ECLI:NL:TNORSHE:2020:26 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/66

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:26
Datum uitspraak: 23-11-2020
Datum publicatie: 02-12-2020
Zaaknummer(s): SHE/2019/66
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Afwikkeling nalatenschap moeder. Zij had bepaald dat klaagster en haar broer de executele in haar nalatenschap alleen gezamenlijk konden uitoefenen. De broer heeft de notaris opdracht gegeven de nalatenschap af te wikkelen. De notaris is vervolgens werkzaamheden gaan verrichten zonder zich er voldoende van te overtuigen of ook klaagster daarmee instemde en zonder haar op de hoogte te houden van zijn activiteiten, waaronder het mede namens klaagster verzorgen van de aangifte erfbelasting. De notaris heeft nadien niet (voortvarend/adequaat) gereageerd op herhaalde verzoeken van (de zijde van) klaagster om afgifte van een complete kopie van de aangifte erfbelasting. Ook heeft de notaris niet gereageerd op het - naar het oordeel van de kamer alleszins redelijke - verzoek om namens klaagster pro forma bezwaar in te dienen tegen de aanslag erfbelasting. In de aangifte heeft de notaris bovendien een onjuist rentepercentage gehanteerd. Klacht grotendeels gegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Klachtnummer    : SHE/2019/66

Datum uitspraak : 23 november 2020    

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam] (hierna: klaagster)

wonende in [woonplaats]

gemachtigde: mevrouw mr. F.W.A. Konings, advocaat in Breda

tegen

notaris de heer mr. [naam] (hierna: de notaris)

gevestigd in [vestigingsplaats]

1.          De procedure

1.1.       De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) heeft op 20 november 2019 een e-mail (met bijlagen) ontvangen van de gemachtigde van klaagster. Daarin is een klacht geformuleerd tegen de notaris.  

1.2.       De notaris heeft bij brief van 23 december 2019 op deze klacht gereageerd.  

1.3.       Daarna heeft de kamer partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de klacht tijdens de zitting van de kamer op 20 april 2020. In verband met verhinderingen over en weer is de behandeling daarna eerst verplaatst naar de zitting van 15 juni 2020 en later naar de zitting van 17 augustus 2020.

1.4.       Bij brief van 8 juli 2020 heeft de notaris de kamer bericht dat hij als gevolg van een recent gestelde diagnose op 27 juli 2020 zal worden opgenomen in het ziekenhuis voor een zware operatie en dat hij als gevolg van de daarmee verband houdende herstelperiode en medische nazorg niet bij de zitting van 17 augustus 2020 aanwezig zal kunnen zijn. Daarbij heeft de notaris opgemerkt dat de kamer mogelijk in de gelegenheid is om op basis van de stukken over de klacht te oordelen.

1.5.       De gemachtigde van klaagster heeft op 14 juli 2020 telefonisch aan de kamer laten weten dat klaagster instemt met schriftelijke afdoening van de klacht. De kamer heeft klaagster en de notaris bij brieven van 16 juli 2020 bericht dat klaagster dan eerst nog in de gelegenheid wordt gesteld om een repliek in te dienen, zodat zij schriftelijk kan reageren op het standpunt van de notaris. In de brieven is verder meegedeeld dat de kamer er zonder tegenbericht van de notaris van uitgaat dat de notaris geen gebruik zal maken van de gelegenheid om een dupliek in te dienen.    

1.6.       De kamer heeft de repliek van klaagster ontvangen per e-mail van 27 augustus 2020.

1.7.       Omdat de notaris niet heeft gevraagd om te mogen dupliceren, heeft de kamer partijen bij brieven van 3 september 2020 bericht dat het onderzoek is gesloten en dat op 23 november 2020 uitspraak zal worden gedaan.

2.          De feiten

2.1.       De moeder van klaagster is op [datum] 2016 overleden. Zij had bij testament van 20 mei 2003 over haar nalatenschap beschikt. De vader van klaagster was al eerder, op [datum] 1990, overleden. Vader en moeder hebben vier kinderen gekregen: klaagster, [A], [B] en [C]. In verband met de

verstandelijke handicap van [B] en [C] zijn moeder en [A] in het verleden samen benoemd tot bewindvoerder om de vermogensrechtelijke belangen van [B] en [C] waar te nemen. Na het overlijden van moeder is [A] het bewind over hun vermogen alleen blijven voeren.

2.2.       In haar testament heeft moeder de vier kinderen tot haar erfgenamen benoemd, waarbij zij heeft bepaald dat [B] en [C] ieder voor 1/8e deel gerechtigd zijn in haar nalatenschap en dat zij daaruit niet meer zullen verkrijgen dan hun wettelijk erfdeel, terwijl klaagster en [A] ieder voor 3/8e deel gerechtigd zullen zijn in haar nalatenschap. Moeder heeft klaagster en [A] benoemd tot executeur, met de bepaling “dat zij de executele slechts tezamen kunnen uitoefenen”.

2.3.       [B] is op [datum] 2016 overleden.

2.4.       Tot de nalatenschap van moeder behoorde onder meer een woning. Deze woning is verkocht en de kopers hebben de notaris aangewezen om de eigendomsoverdracht van de woning te verzorgen.   

