ECLI:NL:TNORSHE:2020:20 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/67

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:20
Datum uitspraak: 28-09-2020
Datum publicatie: 22-10-2020
Zaaknummer(s): SHE/2019/67
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Voorafgaand aan hun huwelijk hebben klaagster en haar aanstaande echtgenoot de notaris advies gevraagd over de noodzaak tot het maken van huwelijksvoorwaarden. De notaris heeft hen erop gewezen dat de woning van klaagster op grond van het vanaf 1 januari 2018 geldende wettelijke huwelijksvermogensrecht buiten de (beperkte) gemeenschap zou vallen en huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de woning dus niet nodig waren. Zij zijn eind 2018 zonder het aangaan van huwelijkse voorwaarden gehuwd. Daarna heeft een schuldeiser van de echtgenoot ten laste van klaagster loonbeslag gelegd op haar uitkering. De notaris had hen er tijdens het gesprek niet op gewezen dat een (eventuele) schuldeiser van de echtgenoot op grond van het wettelijke huwelijksvermogensrecht wél de mogelijkheid zou hebben om derdenbeslag te leggen op het inkomen van klaagster voor een schuld van de echtgenoot. Vast staat immers dat (onder meer) hetgeen iemand aan privévermogen bij het aangaan van het huwelijk heeft (zoals de woning van klaagster) op grond van het sinds 1 januari 2018 geldende wettelijke huwelijksvermogensrecht weliswaar niet meer in de gemeenschap van goederen valt, maar op grond van diezelfde wettelijke regeling gaan (onder meer) inkomsten die de echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen wél tot de gemeenschap behoren. Indien toekomstige echtgenoten deze beperkte gemeenschap niet wensen, moeten zij huwelijkse voorwaarden aangaan. De notaris had de aanstaande echtgenoten beter moeten adviseren. Klacht gegrond, berisping, kostenveroordeling.

Klachtnummer    : SHE/2019/67

Datum uitspraak : 28 september 2020

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw […] (hierna: klaagster),

wonende in […],

tegen

notaris de heer mr. […] (hierna: de notaris),

gevestigd in […].

1.          De procedure

1.1.       Bij e-mailbericht van 21 november 2019 heeft klaagster bij de kamer voor het notariaat (de kamer) een klacht ingediend tegen de notaris.

1.2.       Bij brief van 9 december 2019 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.3.       De notaris heeft bij brief van 29 december 2019 een verweerschrift ingediend.

1.4.       De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 17 augustus 2020, waarbij klaagster, vergezeld door haar echtgenoot, en de notaris zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       Klaagster en haar (destijds nog: toekomstige) echtgenoot (hierna: de echtgenoot) hebben op

23 november 2018 een adviesgesprek gehad met de notaris over het al dan niet laten opmaken van huwelijkse voorwaarden. Klaagster deelde de notaris mee dat zij een woning (hierna: de woning) in eigendom had. De notaris heeft klaagster en de echtgenoot uitgelegd dat de woning op grond van het wettelijke huwelijksvermogensrecht buiten de gemeenschap zou blijven en geen verhaal zou bieden voor privé-schuldeisers van de echtgenoot.

2.2.       Klaagster en de echtgenoot zijn, zonder het aangaan van huwelijkse voorwaarden, op

12 december 2018 gehuwd.

2.3.       Vervolgens is de echtgenoot in een gerechtelijke procedure veroordeeld tot de betaling van schulden aan een derde (hierna: de schuldeiser(s)).

2.4.       De schuldeiser heeft ten laste van klaagster loonbeslag gelegd op haar WIA-uitkering.

2.5.       Klaagster heeft de notaris aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. De notaris heeft zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakeld. De verzekeraar heeft iedere aansprakelijkheid afgewezen.

2.6.       De notaris heeft vervolgens voor klaagster en haar echtgenoot alsnog kosteloos huwelijkse voorwaarden opgemaakt.

3.          De klacht en het verweer

3.1.       Naar de kamer begrijpt, verwijt klaagster de notaris dat hij:

1.       onvoldoende informatie heeft gegeven over de gevolgen van het trouwen zonder huwelijkse voorwaarden;

2.       een inhoudelijk verkeerd advies heeft gegeven.

