ECLI:NL:TNORSHE:2020:23 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/60

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:23
Datum uitspraak: 12-10-2020
Datum publicatie: 05-11-2020
Zaaknummer(s): SHE/2019/60
Onderwerp: Registergoed
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld. De klacht valt (kort gezegd) uiteen in de volgende twee klachtonderdelen. 1. De notaris heeft in strijd met de depotovereenkomst van 2 mei 2017 de helft van het depotbedrag aan de ex-echtgenoot uitgekeerd. 2. Nadat de notaris aan klaagster liet weten dat hij zijn verzekeraar had ingeschakeld, heeft de notaris niets meer van zich laten horen. Pas toen klaagster weer contact opnam met de notaris heeft hij te kennen gegeven dat de verzekeraar aansprakelijkheid had afgewezen. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 heeft de kamer overwogen dat vaststaat dat de notaris en klaagster ieder een andere uitleg geven aan artikel 3 van de depotovereenkomst. Het is echter niet aan de kamer om te beoordelen welke interpretatie van deze bepaling juist is. Het oordeel hierover is voorbehouden aan de civiele rechter. Het gaat in deze tuchtprocedure om de vraag of de notaris - door in de gegeven omstandigheden over te gaan tot uitbetaling van de helft van het depotbedrag aan de ex-echtgenoot - heeft gehandeld in strijd met de door hem als behoorlijk handelend notaris te betrachten zorg. De kamer is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De notaris was bekend met de door klaagster gegeven uitleg aan artikel 3 van de depotovereenkomst en met haar verzoek om ook de reactie van haar advocaat af te wachten. Zonder tegemoet te komen aan dit verzoek en zonder klaagster dus in de gelegenheid te stellen haar standpunt door een advocaat te laten toelichten, is de notaris op basis van de verklaring van de advocaat van de ex-echtgenoot binnen een paar dagen na zijn op 9 augustus 2019 kenbaar gemaakte voornemen daartoe tot uitkering van de depotgelden overgegaan. Daarmee is klaagster ten onrechte de mogelijkheid ontnomen om rechtsmaatregelen te treffen tegen de voorgenomen uitbetaling. Ten aanzien van klachtonderdeel 2 heeft de kamer overwogen dat het de notaris vrij staat om deze kwestie over te laten aan de verzekeraar. Echter, wanneer de notaris daartoe overgaat zonder aan klaagster de contactgegevens van zijn verzekeraar te verstrekken, ligt het op de weg van de notaris aan klaagster tijdig de nodige informatie te verstrekken over de verdere afhandeling door de verzekeraar. Dat heeft de notaris niet (eerder dan in dupliek) gedaan. Door klaagster in het ongewisse te laten en niet tijdig en voldoende te informeren handelt de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar. De kamer heeft de klacht gegrond verklaard en aan de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd

Klachtnummer    : SHE/2019/60

Datum uitspraak : 12 oktober 2020

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats],

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.          De procedure

1.1.       Klaagster heeft bij ongedateerde brief een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief (met bijlagen) is op 23 oktober 2019 door de kamer voor het notariaat (de kamer) ontvangen.

1.2.       De notaris heeft bij brief van 5 februari 2020 een verweerschrift ingediend. Dit verweerschrift is op dezelfde dag door de kamer ontvangen.

1.3.       Bij brieven van 2 juni 2020 heeft de kamer aan partijen meegedeeld dat in verband met de door het kabinet in het kader van het coronavirus getroffen maatregelen voor de kamer een grote vertraging dreigt om de zaak mondeling op een zitting te kunnen behandelen. Aan partijen is voorgesteld in plaats van een mondelinge behandeling de zaak na een tweede schriftelijke ronde schriftelijk af te doen.

1.4.       Beide partijen hebben vervolgens niet om een mondelinge behandeling gevraagd.

1.5.       Bij brief van 23 juni 2020 heeft klaagster repliek ingediend. Deze brief is op 25 juni 2020 door de kamer ontvangen.

1.6.       Bij brief van 30 juli 2020 heeft notaris mr. [naam], een kantoorgenoot van de notaris, namens de notaris dupliek ingediend. Deze brief met bijlagen is op 3 augustus 2020 door de kamer ontvangen.