De notaris heeft de akte van levering op 12 januari 2017 gepasseerd. Klaagster en [A] zijn persoonlijk bij het passeren van de akte aanwezig geweest en zij hebben er op dat moment mee ingestemd dat de netto verkoopopbrengst van de woning op de derdengeldenrekening van de notaris zou blijven staan in afwachting van de afwikkeling van de samengestelde nalatenschappen van moeder en [B].

2.5.       [A] heeft vervolgens diverse stukken aan de notaris gestuurd, waaronder een of meer rentedragende overeenkomsten van geldlening uit hoofde waarvan klaagster gelden aan (de nalatenschap van) moeder verschuldigd was. Op basis van de door [A] toegestuurde stukken heeft de notaris de aangiften erfbelasting in verband met het overlijden van moeder en [B] opgesteld en ingediend.

2.6.       In april 2017 zijn klaagster en [A] telefonisch uitgenodigd voor een bespreking op het kantoor van de notaris. Tijdens die bespreking (op 18 april 2017) heeft de notaris klaagster een boedelvolmacht voorgelegd, op basis waarvan medewerkers van zijn kantoor onder meer de nog lopende bankrekeningen van moeder en [B] zouden kunnen opheffen en de daarop aanwezige saldi zouden kunnen overboeken naar de derdengeldenrekening van de notaris. Klaagster heeft deze boedelvolmacht niet ondertekend. Tijdens de bespreking heeft klaagster meegedeeld dat zij in verband met haar verplichting om rente te betalen over de vordering(en) van moeder een beroep deed op verjaring.

2.7.       Bij e-mail van 9 juni 2017 heeft klaagster de notaris gevraagd om toezending van een kopie van de te tekenen stukken en van “de voorlopige aangifte en andere stukken die al opgesteld/verstuurd zijn”.

2.8.       De notaris heeft niet op dit verzoek gereageerd, waarna klaagster een advocaat heeft benaderd. Haar advocaat heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de notaris. Over de inhoud van dat telefoongesprek heeft deze advocaat klaagster (en een naaste van klaagster) bij e-mail van 15 juni 2017 onder meer als volgt bericht:

In zijn beleving is de afwikkeling van de nalatenschap in eindfase. Zodra de bankrekeningen zijn afgesloten en het overzicht beschikbaar is, kan hij de akte van verdeling opstellen. In zijn beleving is er geen probleem, is hij aangesteld door beide executeurs en is alle informatie voor [klaagster] toegankelijk. Ik heb hem uitgelegd dat dat in beleving van [klaagster] in ieder geval niet het geval is. We hebben hierover wat heen en weer gepraat, waarbij ik heb benadrukt dat ik er absoluut niet op uit ben om het geschil te vergroten of veroorzaken, en dat mijn instructie juist is om een spoedige afwikkeling te bewerkstelligen.

De uitkomst is dat [de notaris] op basis van de huidige stand een concept verdeling opstelt, die vervolgens door ons kan worden beoordeeld en op basis waarvan wij dan de stukken kunnen beoordelen.

Ik heb met [de notaris] ook nog gesproken over de rentevordering op [klaagster], en dat het standpunt aan deze zijde is dat deze bestaat vzv niet verjaard. [De notaris] zei mij dat [klaagster] gedurende lange tijd bewindvoerder is geweest van moeder, en dat dit die positie mogelijk wel anders maakt. Dit feit was mij

onbekend, en kan inderdaad relevant zijn. Het is maar de vraag of een partij zich op verjaring kan beroepen, terwijl deze gezien het bewindvoerderschap tegelijk de enige is geweest die de vordering kon instellen. Zouden jullie mij van informatie op dit punt willen voorzien?”

2.9.       De advocaat van klaagster heeft de notaris bij e-mail van 20 juni 2017 verzocht de stukken waar klaagster op 9 juni 2017 om had gevraagd alsnog toe te sturen. Zij heeft deze stukken op 30 juni 2017 van de notaris ontvangen.

2.10.     Bij e-mail van 11 juli 2017 (cc toegestuurd aan [A]) heeft de advocaat van klaagster aan de notaris geschreven:

“Onder verwijzing naar ons telefoongesprek op 5 juli 2017, informeer ik u als volgt.

Wij hebben in ons telefoongesprek vastgesteld dat u van mijn cliënte nimmer een opdracht tot afwikkeling van de nalatenschap hebt ontvangen, en dat u dus ook niet bevoegd bent om namens haar te handelen. Zij was tot zeer recent ook niet volledig geïnformeerd. Inmiddels heeft mijn cliënte de door u en [A] aangeleverde documenten in goede orde ontvangen.

Wij spraken af dat de afwikkeling van de nalatenschap van moeder even “on hold” gaat zodat zij een en ander kan beoordelen. In dit verband kwam aan de orde de aanslag erfbelasting die op 31 mei 2017 is opgelegd. Mijn voorstel is om hiertegen pro forma bezwaar aan te tekenen, zodat indien uit de analyse van de ontvangen documenten blijkt dat deze onjuist is, aanpassing nog mogelijk is. Navraag bij de notaris bij mij op kantoor, leert dat pro forma bezwaar mogelijk is en dat dan in de regel de gelegenheid wordt gegeven om de grond van het bezwaar later in te dienen dan wel het bezwaar in te trekken. Deze gang van zaken is in het belang van alle betrokkenen, en geen van de betrokkenen zou hierdoor worden benadeeld.

