015 te laat is ingediend omdat klaagsters de stukken niet tijdig hadden verstrekt, maar nog wel voordat de beslissing omtrent de definitieve aanslag was genomen. De aangiften voor 2016 en 2017 zijn volgens hem tijdig ingediend.
De aangifte 2018 is ook volgens betrokkene [Y1] niet tijdig ingediend. Uit de gedingstukken is gebleken dat klaagsters daarover bij e-mailbericht van 26 september 2019 zijn geïnformeerd. Daarbij is vermeld dat er uitstel is verleend. Volgens betrokkene [Y1] was hij er niet mee bekend dat de belastingdienst nadien een (ambtshalve) aanslag heeft opgelegd, omdat de belastingdienst aanslagen naar het postadres van klaagsters verzond.
Hoewel dat op hun weg ligt hebben klaagsters, tegenover het verweer van betrokkene [Y1], niet aannemelijk gemaakt dat aan zijn kant sprake is geweest van (verwijtbare) nalatigheid. Partijen zijn het niet eens over de feitelijke gang van zaken (het is een welles-nietes-discussie) en de juistheid van het standpunt van klaagsters kan niet uit de overgelegde stukken worden afgeleid.
De juistheid van klachtonderdeel f. is door klaagsters niet aannemelijk gemaakt en daarom ongegrond.
Klachtonderdeel g: betrokkene [Y1] heeft op oneigenlijke wijze gebruik gemaakt van het retentierecht.
4.10. Betrokkene [Y1] heeft gesteld dat het retentierecht alleen is uitgeoefend ten aanzien van de documenten die door [accountantskantoor1] waren opgesteld en waarvan de bijbehorende facturen nog niet waren voldaan. De administratie van klaagsters is op hun verzoek teruggegeven.
Dit laatste hebben klaagsters ter zitting erkend.
Het is vaste rechtspraak dat het uitoefenen van een retentierecht op de door de accountant vervaardigde stukken en gedane bewerkingen in beginsel toelaatbaar is. De accountant dient daarbij een zorgvuldige afweging te maken tussen het belang van de accountant bij het achterhouden ervan en het - voor de accountant - kenbare belang dat de cliënt heeft bij de afgifte [2] .
Voor zover in het klachtonderdeel is begrepen dat betrokkene [Y1] zich ten onrechte op het retentierecht heeft beroepen wat betreft de door [accountantskantoor1] vervaardigde stukken en gedane bewerkingen, faalt het. Klaagsters hebben namelijk geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan volgen dat betrokkene [Y1] op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. Klaagsters hebben erkend dat betrokkene [Y1] ten aanzien van de eigen administratie van klaagsters geen beroep op het retentierecht heeft gedaan.
Klachtonderdeel g. is om deze redenen ongegrond.
Klachtonderdeel h: betrokkene [Y1] heeft zich schuldig gemaakt aan misbruik van zijn machtspositie en bedrog gepleegd.
4.11. De Accountantskamer is van oordeel dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is. Klaagsters hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan volgen dat betrokkene [Y1] misbruik heeft gemaakt van zijn positie of zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog.
4.12. Alle klachten zijn ongegrond.
5. De beslissing
De Accountantskamer:
· verklaart de klacht die is gericht tegen betrokkene [Y1] ongegrond;
· verklaart de klacht die is gericht tegen betrokkene [Y2] ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.H. de Haan, voorzitter, mr. A.A.J. Lemain en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en drs. J. Hetebrij RA en drs. R.G. Bosman RA (accountantsleden), in aanwezigheid van P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2021.
_________ __________
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA Den Haag). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.
[1] zie ECLI:NL:CBB:2019:147
[2] ECLI:NL:CBB:2015:206