1.7.       Ten slotte is aan partijen op 19 augustus 2020 bericht dat op 12 oktober 2020 uitspraak zal worden gedaan.

2.          De feiten

2.1.       Klaagster is na het aangaan van huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer [naam] (hierna: de ex-echtgenoot).

2.2.       In [maand] 2015 heeft klaagster de echtscheiding aangevraagd.

2.3.       Klaagster was eigenaar van het woonhuis aan [adresgegevens] (hierna: de woning). Zij heeft de woning verkocht aan een derde. Aan de notaris is opdracht gegeven om de levering van de woning te verzorgen.

2.4.       Klaagster en de ex-echtgenoot verschilden van mening over de vraag aan wie de overwaarde van de woning toekwam. In verband met dit geschil heeft de ex-echtgenoot op 18 april 2017 conservatoir beslag gelegd op de woning.

2.5.       Op 2 mei 2017 hebben klaagster en de ex-echtgenoot een depotovereenkomst getekend op het kantoor van de notaris. In deze depotovereenkomst staat onder meer het volgende vermeld:

“IN AANMERKING NEMENDE

1.      dat verkoper [zijnde klaagster] voornemens is bij akte van levering op 16 mei 2017 (…) te verlijden voor mr. [naam kantoorgenoot van de notaris] , notaris te (…)

[de woning]

te leveren en in eigendom over te dragen aan een derde;

2.      dat beslaglegger [zijnde de ex-echtgenoot] een vordering heeft op verkoper, waarvoor op 18 april 2017 (…) conservatoir beslag is gelegd op voormelde registergoederen;

3.      dat verkoper verplicht is ten opzichte van de derde voormeld registergoed vrij van hypotheken en beslagen over te dragen;

4.      dat de notaris van de derde de koopsom zal ontvangen;

5.      dat beslaglegger bereid is het beslag op te heffen blijkens een onherroepelijke volmacht tot doorhaling, waarvan een kopie aan deze overeenkomst is gehecht, op voorwaarde dat de gehele netto verkoopopbrengst onder berusting van de notaris blijft;

KOMEN OVEREEN;

1.      De notaris houdt de gehele netto verkoopopbrengst (…), hierna te noemen het depotbedrag, onder zijn berusting tot zekerheid voor de nakoming door verkoper van zijn verplichting uit hoofde van de vordering waarvoor beslag is gelegd.

2.      Verkoper en beslaglegger verkrijgen ten gevolge hiervan een voorwaardelijke vordering op de notaris. De notaris mag slechts tot uitbetaling aan verkoper en/of beslaglegger overgaan indien:

-       hij van beide partijen schriftelijk een gelijkluidende opdracht hiertoe ontvangt, waarbij beide partijen verplicht zijn aan deze opdracht zo spoedig mogelijk hun medewerking te verlenen; of

-       na een rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan dan wel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

3.      Indien 2 jaar na heden geen gelijkluidende opdracht is verstrekt en evenmin een gerechtelijke procedure is aangespannen, keert de notaris het depotbedrag tezamen met de rente zoals hierna vermeld uit aan [klaagster] en [de ex-echtgenoot] , ieder bij helfte.

2.6.       Op 16 mei 2017 heeft de levering van de woning aan een derde plaatsgevonden en is de netto verkoopopbrengst conform de depotovereenkomst bij de notaris in depot gehouden.

2.7.       In [maand] 2018 is de echtscheiding tussen klaagster en de ex-echtgenoot uitgesproken.

2.8.       Aangezien de ex-echtgenoot inmiddels naar België was verhuisd, heeft klaagster in België een gerechtelijke procedure tegen de ex-echtgenoot aangespannen in verband met de financiële afwikkeling van de echtscheiding.

2.9.       Bij vonnis van 26 juli 2019 heeft de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen van klaagster kennis te nemen.