Mijn voorstel is dan ook dat u voor het verlopen van de bezwaartermijn een brief met de volgende tekst aan de belastingdienst stuurt, uiteraard indien [A] (…) als mede-executeur hiermee instemt (zie c.c.):

Geachte mevrouw/heer,

Hierdoor maak ik [namens] de erfgenamen pro forma bezwaar tegen de aanslag d.d. … met kenmerk … Graag verzoek ik u mij tot 1 oktober a.s. gelegenheid te geven de grond van het bezwaar aan te leveren. Aangezien de nalatenschap nog niet is afgewikkeld en er nog onderzoek moet plaatsvinden naar het bestaan en de omvang van bepaalde vermogensbestanddelen van de erflater, is het thans nog niet mogelijk om de juistheid van de aanslag definitief vast te stellen en de grond van het bezwaar te formuleren. Ik dank u bij voorbaat voor uw bereidwilligheid.

Ik ga ervan uit dat de bezwaartermijn 6 weken is. In verband hiermee zou deze brief vandaag nog verzonden moeten worden. (…)

Nadat mijn cliënte de aangeleverde informatie heeft bestudeerd, zal de afwikkeling van de nalatenschap moeten worden voortgezet. In dat verband is van belang dat de erfgenamen het eens zijn over de omvang van de rentevorderingen op mijn cliënte. In verband hiermee zal ik met [A] (…) trachten om op dit punt tot overeenstemming te komen.”

2.11.     Bij e-mail van 4 september 2017 heeft de advocaat van klaagster de notaris laten weten dat de ontvangen kopie van de aangifte erfbelasting in verband met het overlijden van moeder niet compleet bleek te zijn. Zij heeft hem gevraagd om toezending van een kopie van de definitieve complete aangifte zoals deze is ingediend bij de belastingdienst.

2.12.     In afwachting van nader bericht van de notaris heeft klaagster een andere notaris geraadpleegd in verband met de afwikkeling van de nalatenschappen. Bij e-mail van 9 november 2017 heeft de advocaat van klaagster de notaris daarover als volgt bericht:

“Mijn cliënte (…) heeft inmiddels een notaris de voor haar thans beschikbare informatie over de afwikkeling van de nalatenschappen van moeder en broer [B] laten beoordelen. Beoordeling is echter thans niet mogelijk, aangezien de volgende informatie nog ontbreekt:

1. De aangifte erfbelasting is incompleet. Er ontbreken 14 pagina’s. Er kan niet worden gecontroleerd welke schulden zijn opgevoerd en of er erfdelen van vader zijn, en wat de uitvaartkosten e.d. zijn.

2. Er dienen gegevens te komen over de nalatenschap van vader die in 1990 is overleden. Had hij een testament?

Dient er bij de aangifte erfbelasting iets afgetrokken te worden? Kan nu niet gecontroleerd worden.

3. Hadden [B] en [C] recht op hogere vrijstelling erfbelasting ivm handicap?

(…)

Graag verzoeken [kamer: wij u] om op korte termijn (…) ontbrekende informatie aan te leveren zodat de afwikkeling tot nu toe kan worden beoordeeld en vervolgens vervolgd.

Ik doe u dit verzoek mede namens [A], waarbij geldt dat het verzoek door [klaagster] en [A] wordt gedaan in hun hoedanigheid van gezamenlijk bevoegde executeurs in de nalatenschap van hun moeder. (..)”

2.13.     Op dit verzoek heeft de notaris bij e-mail van 10 november 2017 als volgt gereageerd:

“Betreffende de afwikkeling van de nalatenschappen [achternaam van moeder en [B]] ontving ik uw verzoeken tot het (wederom) verstrekken van informatie aangaande de ten behoeve van de erfgenamen verzorgde aangiften erfbelasting. Aan [de advocaat] zijn in het verleden al stukken ter beschikking gesteld, alles voor zover deze door [A] aan mij waren verstrekt voor het verrichten van mijn werkzaamheden.

Alvorens uitvoering te geven aan uw verzoek ontvang ik graag een bevestiging van uw cliënten dat zij instaan voor de door mij gemaakte kosten, waarna ik deze reeds nu bij hen in rekening kan brengen.”

2.14.     Bij e-mail van 28 mei 2018 heeft mevrouw mr. [X], (destijds kandidaat-)notaris (hierna: notaris [X]), de notaris namens klaagster en [A] gevraagd haar naar aanleiding van de aangifte erfbelasting vanwege het overlijden van moeder te informeren over de omvang van de vorderingen van de kinderen in de nalatenschap van vader. Bij e-mail van diezelfde dag heeft de notaris als volgt op dit verzoek gereageerd:

“Ten gevolge van het overlijden van [vader] hadden de kinderen (…) op hun moeder ieder een niet-opeisbare, rentedragende, vordering wegens onderbedeling voor ieder van hen groot (…) 9.092,00 [kamer: euro], te vermeerderen met 4% rente per jaar vanaf de dag van zijn overlijden tot het overlijden van hun moeder. Derhalve belopen de vorderingen per haar overlijden 18.511,00 [kamer: euro] per kind.”

