ECLI:NL:TNORSHE:2020:37 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/59

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:37
Datum uitspraak: 21-12-2020
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): SHE/2019/59
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De klacht van klager bestaat (kort gezegd) uit de volgende onderdelen. A) Klager verwijt de notaris onzorgvuldig handelen bij het passeren van vaders testament. De onzorgvuldigheid zit hem volgens klager in het volgende. 1. In het testament staat vermeld dat [X] de dochter is van klager, terwijl klager geen dochter heeft. 2. In het testament staat de derde voornaam van klager onjuist vermeld. 3. In het testament staat ten onrechte vermeld dat klager zich in het verleden € 15.000,-- heeft toegeëigend, zonder dat deze stelling wordt toegelicht en/of onderbouwd. 4. De notaris heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van vader. Klager twijfelt aan de echtheid van vaders handtekening onder het testament. B) De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld in de communicatie jegens klager. Alle klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.  Voor zover klager de kamer verzoekt om de geldigheid van vaders testament te beoordelen, heeft de kamer overwogen dat de Wna niet in deze mogelijkheid voorziet. Het oordeel hierover is voorbehouden aan de civiele rechter. Klager is dan ook niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek.

Klachtnummer    : SHE/2019/59

Datum uitspraak : 21 december 2020  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klager] (hierna: klager),

wonende in [woonplaats],

gemachtigde: mevrouw mr. J. Jansen, advocaat in Venlo,

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 30 september 2019 heeft klager een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief (met bijlagen) is op 2 oktober 2019 door de kamer voor het notariaat (de kamer) ontvangen.

1.2.       De notaris heeft bij brief van 25 november 2019 een verweerschrift ingediend. Dit verweerschrift is door de kamer ontvangen op 26 november 2019.

1.3.       Bij brieven van 18 december 2019 heeft de kamer partijen uitgenodigd om bij de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig te zijn op 20 april 2020.

1.4.       Bij brieven van 6 april 2020 heeft de kamer aan partijen meegedeeld dat de mondelinge behandeling van de klacht op 20 april 2020 niet kan doorgaan in verband met de in het kader van het coronavirus getroffen maatregelen. Aan partijen is voorgesteld in plaats van een mondelinge behandeling de zaak na een tweede schriftelijke ronde schriftelijk af te doen. Partijen is verzocht binnen veertien dagen te reageren, indien zij een mondelinge behandeling van de klacht wensen.

1.5.       Klager heeft vervolgens om een mondelinge behandeling gevraagd.

1.6.       Bij brief van 16 september 2020 heeft (een collega van) de gemachtigde van klager de pleitnotitie van klager en de producties 21 tot en met 47 aan de kamer toegezonden. Bij e-mailbericht van 23 september 2020 heeft de kamer aan de gemachtigde van klager en aan de notaris meegedeeld dat de nagezonden producties worden geaccepteerd, maar dat de op voorhand toegezonden pleitnotitie niet wordt geaccepteerd.

1.7.       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 19 oktober 2020, waarbij klager, de notaris en de gemachtigde van klager zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       Klager is de zoon van [vader] (hierna: vader).

2.2.       Vader heeft op 29 april 2015 bij testament over zijn nalatenschap beschikt.

2.3.       Vervolgens heeft vader op [dag] november 2016, onder herroeping van alle eerder door hem gemaakte uiterste wilsbeschikkingen, bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Dit testament is door de notaris gepasseerd. Vader heeft in zijn laatste testament de broer en de zus van klager tot zijn enige erfgenamen benoemd. Verder staan in het testament de volgende legaten vermeld:

LEGATEN KLEINKINDEREN

Ik legateer, ten laste van mijn erfgenamen, om af te geven binnen negen (9) maanden na mijn overlijden aan:

1.      mijn kleindochter [X] , dochter van mijn zoon [klager] , (…), een bedrag ter grootte van de legitieme van mijn genoemde zoon [klager] , evenwel onder de verplichting voor haar om dit bedrag, mocht mijn zoon [klager] een beroep op zijn legitieme portie doen, voor haar rekening te nemen onder vrijwaring van de erfgenamen deswege.

Wat betreft de legitieme vordering van mijn zoon [klager] merk ik op dat hierop in mindering dient te worden gebracht het door mijn zoon [klager] reeds in het verleden toegeëigende bedrag van vijftien duizend euro (€ 15.000,00).