3.2.       In het klaagschrift staat verder vermeld: “Bij deze (…) wil ik een klacht en schadevergoeding indienen tegen [de notaris]”.

3.3.       De notaris heeft niet weersproken dat hij klaagster en de echtgenoot te kennen heeft gegeven dat huwelijkse voorwaarden niet noodzakelijk waren. Ook heeft hij erkend dat hij de mogelijkheid van een derdenbeslag op het inkomen van klaagster voor de schulden van de echtgenoot niet heeft voorzien en klaagster dus ook niet heeft gewezen op dit risico, indien zij zonder huwelijkse voorwaarden zou trouwen met de echtgenoot. De notaris verkeerde naar eigen zeggen abusievelijk in de veronderstelling dat derdenbeslag op inkomsten van de ene echtgenoot niet mogelijk was voor schulden van de andere echtgenoot indien zij in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen zouden trouwen.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.       De tuchtrechter is echter niet bevoegd te oordelen over een verzoek tot schadevergoeding. Voor zover klaagster de kamer verzoekt om de notaris te veroordelen tot het betalen van vergoedingen van schade, zal klaagster dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.3.       Vast staat dat klaagster de notaris heeft meegedeeld dat zij haar woning veilig wilde stellen voor eventuele schuldeisers van de echtgenoot. De notaris heeft klaagster en haar echtgenoot er op gewezen dat die woning op grond van het vanaf 1 januari 2018 geldende wettelijke huwelijksvermogensrecht buiten de (beperkte) gemeenschap zou vallen en huwelijkse voorwaarden ten aanzien van de woning dus niet nodig waren. De notaris heeft nagelaten om klaagster en de echtgenoot te melden dat een (eventuele) schuldeiser van de echtgenoot op grond van het wettelijke huwelijksvermogensrecht wél de mogelijkheid zou hebben om derdenbeslag te leggen op het inkomen van klaagster voor een schuld van de echtgenoot. Vast staat immers dat (onder meer) hetgeen iemand aan privévermogen bij het aangaan van het huwelijk heeft (zoals de woning van klaagster) op grond van het sinds 1 januari 2018 geldende wettelijke huwelijksvermogensrecht weliswaar niet meer in de gemeenschap van goederen valt, maar op grond van diezelfde wettelijke regeling gaan (onder meer) inkomsten die de echtgenoten tijdens het huwelijk verkrijgen wél tot de gemeenschap behoren. Indien toekomstige echtgenoten deze beperkte gemeenschap niet wensen, moeten zij huwelijkse voorwaarden aangaan.

Nu is klaagster en de echtgenoot relevante informatie onthouden. De notaris had hen beter moeten adviseren. Dat het de notaris in het gesprek op 23 november 2018 niet helemaal duidelijk was dat de echtgenoot toen al schulden had, zoals hij ter zitting heeft verklaard, doet daaraan niet af.

De kamer acht de klacht daarom gegrond.

Maatregel

4.4.      De kamer acht het handelen van de notaris dermate onzorgvuldig dat zij het opleggen van de maatregel van berisping passend acht. Bij dit oordeel wordt in het voordeel van de notaris meegewogen dat hij klaagster excuses heeft aangeboden voor de vervelende situatie die voor haar is ontstaan en dat hij door het kosteloos opmaken van huwelijkse voorwaarden ervoor heeft zorg gedragen dat beslag op het inkomen van klaagster voor toekomstige schulden van de echtgenoot niet mogelijk is.

Proceskosten

4.5.     Omdat de kamer de klacht grotendeels gegrond verklaart, dient de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

4.6.     De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Tijdelijke richtlijn kostenveroordelingen kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00. De notaris dient deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer door te geven aan de notaris.

4.7.      Nu de klacht gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer - gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat - aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing. De notaris dient de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.                      De beslissing

De kamer:

5.1.       verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot (schade)vergoeding;

5.2.       verklaart de klacht voor het overige gegrond;

5.3.      legt aan de notaris de maatregel van berisping op;

5.4.      veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:

-        €      50,00 in verband met het genoemde griffierecht;

-        €      50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster;

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.6. is omschreven;

5.5.      veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.7. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter.

mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris                                     mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.