2.15.     Notaris [X] heeft bij e-mail van 29 mei 2018 onder meer als volgt op deze informatie gereageerd:

“(…) De rentebepaling in het testament van vader geeft aan dat de rente zal worden berekend tegen een percentage gelijk aan dat wat is bepaald in artikel 21 Successiewet 1956. Bij mijn weten is dit percentage altijd 6% geweest. Onderstaand geeft u aan gerekend te hebben met 4% enkelvoudig. Wilt u mij aangeven wat de reden daarvan is geweest? (...)”

2.16.     Omdat notaris [X] op 5 juni 2018 nog geen reactie van de notaris had ontvangen, heeft zij hem die dag per e-mail herinnerd aan haar eerdere bericht. Bij e-mail van 6 juni 2018 heeft de notaris erkend dat hij een te laag rentepercentage had toegepast over de vorderingen van de kinderen wegens onderbedeling uit hoofde van de nalatenschap van vader. De notaris heeft in verband daarmee aangeboden voor een nadere aangifte te zorgen, waarbij er eventueel ook rekening mee gehouden zou kunnen worden dat de door klaagster verschuldigde rentevergoeding over de lening(en) van haar moeder wegens verjaring ten dele niet in aanmerking zou moeten worden genomen bij de berekening.  

2.17.     Daarna heeft notaris [X] bij e-mail van 21 juni 2018 aan klaagster en [A] voorgesteld het aanbod van de notaris om een nadere aangifte op te stellen even aan te houden en eerst over te gaan tot verdere uitwerking van hun onderlinge afspraken.

2.18.     Op 2 september 2018 heeft de notaris de boedelgelden aan het kantoor van notaris [X] ter beschikking gesteld, waarna deze notaris de nalatenschappen heeft afgewikkeld.

3.          De klacht

3.1.       Klaagster verwijt de notaris dat hij onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld en fouten heeft gemaakt bij de uitvoering van de werkzaamheden die hij heeft verricht in de nalatenschap van moeder. Samengevat valt de klacht uiteen in de volgende onderdelen:

1.     De notaris heeft mede namens klaagster werkzaamheden verricht in de nalatenschap van moeder zonder dat hij beschikte over een rechtsgeldige opdracht van klaagster om deze werkzaamheden te verrichten.  

2.     De notaris heeft niet voldaan aan zijn informatieplicht door klaagster aanvankelijk helemaal niet te informeren over zijn betrokkenheid bij de afwikkeling van de nalatenschap van moeder en door later niet (tijdig) te reageren op (herhaalde) verzoeken van (de advocaat van) klaagster en door incomplete documenten toe te sturen.

3.     De notaris heeft een verkeerd rentepercentage gehanteerd bij de berekening van de verschuldigde erfbelasting over de vorderingen van de kinderen op de nalatenschap van moeder uit hoofde van de nalatenschap van vader.

4.     De notaris heeft klaagster (en [A]) verkeerd voorgelicht over haar verplichting om rente te betalen over de lening(en) die zij had bij moeder, waardoor destijds onnodig spanning is ontstaan tussen klaagster en [A] en de notaris het vertrouwen in het notariaat heeft geschaad.

5.     De notaris heeft ten onrechte nagelaten pro forma bezwaar aan te tekenen tegen de aangifte erfbelasting toen klaagster hem dat had gevraagd.

3.2.       De notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dat verweer van belang is voor de beoordeling, zal dat hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen (artikel 17 Wna).

4.2.       De kamer zal de diverse klachtonderdelen hierna afzonderlijk beoordelen aan de hand van deze tuchtnorm. Opmerking verdient daarbij dat de kamer uit de stukken in het dossier begrijpt dat de klacht alleen betrekking heeft op de werkzaamheden die de notaris heeft verricht in de nalatenschap van moeder. Hoewel hier en daar ook wordt vermeld dat de notaris betrokken is (geweest) bij de afwikkeling van de nalatenschap van [B], zullen zijn werkzaamheden in het kader daarvan buiten beschouwing worden gelaten.

Klachtonderdeel 1 (opdracht)

4.3.       Klaagster stelt dat de notaris vanaf eind 2016 werkzaamheden heeft verricht in de nalatenschap van moeder (hierna ook: de nalatenschap) zonder dat zij hem daarvoor opdracht had gegeven. Omdat moeder bij testament had bepaald dat klaagster en [A] uitsluitend gezamenlijk bevoegd zouden zijn om als executeur van haar nalatenschap op te treden, is klaagster van mening dat de notaris deze werkzaamheden niet had mogen verrichten en dat hij daardoor heeft gehandeld in strijd met het bepaalde bij artikel 16 Wna. Door bovendien alleen overleg te voeren met [A] en ten onrechte geen rekening te houden met haar belangen stelt klaagster dat de notaris daarnaast onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld, waardoor hij volgens klaagster ook artikel 17 Wna heeft geschonden.