2.10.     Bij e-mailbericht van 7 augustus 2019 heeft klaagster aan de heer [naam], een medewerker van de notaris (hierna: de medewerker), het volgende te kennen gegeven:

“Ik wil u even op de hoogte houden van de boedelscheiding tussen [klaagster] en [de ex-echtgenoot] . De rechtbank in België heeft zich onbevoegd verklaard (zie bijlage 1) waardoor mijn advocate in september 2019 de boedelscheiding kan aanvragen in Nederland ook al woont mijn ex in België. Het depot zal dus nog even moeten blijven bestaan. Zodra de boedelscheiding bij de Nederlandse rechtbank is ingediend, stuur ik u daarvan een kopie.”

2.11.     Bij e-mailbericht van 9 augustus 2019 om 16:53 uur heeft de medewerker het volgende aan klaagster geantwoord:

“Hartelijk dank voor uw bericht.

In de depotovereenkomst staat woordelijk:

“Indien 2 jaar na heden geen gelijkluidende opdracht is verstrekt en evenmin een gerechtelijke procedure is aangespannen, keert de notaris het depotbedrag tezamen met de rente zoals hierna vermeld uit aan [klaagster] en [de ex-echtgenoot] , ieder bij helfte.

Ik begrijp van u - en ook van [de ex-echtgenoot] - dat er thans geen procedure meer aanhangig is, zodat op grond van de depotovereenkomst ik verplicht ben ieder van u 50% van het depotbedrag over te maken.

Graag verneem ik naar welk rekeningnummer uw aandeel overgemaakt kan worden.”

2.12.     Bij e-mailbericht van 9 augustus 2019 om 17:26 uur heeft klaagster het volgende aan de medewerker medegedeeld:

“Momenteel ben ik in overleg met mijn advocaat om te kijken of dit zomaar mogelijk is of dat er nog mogelijkheden zijn om de uitkering van het depot tegen te houden. Ik ben een boedelscheidingsprocedure gestart bij de Belgische rechtbank omdat mij ex man in België is gaan wonen. Aangezien hij de gedaagde partij is, kon ik deze procedure niet opstarten in Nederland. Na dit vonnis van de rechtbank in België kan ik wel de procedure aan een Nederlandse rechtbank voorleggen.

Zijn er voor u geen andere mogelijkheden meer om de uitkering tegen te houden? Mijn ex-man haalt alle trucs uit de kast om te zorgen dat de boedelscheidingsprocedure wordt vertraagd. Zijn er nu geen 2 handtekeningen meer nodig?”

2.13.     Bij e-mailbericht van 9 augustus 2019 om 17:41 uur heeft klaagster aan de medewerker het volgende laten weten:

“Er staat een termijn van 3 maanden voor in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van de Belgische rechtbank. Dat is dus ook de termijn waarbinnen u wettelijk het depot nog niet aan een van beide partijen mag uitbetalen. Het kan namelijk zijn dat ik of mijn ex-man tegen deze uitspraak in beroep zal gaan. Mijns inziens mag er dan ook nog niet uitgekeerd worden. Graag verneem ik hierop uw reactie. Ik hoop dat u alvorens uit te keren nog even mijn advocaat’s reactie wil afwachten.”

2.14.     Bij e-mailbericht van 12 augustus 2019 heeft de medewerker het volgende aan klaagster te kennen gegeven:

“Er zijn geen twee handtekeningen nodig, omdat er thans geen procedure (meer) aanhangig is en er 2 jaar verstreken zijn sedert de ondertekening van de depotovereenkomst.

Ik kan niet anders dan de depotovereenkomst uitvoeren en dus de gelden over te boeken naar u en [de ex-echtgenoot].

Graag ontvang ik u van het rekeningnummer naar welke wij uw aandeel in de gelden kunnen overboeken.”

2.15.     Bij e-mailbericht van 13 augustus 2019 om 12:24 uur heeft klaagster aan de medewerker te kennen gegeven dat zij in de avond het bericht van haar advocaat zal doorsturen en heeft zij wederom  medegedeeld dat uitbetaling van het depot niet mag plaatsvinden.