2.      mijn twee kleinkinderen (…), kinderen van mijn voornoemde dochter (…), een bedrag in geld. (…)”

2.4.       Op [datum] 2016 is vader overleden.

2.5.       Bij e-mailbericht van 2 februari 2018 heeft de toenmalige advocaat van (onder meer) klager het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

“Ondanks een expliciete toezegging gedaan bij e-mailbericht d.d. 29 november 2017 namens u door mevrouw [Y] is tot op heden de betreffende informatie van u nog steeds niet verkregen mogen worden met betrekking tot de lichamelijke - en geestesgesteldheid waarin de overledene [vader] in verkeerde op het moment van het opmaken van het testament.

Mijn cliënten wensen in deze op te merken dat door uw stilzwijgen in deze c.q. non-reactie bij hen de nodige vragen oproept.

Mijn cliënten willen, gestaafd door bewijzen, binnen acht dagen na heden uiteindelijk van u de informatie waarom al enkele malen is verzocht, en die door u is toegezegd, te ontvangen zulks binnen acht dagen na heden, bij gebreke waarvan zij zich het recht voorbehouden om een en ander onder te aandacht van de Kamer van Toezicht van het Notariaat te brengen.”

2.6.       Bij e-mailbericht van 8 februari 2018 heeft de notaris het volgende geantwoord aan de toenmalige advocaat van (onder meer) klager:

“Op uw uitdrukkelijke verzoek, laat ik u hierbij weten dat mij bij een tweetal ontmoetingen met [vader] in december (kamer: bedoeld zal zijn november) 2016, niet is gebleken van enige mate van wilsonbekwaamheid.

Uiteraard was ik bekend met het feit dat hij op sterven lag. Fysiek was erflater dan ook ronduit zwak. Zijn geestelijk toestand was daarentegen goed te noemen.

Er was geen sprake van zorgelijke geheugenproblemen, althans niet van dien aard dat het alarmerend zou zijn. Cliënt was zich zeer bewust van zijn situatie en hij was er zeker ook bewust van dat hij in het ziekenhuis lag. Zijn gedragingen zijn in vergelijking met de vorige ontmoeting niet opvallend veranderd noch waren zijn wensen veranderd. Dus wat dat betreft geen enkele reden tot extra alertheid.

Cliënt was zwak maar had verder geen opvallende moeite met spreken en/of mijn verhaal begrijpen.

Ik heb de wijziging het testament voor besproken met cliënt daarna bij een tweede ontmoeting heb ik de inhoud nogmaals besproken en vervolgens is de akte door cliënt en door mij ondertekend.

Tot slot zij gezegd dat de inhoud van het testament geheel in het verlengde is van hetgeen cliënt mij bij eerdere bezoeken bij cliënt thuis aan de [adresgegevens] , had verteld.

Zijn motieven waren derhalve volkomen logisch wat mij betreft en volstrekt helder.

Er was dan ook geen enkele reden tot extra alertheid.

Zoals vermeld zijn mij ook geen andere alarmerende gedragingen opgevallen waarin u geïnteresseerd zou kunnen zijn.”

2.7.       Bij e-mailbericht van 14 februari 2018 heeft de toenmalige advocaat van (onder meer) klager het volgende aan de notaris gevraagd:

“Met betrekking tot het d.d. [dag] november 2017 (kamer: bedoeld zal zijn 2016) verleden testament is het toch zo dat, in geval [klager] een beroep doet op zijn legitieme, in feite diens dochter, de kleindochter van de overledene, [X] geen uitkering van de legitieme in dat verband uit de nalatenschap zal verkrijgen?

Klopt die aanname/conclusie?

Met betrekking tot het gestelde toegeëigende bedrag van groot € 15.000,00 dat [klager] , volgens de overledene, zich zou hebben toegeëigend, vragen mijn cliënten zich af of ter zake enig bewijs aan u is getoond van die gestelde voornoemde toe-eigening van dat geldbedrag?”

2.8.       Bij e-mailbericht van 16 februari 2018 heeft de notaris het volgende geantwoord aan de toenmalige advocaat van (onder meer) klager:

“Uw aanname is correct.

Indien [klager] een beroep doet op zijn legitieme portie vervalt het legaat van zijn dochter [X] .

Tijdens de besprekingen die ik afgelopen jaren met Erflater heb gehad heeft hij mij meermaals verteld dat [klager] een bedrag groot €15.000 van hem heeft gestolen.