Klaagster stelt dat zij tot de bespreking op 18 april 2017 in de veronderstelling verkeerde dat de notaris alleen betrokken was geweest bij de eigendomsoverdracht van de woning. Omdat zij de notaris bij die bespreking vervolgens duidelijk heeft gemaakt dat zij niet instemde met de opdracht die [A]

mede namens haar aan de notaris zou hebben gegeven, is klaagster van mening dat de notaris in ieder geval vanaf dat moment zijn werkzaamheden had moeten staken in afwachting het alsnog verkrijgen van een rechtsgeldige opdracht om zijn werkzaamheden voort te zetten.

4.4.       De notaris voert hiertegen aan dat klaagster en [A] op 12 januari 2017 op zijn kantoor aanwezig zijn geweest voor het ondertekenen van de akte van levering van de woning en dat klaagster en [A] er toen “in samenspraak mee [hebben] ingestemd” dat de netto verkoopopbrengst van de woning op zijn derdengeldenrekening zou blijven staan in verband met de afwikkeling van de samengestelde nalatenschappen van moeder en [B], mede om de verschuldigde aanslagen erfbelasting te kunnen voldoen en om na vaststelling van de netto erfdelen deze aan de erfgenamen te kunnen uitkeren. Volgens de notaris heeft [A], die in het bezit was van alle stukken, bij die gelegenheid in aanwezigheid van klaagster aan de notaris gevraagd een overzicht te geven van de gegevens die hij nodig zou hebben om ten behoeve van klaagster en [A] de aangifte erfbelasting te verzorgen. De notaris stelt dat op basis van dat gesprek bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij de werkzaamheden in de nalatenschap namens klaagster en [A] gezamenlijk zou verrichten waarna hij de volgende dag een brief aan [A] heeft gestuurd waarin hij heeft vermeld welke stukken hij nodig had om de nalatenschap te kunnen afwikkelen. Op basis van de stukken die [A] hem vervolgens heeft toegestuurd, is de notaris begonnen met zijn werkzaamheden, waarbij hij ervan is uitgegaan dat klaagster en [A] als executeurs allebei volledig bekend waren met de samenstelling van de nalatenschap, aldus de notaris.

4.5.       Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de kamer voorop dat de notaris -  zoals hij ook heeft erkend - er door zijn onderzoek naar de wijze van verkrijging van de woning van op de hoogte was dat klaagster en [A] de executele in de nalatenschap van moeder alleen gezamenlijk konden uitoefenen. Op basis van de stukken in het dossier gaat de kamer ervan uit dat [A] de notaris op enig moment in het kader van de eigendomsoverdracht van de woning heeft gevraagd werkzaamheden te verrichten in verband met de afwikkeling van de nalatenschap. Hoewel klaagster er op 12 januari 2017 mee heeft ingestemd dat de verkoopopbrengst van de woning op de derdengeldenrekening van de notaris zou blijven staan in afwachting van de afwikkeling van de nalatenschap, is de kamer van oordeel dat de notaris daaruit niet zonder meer had mogen afleiden dat zij hem daarmee eveneens opdracht gaf om deze nalatenschap af te wikkelen. Daarbij neemt de kamer mede in aanmerking dat klaagster en [A] zich niet op eigen initiatief samen tot de notaris hadden gewend in verband met de afwikkeling van de nalatenschap, maar dat zij enkel met de notaris in contact waren gekomen omdat de kopers hem hadden aangewezen om te zorgen voor de eigendomsoverdracht van de woning. Daarbij betrekt de kamer ook dat de notaris vervolgens uitsluitend met [A] correspondeerde en overleg voerde.  

4.6.       Omdat moeder had bepaald dat de executele alleen gezamenlijk kon worden uitgeoefend, is de kamer van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden op de weg van de notaris had gelegen zich ervan te overtuigen dat klaagster er in haar hoedanigheid van mede-executeur daadwerkelijk mee instemde dat de notaris (onder meer) de aangifte erfbelasting mede namens haar zou verzorgen en dat de notaris ermee kon volstaan enkel met [A] te corresponderen en overleg te plegen zonder klaagster daarover te hoeven informeren. Voor zover klaagster de notaris op 12 januari 2017 mondeling opdracht zou hebben gegeven om de nalatenschap op die manier af te wikkelen, is de kamer van oordeel dat het op de weg van de notaris had gelegen om de gestelde opdracht vervolgens schriftelijk aan haar te bevestigen. Dat hij dit heeft gedaan, is echter niet gesteld of gebleken, terwijl evenmin is gesteld of gebleken dat klaagster destijds aan [A] en/of de notaris een schriftelijke (boedel-)volmacht had gegeven waaruit de notaris heeft mogen afleiden dat zij daarmee instemde. Door desalniettemin werkzaamheden te gaan verrichten in de nalatenschap van moeder en bijvoorbeeld de aangifte erfbelasting mede namens klaagster te ondertekenen en bij de belastingdienst in te dienen zonder klaagster daarover te informeren, is de kamer van oordeel dat de notaris de belangen van klaagster niet met de vereiste grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft behartigd.