2.16.     Bij e-mailbericht van 13 augustus 2019 om 15:51 uur heeft klaagster aan de medewerker medegedeeld dat volgens haar Nederlandse advocaat en haar Belgische advocaat het bepaalde in artikel 3 van de depotovereenkomst niet van toepassing is, omdat klaagster in België een gerechtelijke procedure tegen de ex-echtgenoot heeft aangespannen en tegen het vonnis van de Belgische rechtbank nog hoger beroep mogelijk is.

2.17.     Bij e-mailbericht van 13 augustus 2019 om 16:04 uur heeft de medewerker aan klaagster laten weten dat artikel 3 van de depotovereenkomst wel van toepassing is, omdat er inmiddels twee jaar zijn verstreken na ondertekening van de depotovereenkomst en er geen gerechtelijke procedure aanhangig is. Verder heeft de medewerker aan klaagster medegedeeld dat inmiddels de helft van het depotbedrag aan de ex-echtgenoot is overgemaakt.

2.18.     Bij e-mailbericht van 13 augustus 2019 om 17:30 uur heeft de Belgische advocaat van klaagster het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

“Ik bevestig bij deze dat de procedure in België nog lopende is en het vonnis niet definitief is.

Bij gebrek aan betekening van het vonnis door een gerechtsdeurwaarder heeft de beroepstermijn nog geen aanvang genomen.”

2.19.     Vervolgens hebben de notaris en (de Belgische advocaat van) klaagster veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd.

2.20.     Bij e-mailbericht van 14 augustus 2019 om 15:07 uur heeft de notaris te kennen gegeven dat de advocaat van de ex-echtgenoot hem had laten weten dat er geen procedure meer liep tussen klaagster en de ex-echtgenoot, noch in België, noch in Nederland. Bij e-mailbericht van 15 augustus 2019 om 20:37 uur heeft klaagster de notaris aansprakelijk gesteld voor de door haar gestelde schade.

2.21.     Bij e-mailbericht van 23 augustus 2019 heeft de notaris aan klaagster medegedeeld dat hij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar (hierna: de verzekeraar) zal inschakelen.

2.22.     Bij e-mailbericht van 26 september 2019 om 12:51 uur heeft klaagster aan de notaris gevraagd om haar de naam van de contactpersoon van de verzekeraar te verstrekken.

2.23.     Bij e-mailbericht van 26 september 2019 om 16:39 uur heeft de notaris aan klaagster medegedeeld dat de verzekeraar naar zijn weten niet rechtstreeks communiceert met degene die een notaris aansprakelijk heeft gesteld. Bij hetzelfde e-mailbericht heeft de notaris aan klaagster laten weten dat hij enkele stukken aan de verzekeraar heeft gezonden en dat de verzekeraar op basis daarvan aansprakelijkheid heeft afgewezen.

2.24.     Bij e-mailbericht van 14 oktober 2019 heeft de Nederlandse advocaat van klaagster aan de notaris te kennen gegeven dat klaagster van mening is dat de notaris zich heeft schuldig gemaakt aan (kort samengevat) handelen en nalaten in strijd met de zorg die de notaris had behoren te betrachten. Bij dit e-mailbericht heeft de Nederlandse advocaat van klaagster ook aan de notaris gevraagd om aan te geven op welke datum de helft van depotbedrag aan de ex-echtgenoot is uitgekeerd en op welke datum de advocaat van de ex-echtgenoot is benaderd met de vraag of er al dan niet een procedure aanhangig was tussen klaagster en de ex-echtgenoot. Ten slotte heeft de Nederlandse advocaat van klaagster de notaris verzocht om het bericht van de verzekeraar toe te zenden waaruit blijkt dat laatstgenoemde van mening is dat de notaris niet aansprakelijk is.

3.          De klacht

3.1.       Klaagster verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld. De klacht valt (kort gezegd) uiteen in de volgende klachtonderdelen.

1.     De notaris heeft in strijd met de depotovereenkomst van 2 mei 2017 de helft van het depotbedrag aan de ex-echtgenoot uitgekeerd. Dit heeft de notaris gedaan op basis van informatie van de advocaat van de ex-echtgenoot en informatie van klaagster. De notaris heeft nagelaten om navraag te doen bij klaagsters advocaat en/of te wachten op diens reactie.