Ik heb nooit reden gezien om het verhaal van erflater in twijfel te trekken.” 

3.          De klacht

3.1.       De klacht van klager bestaat (kort gezegd) uit de volgende onderdelen.

A.    Klager verwijt de notaris onzorgvuldig handelen bij het passeren van vaders testament van [dag] november 2016 (hierna: het testament). De onzorgvuldigheid zit hem volgens klager in het volgende.

1.     In het testament staat vermeld dat [X] de dochter is van klager, terwijl klager geen dochter heeft.

2.     In het testament staat de derde voornaam van klager onjuist vermeld, namelijk [onjuiste spelling derde voornaam] in plaats van [juiste spelling derde voornaam].

3.     In het testament staat ten onrechte vermeld dat klager zich in het verleden € 15.000,-- heeft toegeëigend, zonder dat deze stelling wordt toegelicht en/of onderbouwd.

4.     De notaris heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van vader. Klager twijfelt aan de wilsbekwaamheid van vader ten tijde van het opmaken en passeren van zijn laatste testament en hij twijfelt aan de echtheid van vaders handtekening onder het testament.

B.    De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld in de communicatie jegens klager. De onzorgvuldigheid zit hem volgens klager in het volgende.

1.     In het e-mailbericht van de notaris van 16 februari 2018 aan de toenmalige advocaat van (onder meer) klager staan dezelfde onjuistheden vermeld als in vaders testament (zie de klachtonderdelen A.1 tot en met A.3).

2.     Ondanks het daartoe gedane verzoek van de toenmalige advocaat van (onder meer) klager heeft de notaris bij zijn verklaring in de antwoordmail van 8 februari 2018 geen bewijzen gevoegd met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van vader ten tijde van het passeren van het testament.

3.2.       Klager verzoekt de kamer om de geldigheid van het testament te beoordelen.

3.3.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       Voor zover klager de kamer verzoekt om de geldigheid van vaders testament van [dag] november 2016 te beoordelen, overweegt de kamer dat de Wna niet in deze mogelijkheid voorziet. Het oordeel hierover is voorbehouden aan de civiele rechter. Klager zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.

4.3.       De kamer zal hierna ingaan op de verschillende klachtonderdelen.

Klachtonderdeel A.1 ( [X] de (klein)dochter van vader/klager?)

4.4.       In vaders testament is een legaat opgenomen ten behoeve van [X]. [X] is in het testament aangeduid als de dochter van klager en als de kleindochter van vader. Klager verwijt de notaris dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van deze verklaring. [X] is volgens klager namelijk niet zijn dochter en dus ook niet de kleindochter van vader.

4.5.       De kamer overweegt het volgende. Ter zitting heeft de notaris toegelicht dat vader [X] zag als zijn kleindochter en dat vader dit ook in het testament tot uitdrukking wilde brengen. Naar het oordeel van de kamer mocht de notaris op vaders verklaring afgaan en hem in zijn wens volgen. Hij heeft daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De aanduiding heeft overigens ook geen enkel constitutief of declaratoir karakter. Klachtonderdeel A.1 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel A.2 (derde voornaam van klager onjuist)

4.6.       Klager verwijt de notaris dat in vaders testament zijn derde voornaam onjuist staat vermeld, namelijk [onjuiste spelling derde voornaam] in plaats van [juiste spelling derde voornaam].

4.7.       De kamer overweegt het volgende. De notaris heeft erkend dat de derde voornaam van klager onjuist is gespeld in vaders testament. De notaris heeft toegelicht hoe deze fout is ontstaan. Zo heeft de notaris aangevoerd dat het testament met spoed moest worden opgemaakt en dat hij de voornamen van klager heeft overgenomen uit het voorlaatste testament van vader (waarin de derde voornaam van klager dus kennelijk ook foutief was gespeld). Gelet hierop en op het feit dat het - ondanks de onjuiste derde voornaam - duidelijk is dat het om klager gaat, acht de kamer deze evidente verschrijving, die zonder gevolgen is gebleven, geen reden om de notaris hierover een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Op grond van het voorgaande zal klachtonderdeel A.2 ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel A.3 (toe-eigening van € 15.000,--)

4.8.       In vaders testament staat volgens klager ten onrechte vermeld dat klager zich in het verleden € 15.000,-- heeft toegeëigend. Bovendien wordt deze stelling in het testament niet toegelicht en/of onderbouwd.