4.7.       Zeker nadat klaagster tijdens de bespreking op 18 april 2017 naar eigen zeggen van de notaris

de indruk wekte in het geheel niet bekend te zijn met de reden van haar bezoek, had het naar het oordeel van de kamer op zijn weg gelegen om te achterhalen waarom de aanleiding voor de bespreking voor haar kennelijk niet duidelijk was en de mogelijk ontstane verwarring uit de wereld te helpen. Nadat klaagster tijdens dat gesprek vervolgens te kennen heeft gegeven dat zij van mening was dat zij nooit een opdracht aan de notaris had gegeven, had de notaris - die tot dat moment immers enkel met [A] had gecorrespondeerd - klaagster allereerst de gelegenheid kunnen bieden om kennis te nemen van die correspondentie zodat zij zich zou kunnen beraden over de vraag of zij alsnog haar goedkeuring wilde verlenen aan de werkzaamheden die de notaris mede namens haar had verricht en of zij hem opdracht wilde geven om die werkzaamheden af te ronden. De vraag of de notaris klaagster (mede in die zin) in voldoende mate heeft geïnformeerd, zal de kamer hierna afzonderlijk beoordelen bij het tweede klachtonderdeel. Nu klaagster echter onweersproken heeft gesteld dat de notaris niet eerder dan op 1 juli 2017 (alsnog) een opdrachtformulier aan haar heeft toegestuurd, dat zij overigens niet heeft ondertekend, is de kamer mede gelet op het vorenstaande van oordeel dat de notaris niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Daarom zal de kamer het eerste klachtonderdeel gegrond verklaren.

Klachtonderdeel 2 (informatieplicht)

4.8.       Vervolgens is de vraag aan de orde of de notaris heeft voldaan aan zijn informatieplicht ten opzichte van klaagster. Zij verwijt hem dat hij in de beginfase geen contact met haar heeft opgenomen en haar ook niet heeft geïnformeerd over de afwikkeling van de nalatenschap en dat hij daarna - ondanks herhaalde verzoeken van haar, van haar advocaat en van notaris [X] - heeft nagelaten (tijdig) te reageren op verzoeken om informatie en dat hij heeft nagelaten (complete) documenten toe te sturen.

4.9.       In reactie op dit verwijt heeft de notaris naar voren gebracht dat hij uit het feit dat klaagster zijn kantoor op 18 april 2017 heeft verlaten zonder enig document te tekenen, heeft afgeleid dat zij niet wilde dat hij verder nog iets zou doen. Omdat het hem na de contacten met de advocaat van klaagster bovendien niet duidelijk was of hij wel of niet (alsnog) opdracht had om werkzaamheden te verrichten, heeft hij een afwachtende houding aangenomen, aldus de notaris.

4.10.     Uit de gegrondverklaring van het eerste klachtonderdeel volgt dat de kamer het in de gegeven omstandigheden eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar acht dat de notaris heeft nagelaten klaagster te informeren over de werkzaamheden die hij tót 18 april 2017 mede namens haar had verricht.

4.11.     Met betrekking tot de informatieverstrekking in de periode daarná acht de kamer het volgende van belang. Hoewel uit de stukken in het dossier niet blijkt welke werkzaamheden de notaris precies heeft verricht, staat vast dat hij de aangifte erfbelasting mede namens klaagster heeft opgesteld en ingediend zonder dat hij klaagster daarover heeft geïnformeerd. De beoordeling van dit klachtonderdeel spitst zich daarom toe op de wijze waarop de notaris heeft gereageerd op de verzoeken om alsnog een kopie van de aangifte te verstrekken. Opmerking verdient daarbij dat klaagster onweersproken heeft gesteld dat de belastingdienst op 31 mei 2017 de aanslag erfbelasting heeft opgelegd.

4.12.     Vast staat dat klaagster de notaris bij e-mail van 9 juni 2017 heeft gevraagd om afgifte van een kopie van de (voorlopige) aangifte erfbelasting. De kamer is van oordeel dat het voor de notaris zonder meer duidelijk had moeten zijn dat klaagster recht had op afgifte van de mede namens haar ingediende aangifte en dat zij er in verband met de termijn om bezwaar te maken tegen de inmiddels opgelegde aanslag belang bij had om zo spoedig mogelijk over de aangifte te kunnen beschikken. De notaris heeft echter niet op het verzoek van klaagster gereageerd. Pas nadat de advocaat van klaagster de notaris bij e-mail van 20 juni 2017 had verzocht om de gevraagde stukken alsnog toe te sturen, heeft hij op 30 juni 2017 aan dat verzoek voldaan.