2.     Nadat de notaris aan klaagster liet weten dat hij zijn verzekeraar had ingeschakeld, heeft de notaris niets meer van zich laten horen. Pas toen klaagster weer contact opnam met de notaris heeft hij te kennen gegeven dat de verzekeraar aansprakelijkheid had afgewezen.

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

Klachtonderdeel 1 (uitkering depot)

4.2.       Klaagster stelt dat de notaris op grond van artikel 2 van de depotovereenkomst in augustus 2019 geen depotgelden had mogen uitkeren, omdat het vonnis van de Belgische rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en nog niet in kracht van gewijsde was gegaan. Volgens klaagster heeft de notaris bij de uitbetaling van de depotgelden ten onrechte een beroep gedaan op artikel 3 van de depotovereenkomst. Klaagster stelt dat artikel 3 namelijk ziet op de situatie dat er nooit een gerechtelijke procedure tussen haar en de ex-echtgenoot aanhangig zou zijn gemaakt. De notaris heeft zijn beslissing om tot uitkering van de depotgelden over te gaan, gebaseerd op door hem opgevraagde informatie bij de advocaat van de ex-echtgenoot en op basis van informatie van klaagster, terwijl klaagster nadrukkelijk had aangegeven dat zij niet akkoord ging met uitkering van de gelden en zij de notaris had verzocht om te wachten op de reactie van haar advocaat. 

4.3.       De notaris heeft hiertegen aangevoerd dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Volgens hem ziet artikel 3 niet op de situatie dat er nooit een gerechtelijke procedure aanhangig zou zijn geweest, maar op de situatie dat er twee jaar na de depotovereenkomst geen gerechtelijke procedure (meer) aanhangig is.

Klaagster heeft bij e-mailbericht van 7 augustus 2019 aan de notaris medegedeeld dat de Belgische rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard om van haar vorderingen in verband met de echtscheiding kennis te nemen. De notaris heeft vervolgens aan de advocaat van de ex-echtgenoot gevraagd of er geen gerechtelijke procedure meer liep tussen klaagster en de ex-genoot, waarop deze advocaat op 8 augustus 2019 heeft bevestigd dat er geen gerechtelijke procedure meer liep.

Aangezien er begin augustus 2019 dus geen gerechtelijke procedure aanhangig was, is de notaris naar eigen zeggen terecht overgegaan tot uitkering van de depotgelden op grond van artikel 3 van de depotovereenkomst.

4.4.       De kamer overweegt het volgende. Vaststaat dat de notaris en klaagster ieder een andere uitleg geven aan artikel 3 van de depotovereenkomst. Het is echter niet aan de kamer om te beoordelen welke interpretatie van deze bepaling juist is. Het oordeel hierover is voorbehouden aan de civiele rechter. Het gaat in deze tuchtprocedure om de vraag of de notaris - door in de gegeven omstandigheden over te gaan tot uitbetaling van de helft van het depotbedrag aan de ex-echtgenoot - heeft gehandeld in strijd met de door hem als behoorlijk handelend notaris te betrachten zorg. Klaagster meent dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, terwijl de notaris deze vraag ontkennend beantwoordt. De kamer stelt voorop dat partijen bij een depotovereenkomst voldoende en tijdig behoren te worden geïnformeerd, voordat een notaris tot uitkering van het depot overgaat. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris op dit punt onvoldoende zorgvuldig gehandeld en daarbij wijst de kamer op het volgende.

-      Klaagster heeft de notaris bij e-mailbericht van 7 augustus 2019 geïnformeerd over het vonnis van de Belgische rechtbank, zij heeft het vonnis als bijlage meegezonden en de notaris medegedeeld dat zij naar aanleiding van dit vonnis een procedure aanhangig zal maken bij de Nederlandse rechter. Verder heeft zij de notaris verzocht om het depot aan te houden.

-      De notaris heeft vervolgens aan de advocaat van de ex-echtgenoot gevraagd of er geen gerechtelijke procedure meer aanhangig was, waarop de advocaat de notaris heeft geantwoord dat er geen gerechtelijke procedure meer aanhangig was.