4.9.       De notaris voert hiertegen aan dat vader heeft verklaard dat klager € 15.000,-- van hem had gestolen. Vader had hiervan geen bewijs en heeft ook geen aangifte van diefstal gedaan, maar wilde volgens de notaris wel dat de diefstal zou worden vermeld in zijn testament. De notaris heeft naar eigen zeggen zorgvuldig gehandeld door in het testament niet het woord diefstal te gebruiken, maar het woord toe-eigening. De door vader gestelde diefstal was volgens de notaris mede de reden dat vader klager heeft onterfd.

4.10.     De kamer is van oordeel dat de notaris op vaders verklaring mocht afgaan en hem in zijn wens mocht volgen door in het testament op te nemen dat klager zich in het verleden € 15.000,-- heeft toegeëigend. Op de notaris rustte niet de verplichting om te verifiëren of de door vader gestelde diefstal daadwerkelijk had plaatsgevonden of om vader ertoe te bewegen zijn standpunt in het testament verder toe te lichten en/of te onderbouwen. Gelet hierop is de kamer van oordeel dat de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel A.3 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel A.4 (wilsbekwaamheid vader)

4.11.     De vraag is aan de orde of de notaris voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader en of hij voldoende heeft gewaarborgd dat vader zijn wil op onafhankelijke wijze - zonder beïnvloeding van derden - aan de notaris heeft kunnen overbrengen.

Bij de beoordeling van deze vraag stelt de kamer voorop dat als uitgangspunt geldt dat een ieder aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd rechtshandelingen kan verrichten, zoals het maken van een testament. Een notaris moet in beginsel zijn/haar ministerie (dienst) verlenen en moet op verzoek van de betrokken cliënt doen wat nodig is om bijvoorbeeld een testament in een akte vast te leggen. Zoals bij elke akte rust daarbij op een notaris een zwaarwegende zorgplicht om te onderzoeken of is voldaan aan de in de wet gestelde vereisten voor het intreden van de rechtsgevolgen die worden beoogd met de rechtshandelingen die in de akte zijn opgenomen. In dat kader moet een notaris onder meer nagaan of de betrokken cliënt in staat is zich een op een rechtsgevolg gerichte wil te vormen in de zin van het bepaalde bij artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat de inhoud en de gevolgen van een te ondertekenen akte daarmee in overeenstemming zijn.

4.12.     Een notaris moet bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de betrokken cliënt primair uitgaan van zijn/haar eigen waarneming als niet bekend is, en er ook geen aanwijzingen zijn, dat de cliënt lijdt aan een ziekte die de wilsbekwaamheid kan beïnvloeden. Daarbij heeft een notaris een zekere mate van beoordelingsvrijheid. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid van de cliënt en/of als aanleiding bestaat om te vermoeden dat mogelijk sprake is van beïnvloeding door derden, is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening (hierna: het Stappenplan) biedt hiervoor een handreiking. In het Stappenplan staan indicatoren vermeld die aanleiding kunnen vormen voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid. Indien een notaris - ook al heeft hij/zij kennis van het bestaan van één of meerdere indicatoren - geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de cliënt, behoeft het Stappenplan niet te worden gevolgd. Daarbij zal het in belangrijke mate aankomen op zowel de inhoud van de gesprekken die een notaris met de cliënt voert, als de wijze waarop de cliënt zich daarbij presenteert.

4.13.     De kamer merkt op dat het in deze tuchtprocedure niet gaat om de vraag of vader ten tijde van het passeren van het testament op [dag] november 2016 wilsbekwaam was, maar om de vraag of de notaris in de gegeven omstandigheden voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader. Daarbij gaat het erom welke indruk de notaris van vader heeft gekregen tijdens zijn contacten met hem.