4.13.     Nadat de advocaat van klaagster de notaris vervolgens bij e-mail van 4 september 2017 heeft

laten weten dat de door hem toegestuurde kopie van de aangifte niet compleet was, heeft zij hem gevraagd per omgaande alsnog een kopie van de complete definitieve aangifte toe te sturen om de afwikkeling van de nalatenschap niet onnodig te hoeven ophouden. De notaris heeft echter niet aan dit verzoek voldaan. Bij e-mail van 9 november 2017 heeft de advocaat van klaagster de notaris er opnieuw op gewezen dat de aangifte die hij eerder had toegezonden niet compleet was omdat er 14 pagina’s ontbraken en dat onder meer niet kon worden gecontroleerd welke schulden waren opgevoerd en of er erfdelen van vader waren. Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij op 3 december 2017 weer een kopie van de aangifte van de notaris heeft ontvangen, maar dat ook die kopie niet compleet was. Volgens klaagster heeft de notaris daarbij meegedeeld dat hij desgewenst een kopie van de complete aangifte kon opvragen bij de belastingdienst. Klaagster heeft verder gesteld dat zij op 4 maart 2018 nog altijd geen complete kopie van de aangifte erfbelasting van de notaris had ontvangen. De notaris heeft dit niet betwist.

4.14.     Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de notaris ook tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door na 18 april 2017 niet of niet voortvarend en niet adequaat te reageren op de herhaalde verzoeken van (de zijde van) klaagster om afgifte van een complete kopie van de aangifte erfbelasting. Dat de notaris een afwachtende houding heeft aangenomen omdat het hem niet duidelijk was of klaagster alsnog een opdracht aan hem zou verlenen, doet daar niet aan af. Het ging immers niet om een opdracht om “nieuwe” werkzaamheden in de nalatenschap te verrichten, maar om de beantwoording van een verzoek van klaagster om haar alsnog te informeren over werkzaamheden die de notaris eerder mede in haar naam had verricht zonder haar daarover te informeren. De kamer  zal het tweede klachtonderdeel ook gegrond verklaren.  

Klachtonderdeel 3 (rentepercentage)

4.15.     Klaagster verwijt de notaris ook dat hij een fout heeft gemaakt in de aangifte erfbelasting door een rentepercentage van 4% te hanteren bij de berekening van de vordering van de kinderen op moeder wegens onderbedeling uit hoofde van de nalatenschap van vader. Op grond van het testament van vader moest deze rente worden berekend “tegen een percentage gelijk aan dat wat bepaald is in artikel 27 Successiewet 1956 of een daarvoor in de plaats getreden regeling”, zijnde 6%. Volgens klaagster is daardoor in totaal € 1.885,00 teveel erfbelasting betaald over de nalatenschap van moeder.

4.16.     Nu de notaris heeft erkend dat hij een onjuist rentepercentage heeft gehanteerd in de aangifte erfbelasting staat vast dat hij deze niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft opgesteld. Daarom zal de kamer het derde klachtonderdeel gegrond verklaren.

Klachtonderdeel 4 (voorlichting en gedrag)

4.17.     Daarnaast verwijt klaagster de notaris dat hij de verhouding tussen haar en [A] onnodig op scherp heeft gezet door hen onjuist/onvolledig voor te lichten. Zo stelt zij dat de notaris hen verkeerd heeft voorgelicht over de periode waarover klaagster rente verschuldigd was over de leningen die zij had bij moeder. Voor zover klaagster (alleen) onder punt 14 van haar klaagschrift vermeldt dat het gaat om leningen bij haar broer en zus, gaat de kamer er overigens van uit dat deze vermelding op een vergissing berust. Volgens klaagster heeft de notaris hen aanvankelijk verteld dat zij alsnog rente moest betalen over de volledige looptijd van de leningen, terwijl klaagster van mening was dat zij enkel over de laatste vijf jaren rente verschuldigd was omdat zij een beroep had gedaan op verjaring van de rentevordering(en). Klaagster stelt dat de notaris zijn fout niet direct wilde erkennen en dat hij zijn ongenoegen tijdens de bespreking op 18 april 2017 op ongepaste wijze heeft geuit. Ook neemt zij het de notaris kwalijk dat hij de volgende dag geen excuses heeft aangeboden toen hij haar telefonisch meedeelde dat hij “vergeten was te melden dat de rente enkel over de laatste vijf jaar gevorderd kon worden”, aldus klaagster. Volgens haar heeft het de notaris vervolgens nog maanden gekost om [A] ervan te overtuigen dat slechts over vijf jaar rente gevorderd kon worden. Daarbij komt dat [A] haar lange tijd onder druk heeft gezet om mee te werken aan het opheffen van de bankrekeningen van [B],

terwijl de notaris [A] had kunnen laten weten dat hij deze rekeningen in zijn hoedanigheid van bewindvoerder kon opheffen zonder haar medewerking, aldus klaagster. Zij stelt dat de notaris door deze handelwijze het vertrouwen in het notariaat heeft geschaad.  

4.18.     In reactie op dit verwijt heeft de notaris er in zijn verweerschrift op gewezen dat uit de  overeenkomst(en) van geldlening bleek dat deze rentedragend was/waren en dat [A] bij toezending van de stukken uitdrukkelijk had opgemerkt dat klaagster nooit rente had betaald.