-      Bij e-mailbericht van 9 augustus 2019 heeft de notaris aan klaagster medegedeeld dat hij op grond van artikel 3 van de depotovereenkomst verplicht is tot uitkering van de depotgelden over te gaan en heeft hij klaagster verzocht om haar rekeningnummer op te geven.

-      Bij e-mailberichten van 9 augustus 2019 heeft klaagster de notaris uitgelegd dat en waarom zij van mening is dat op grond van de depotovereenkomst nog niet tot uitkering van de depotgelden mag worden overgegaan en heeft zij de notaris verzocht om de reactie van haar advocaat af te wachten.

-      Vervolgens is er gecorrespondeerd tussen klaagster en de notaris, waarna de notaris klaagster op 13 augustus 2019 heeft medegedeeld dat hij inmiddels tot uitkering van de helft van het depotbedrag aan de ex-echtgenoot is overgegaan.

De notaris was bekend met de door klaagster gegeven uitleg aan artikel 3 van de depotovereenkomst en met haar verzoek om ook de reactie van haar advocaat af te wachten. Zonder tegemoet te komen aan dit verzoek en zonder klaagster dus in de gelegenheid te stellen haar standpunt door een advocaat te laten toelichten, is de notaris op basis van de verklaring van de advocaat van de ex-echtgenoot binnen een paar dagen na zijn op 9 augustus 2019 kenbaar gemaakte voornemen daartoe tot uitkering van de depotgelden overgegaan. Daarmee is klaagster ten onrechte de mogelijkheid ontnomen om rechtsmaatregelen te treffen tegen de voorgenomen uitbetaling.

4.5.       Op grond van het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en zal klachtonderdeel 1 gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 2 (communicatie met betrekking tot verzekeraar)

4.6.       Vaststaat dat de notaris bij e-mailbericht van 23 augustus 2019 aan klaagster heeft medegedeeld dat hij zijn verzekeraar zal inschakelen. Bij e-mailbericht van 26 september 2019 om 12:51 uur heeft klaagster aan de notaris gevraagd om haar de naam van de contactpersoon van de verzekeraar te verstrekken. Bij e-mailbericht van 26 september 2019 om 16:39 uur heeft de notaris aan klaagster medegedeeld dat de verzekeraar naar zijn weten niet rechtstreeks communiceert met degene die een notaris aansprakelijk heeft gesteld. Bij hetzelfde e-mailbericht heeft de notaris aan klaagster laten weten dat hij enkele stukken aan de verzekeraar heeft gezonden en dat aansprakelijkheid op basis daarvan door de verzekeraar is afgewezen.

4.7.       De kamer overweegt dat het de notaris vrij staat om deze kwestie over te laten aan de verzekeraar. Echter, wanneer de notaris daartoe overgaat zonder aan klaagster de contactgegevens van zijn verzekeraar te verstrekken, ligt het op de weg van de notaris aan klaagster tijdig de nodige informatie te verstrekken over de verdere afhandeling door de verzekeraar. Dat heeft de notaris niet (eerder dan in dupliek) gedaan. Door klaagster in het ongewisse te laten en niet tijdig en voldoende te informeren handelt de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel 2 zal daarom gegrond worden verklaard.

Conclusie

4.8.       Aangezien de klacht gegrond zal worden verklaard, ziet de kamer aanleiding om een maatregel op te leggen. De kamer acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Bij dit oordeel weegt de kamer in het voordeel van de notaris mee dat zijn handelen voornamelijk is te kwalificeren als “onhandig” en hij geen tuchtrechtelijk verleden heeft.

Proc eskosten

4.9.       Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden.

4.10.     De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Tijdelijke richtlijn kostenveroordelingen kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00. De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer door te geven aan de notaris.

4.11.     Gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder b Wna en de genoemde Tijdelijke richtlijn ziet de kamer verder aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden voldaan. De notaris zal hiervoor een nota ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) in Utrecht.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.       verklaart de klacht gegrond;

5.2.       legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;

5.3.       veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:

- €      50,00 in verband met het genoemde griffierecht;

- €      50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster;

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.10. is omschreven;

5.4.       veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.11. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. L.J.M. Teunissen, notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2020 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                             mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.