Standpunt van klager

4.14.     Klager heeft naar voren gebracht dat er verschillende indicatoren aanwezig waren, die voor de notaris aanleiding hadden moeten vormen om nader onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van vader. De notaris heeft dit nagelaten. Klager wijst op de volgende indicatoren.

a.     Vader is op [dag] november 2016 via de Eerste Hulp in zeer zorgwekkende toestand opgenomen in het ziekenhuis op de afdeling cardiologie.

b.     Op [dag] november 2016 was de situatie van vader nog steeds zeer zorgwekkend. Hij was in feite al hersendood en werd in leven gehouden door middel van ademhalingsapparatuur.

c.     In het testament staat vermeld dat vader zijn testament zelf zou hebben ondertekend. Vader was hiertoe volgens klager echter helemaal niet in staat. De handtekening onder het testament die van vader zou zijn, wijkt ook af van vaders handtekeningen op andere documenten.

d.     Klager kan geen enkele reden bedenken waarom vader hem heeft onterfd en waarom vader legaten heeft opgenomen in zijn testament. De in het testament opgenomen onterving en de legaten stroken ook niet met de door vader afgesloten uitvaartverzekering bij Centraal Beheer Achmea, op grond van welke polis vaders kinderen, onder wie klager, tezamen en voor gelijke delen begunstigden zijn. Daar komt bij dat vader klager in het verleden meerdere malen had verteld dat hij nooit een testament zou laten opmaken.

e.     Vader gebruikte al jaren medicijnen, die geen positieve invloed hadden op zijn geheugen.

f.      Vader vertelde in de laatste jaren van zijn leven steeds vaker ongeloofwaardige verhalen.

g.     In overleg met het ziekenhuis en vaders dochter is vader op [datum] 2016 ontslagen uit het ziekenhuis en overgebracht naar zijn woning, waar hij een dag later is overleden.

Standpunt van de notaris

4.15.     De notaris heeft aangevoerd dat hij op [dag] november 2016 tweemaal een gesprek heeft gehad met vader in het ziekenhuis. In de ochtend heeft hij vader gesproken over een wijziging van het testament uit 2015. In de middag heeft de notaris vader opnieuw bezocht en is het testament besproken en gepasseerd. De notaris heeft vader naar eigen zeggen onder vier ogen gesproken. De notaris wist dat klager op sterven lag. Vaders fysieke toestand was zwak en hij moest tijdens het gesprek met de notaris slijm ophoesten, maar volgens de notaris was zijn geestelijke toestand goed. Vader was zich bewust van zijn situatie en had geen opvallende moeite om te spreken of het verhaal van de notaris te begrijpen. Hij was in beide ontmoetingen consistent in zijn wensen. Volgens de notaris is de inhoud van het laatste testament grotendeels identiek aan de inhoud van het voorlaatste testament uit 2015. De inhoud van het laatste testament ligt in het verlengde van hetgeen vader de notaris tijdens eerdere bezoeken van de notaris bij vader thuis had verteld. De motieven van vader waren logisch en helder. Vader was volgens de notaris niet hersendood, werd niet in leven gehouden met ademhalingsapparatuur en heeft zijn testament zelf ondertekend. Nadat de artsen vader hadden verteld dat hij uitbehandeld was, is hij naar huis gebracht en heeft hij daar voor euthanasie gekozen.

Naar aanleiding van een verzoek van klager heeft de notaris zich naar eigen zeggen bereid verklaard om mee te werken aan een schrift vergelijkend onderzoek naar vaders handtekening onder het testament, maar dit onderzoek heeft om onbekende reden nooit plaatsgevonden.

Over de door klager gestelde uitvaartverzekering heeft vader niet met de notaris gesproken.

Oordeel van de kamer

4.16.     Vast staat dat (het vermogen van) vader niet onder bewind of curatele was gesteld, z odat het hem in beginsel vrij stond rechtshandelingen te verrichten.

Hoewel vader destijds op leeftijd was en fysiek heel zwak, is het de notaris niet gebleken dat hij daardoor niet in staat was om zijn wil te bepalen. De kamer heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de notaris. De notaris heeft toegelicht dat hij vader op [dag] november 2016 tweemaal in het ziekenhuis heeft gesproken en hij heeft erkend dat vader op sterven lag. Ook heeft de notaris erkend dat het met de kennis van nu beter was geweest, indien hij zich bij het passeren van het testament had laten vergezellen door twee medewerkers, die als getuigen bij het (laatste) gesprek aanwezig hadden kunnen zijn. Volgens de notaris heeft hij tijdens de twee gesprekken met vader echter geen moment getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van vader. De kamer gaat uit van de hiervoor door de notaris omschreven feiten en omstandigheden. Op basis daarvan is de kamer van oordeel dat de notaris, gelet op de in dit geval vereiste voortvarendheid, voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader en het verlijden van vaders testament en dat de aanwezige indicatoren geen aanleiding vormden voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid.