4.19.     De kamer is van oordeel dat klaagster heeft nagelaten haar blote stellingen over de reactie van de notaris op haar beroep op verjaring nader toe te lichten en/of te onderbouwen, zeker in het licht van de door klaagster overgelegde e-mail van haar advocaat van 15 juni 2017 waaruit de kamer begrijpt dat de notaris kort daarvoor tijdens een telefoongesprek aan de advocaat had meegedeeld dat hij had begrepen dat klaagster gedurende lange tijd bewindvoerder was geweest over het vermogen van moeder. Deze omstandigheid zou inderdaad van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de vraag of klaagster in die hoedanigheid een beroep zou kunnen doen op verjaring. Hoewel klaagster haar advocaat diezelfde dag per e-mail heeft meegedeeld dat zij geen bewindvoerder was geweest, is het de kamer niet duidelijk hoe de discussie over het beroep op verjaring verder is verlopen. Dit geldt ook voor het verwijt dat klaagster de notaris heeft gemaakt dat hij haar en [A] onjuist heeft voorgelicht over de mogelijkheden tot beëindiging van de rekeningen van [B].

4.20.     Tegen deze achtergrond heeft de kamer onvoldoende informatie/aanknopingspunten - waarbij het op de weg van een klager ligt deze aanknopingspunten aan te dragen - om tot het oordeel te komen dat de notaris klaagster en [A] onjuist heeft voorgelicht als gevolg waarvan hun verhouding onnodig is verslechterd en het vertrouwen in het notariaat is geschaad. Daarom zal de kamer klachtonderdeel 4 ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 5 (pro forma bezwaar tegen aanslag erfbelasting)

4.21.     Klaagster verwijt de notaris verder dat hij haar verzoek om pro forma bezwaar aan te tekenen tegen de aanslag erfbelasting niet heeft ingewilligd, terwijl het op zijn weg had gelegen om ervoor te zorgen dat klaagster als zij dat wilde alsnog tijdig bezwaar zou kunnen maken tegen die aanslag. Volgens klaagster heeft de notaris op dit punt geen of onvoldoende regie gevoerd, zeker nu achteraf is gebleken dat de aanslag onjuist was.

4.22.     De notaris heeft niet betwist dat hij het verzoek om pro forma bezwaar aan te tekenen niet heeft ingewilligd. Het is de kamer niet bekend waarom hij dat niet heeft gedaan.  

4.23.     Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel gaat de kamer ervan uit dat de aanslag erfbelasting op 31 mei 2017 was opgelegd en dat daartegen bezwaar kon worden gemaakt door indiening van een bezwaarschrift binnen zes weken na de datum van de aanslag. Niet is gesteld of gebleken dat de notaris eerder dan op 30 juni 2017 een (achteraf gebleken incomplete) kopie van de aangifte erfbelasting aan de advocaat van klaagster heeft toegestuurd. In de e-mail van de advocaat van klaagster van 11 juli 2017 (verzonden aan de notaris om 10:53 uur met hoge urgentie, hiervoor weergegeven onder 2.10.) heeft de advocaat verwezen naar het telefoongesprek dat zij op 5 juli 2017 met de notaris had gehad en waarbij zij volgens haar hadden afgesproken dat de nalatenschap van moeder even “on hold” zou worden gezet zodat klaagster de inmiddels door de notaris en [A] aangeleverde documenten zou kunnen beoordelen. In haar e-mail van 11 juli 2017 heeft de advocaat van klaagster verder voorgesteld pro forma bezwaar aan te tekenen tegen de aanslag, zodat aanpassing daarvan nog mogelijk zou zijn als uit analyse van de ontvangen documenten mocht blijken dat de aanslag onjuist was. Zij heeft een concept van het in te dienen bezwaarschrift in haar brief opgenomen en opgemerkt dat indiening daarvan in het belang van alle betrokkenen zou zijn en dat geen van hen hierdoor zou worden benadeeld. De kamer is van oordeel dat dit voorstel in de gegeven omstandigheden alleszins redelijk was, zodat van de notaris mocht worden verwacht dat hij daar - in verband met verstrijken van de bezwaartermijn - zo spoedig mogelijk op zou reageren. De notaris

heeft de kamer echter niet geïnformeerd over zijn beweegredenen om niet te reageren en/of niet tot indiening van een pro forma bezwaarschrift over te gaan. De kamer acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar en zal het vijfde klachtonderdeel daarom gegrond verklaren.

Conclusie

4.24.     Aangezien de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 gegrond zullen worden verklaard, ziet de kamer aanleiding om een tuchtmaatregel op te leggen aan de notaris. Nu de notaris geen tuchtrechtelijk verleden heeft zal de kamer als op te leggen maatregel bij wijze van zakelijke terechtwijzing volstaan met een waarschuwing.

Proc eskosten

4.25.     Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden.

4.26.     De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Tijdelijke richtlijn kostenveroordelingen kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00. De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer door te geven aan de notaris.

4.27.     Gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Tijdelijke richtlijn ziet de kamer verder aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. De notaris dient deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.          De beslissing

De kamer: 

5.1.       verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5;

5.2.       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

5.3.       legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;

5.4.       veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:

- € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht;

- € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster;

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.25. en 4.26. is omschreven;

5.5.       veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.27. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. G. Herwig, notaris-lid.

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2020 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. E.J. van Vliet, secretaris                             mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.