4.17.     Dat de notaris tot een andere conclusie had moeten komen, is niet gebleken. Klager heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat vader ten tijde van het passeren van zijn testament op [dag] november 2016 al hersendood zou zijn geweest. Zo heeft hij ter zitting verklaard dat hij van het ziekenhuis geen informatie over de gezondheidssituatie van zijn vader heeft gekregen. Klager beschikt naar eigen zeggen alleen over een algemene folder ten aanzien van het onderwerp hersendood. Daar komt bij dat de notaris onweersproken heeft gesteld dat vader voor euthanasie heeft gekozen. Dit laatste brengt met zich dat vader op [dag] november 2016 niet hersendood kon zijn. De overige door klager aangehaalde omstandigheden, wat daar ook van zij, sluiten niet uit dat vader zijn wil kon bepalen. Naar het oordeel van de kamer kon en mocht de notaris concluderen dat vader wilsbekwaam was om op [dag] november 2016 bij testament over zijn nalatenschap te beschikken.

Los van het feit dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat vader zijn handtekening niet onder het testament zou hebben geplaatst, dient de discussie hierover niet plaats te vinden in onderhavige tuchtprocedure. De beantwoording van de vraag of de onder het testament geplaatste handtekening wel van vader is, is voorbehouden aan de civiele rechter.

Klachtonderdeel B.1 (onjuistheden in e-mailbericht van 16 februari 2018)

4.18.     Klager verwijt de notaris dat in het e-mailbericht van de notaris van 16 februari 2018 aan de toenmalige advocaat van (onder meer) klager dezelfde onjuistheden staan vermeld als in vaders testament (zie de klachtonderdelen A.1 tot en met A.3).

4.19.     De notaris heeft zich voor de inhoud van dit e-mailbericht naar eigen zeggen gebaseerd op de inhoud van het testament van [dag] november 2016 en voert aan dat geen sprake is van onzorgvuldig handelen om dezelfde redenen als hij ten aanzien van de klachtonderdelen A.1 tot en met A.3 naar voren heeft gebracht.

4.20.     De kamer heeft ten aanzien van de klachtonderdelen A.1 tot en met A.3 al geoordeeld dat deze ongegrond zullen worden verklaard. De kamer komt tot hetzelfde oordeel met betrekking tot klachtonderdeel B.1. en verwijst hierbij naar hetgeen hiervoor ten aanzien van de klachtonderdelen A.1 tot en met A.3 is overwogen.

Bij dit oordeel speelt verder mee dat de notaris in zijn e-mailbericht van 16 februari 2018 reageert op het e-mailbericht van de voormalige advocaat van (onder meer) klager van 14 februari 2018, waarin ook deze advocaat [X] aanduidt als de dochter van klager en de kleindochter van vader.

Hoewel aan klager kan worden toegegeven dat het wellicht slordig is dat de derde voornaam van klager ook in het e-mailbericht van de notaris van 16 februari 2018 onjuist staat vermeld, is de onjuiste spelling geen reden om de notaris daarover een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel B.1 zal op grond van het voorgaande ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel B.2 (geen bewijzen gevoegd bij e-mailbericht van 8 februari 2018)

4.21.     Klager verwijt de notaris dat hij, ondanks het daartoe gedane verzoek van de toenmalige advocaat van (onder meer) klager, bij zijn verklaring in de antwoordmail van 8 februari 2018 geen bewijzen heeft gevoegd met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van vader ten tijde van het passeren van het testament op [dag] november 2016. De notaris had volgens klager om een bevestiging van zijn verklaring kunnen vragen aan het ziekenhuis en aan de huisarts.

4.22.     De kamer volgt klager niet in zijn standpunt. Bij dit oordeel spelen de volgende aspecten een rol. Klager heeft ter zitting verklaard dat het ziekenhuis hem geen medische informatie wil verstrekken over vader. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ziekenhuis of de huisarts deze medische informatie wel met de notaris zouden willen delen. Los hiervan stelt klager dat vader op [dag] november 2016 hersendood zou zijn geweest. Het lag daarmee op de weg van klager - en niet de notaris - om de medische situatie van vader nader toe te lichten en te onderbouwen.

Op grond van het vorenstaande zal de kamer klachtonderdeel B.2 ongegrond verklaren.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.       verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op het verzoek om de geldigheid van vaders testament van [dag] november 2016 te beoordelen;

5.2.       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter,

mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. S. Lettinga, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                             mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.