ECLI:NL:TNORSHE:2020:15 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/69

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:15
Datum uitspraak: 03-07-2020
Datum publicatie: 10-08-2020
Zaaknummer(s): SHE/2019/69
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager heeft vele bezwaren geuit aan het adres van de notaris. Kort gezegd komen deze bezwaren er op neer dat klager de notaris verwijt dat hij in zijn hoedanigheid van vereffenaar van erflaatsters nalatenschap onzorgvuldig, partijdig, afhankelijk en misleidend heeft gehandeld en misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden. De kamer stelt vast dat klager eerder een klacht heeft ingediend tegen de notaris. In die eerdere klachtprocedure heeft de kamer op 20 januari 2020 uitspraak gedaan. De klachtonderdelen 1 en 2 van de onderhavige klacht houden in essentie dezelfde twee verwijten in als die eerdere klacht en/of borduren daar op voort, terwijl klager in de onderhavige klacht geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die hij niet ook al bij de eerste klacht naar voren had kunnen brengen. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure over deze onderwerpen niet volledig is geweest, komt dat voor zijn rekening en heeft klager zijn recht verloren om hierover nog een keer te klagen (‘ne-bis-in-idem-beginsel’). Dit betekent dat klager niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen 1 en 2. De overige klachtonderdelen (3 tot en met 12) zijn niet-ontvankelijk dan wel ongegrond.

Klachtnummer    : SHE/2019/69

Datum uitspraak : 3 juli 2020

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

[klager] (hierna: klager),

wonende in [woonplaats],

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats],

gemachtigde: de heer mr. R. Teerink, advocaat te Tilburg.

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 25 november 2019 heeft klager een klacht geformuleerd tegen de notaris. Deze brief (met bijlage) is op 26 november 2019 door de kamer voor het notariaat (de kamer) ontvangen. Bij brief van 4 december 2019 heeft klager de klacht aangevuld. Deze brief (met bijlagen) is op 6 december 2019 door de kamer voor het notariaat (de kamer) ontvangen.

1.2.       Bij brief van 9 december 2019 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de notaris gezonden en hem verzocht om zijn standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.3.       De gemachtigde van de notaris heeft bij brief van 19 december 2019 een verweerschrift ingediend. Deze brief (met bijlagen) is op 20 december 2019 door de kamer ontvangen.

1.4.       Bij brieven van 20 januari 2020 heeft de kamer partijen uitgenodigd om bij de mondelinge behandeling van de klacht aanwezig te zijn op 20 april 2020.

1.5.       Bij brief van 25 maart 2020 heeft klager zijn klacht wederom aangevuld. Deze brief (met bijlage) is op 30 maart 2020 door de kamer ontvangen.

1.6.       Bij brieven van 6 april 2020 heeft de kamer aan partijen meegedeeld dat de mondelinge behandeling van de klacht op 20 april 2020 niet kan doorgaan in verband met de door het kabinet in het kader van het coronavirus getroffen maatregelen. Aan partijen is voorgesteld de zaak schriftelijk af te doen en hen is verzocht binnen veertien dagen te reageren, indien zij een mondelinge behandeling van de klacht wensen.

1.7.       Aangezien door beide partijen niet is gevraagd om een mondelinge behandeling, heeft de kamer klager bij brief van 21 april 2020 in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken repliek in te dienen op het verweerschrift van de notaris.

1.8.       Bij brief van 17 april 2020 heeft klager repliek ingediend. Deze brief (met bijlagen) is op 24 april 2020 door de kamer ontvangen.

1.9.       Bij brief van 24 april 2020 heeft de kamer de notaris in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken dupliek in te dienen.

1.10.      Bij brief van 7 mei 2020 heeft de gemachtigde van de notaris dupliek ingediend. Deze brief (met bijlage) is op 8 mei 2020 door de kamer ontvangen.

1.11.      Ten slotte is aan partijen op 15 mei 2020 bericht dat op 3 juli 2020 uitspraak zal worden gedaan. Daarbij is aan partijen ook bericht dat het onderzoek is gesloten en door partijen geen stukken meer kunnen worden ingediend. Nadien ingekomen stukken heeft de kamer daarom buiten beschouwing gelaten.

2.          De feiten

2.1.       Klager en zijn broer zijn geboren uit het huwelijk van mevrouw [naam] (hierna: moeder) en de heer [naam] (hierna: vader). Vader en moeder waren in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.

2.2.       In 1972 hebben vader en moeder een patiobungalow gekocht aan [adresgegevens] (hierna: de bungalow).

2.3.       Bij testament van 12 februari 1973 heeft moeder (laatstelijk) over haar nalatenschap beschikt. Dit testament hield een ouderlijke boedelverdeling in als bedoeld in artikel 1167 BW oud.

2.4.       Moeder is op [datum] 1973 overleden.

2.5.       Vanaf begin 1980 onderhield vader een affectieve relatie met mevrouw [naam] (hierna: erflaatster).

2.6.       Vader heeft bij testament van 21 april 1993 laatstelijk over zijn nalatenschap beschikt. Bij dit testament heeft vader het vruchtgebruik van zijn gehele nalatenschap aan erflaatster gelegateerd en erflaatster, klager en de broer van klager (laatstgenoemde voor zijn legitieme portie) tot zijn erfgenamen benoemd.

2.7.       Op [datum] 1993 is vader met erflaatster in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.

2.8.       Op [datum] 1993 is vader overleden en heeft hij als erfgenamen achtergelaten:

- erflaatster voor 7/18 gedeelte van zijn nalatenschap;

- klager voor 7/18 gedeelte van zijn nalatenschap;

- de broer van klager voor 4/18 gedeelte van zijn nalatenschap.

2.9.       Klager is - op grond van het laatstelijk door vader opgemaakte testament en rekening houdend met het feit dat vader en erflaatster in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd - voor 7/36 onverdeeld gedeelte eigenaar van de bungalow geworden.

2.10.      Op 13 april 1995 is de akte van boedelbeschrijving/verdeling/afgifte legaat verleden, waarbij de nalatenschap van vader is beschreven, zijn nalatenschap is verdeeld en aan erflaatster het vruchtgebruiklegaat is afgegeven. In deze akte is kennelijk niet vermeld of klager en zijn broer nog een vordering inzake de nalatenschap van moeder hadden.

2.11.      Erflaatster heeft laatstelijk een testament opgemaakt op 21 juni 2012, bij welk testament erflaatster vier erfgenamen heeft benoemd.

2.12.      Erflaatster is op [datum] 2015 overleden. Uit een verklaring van erfrecht d.d. 21 augustus 2015 blijkt dat de vier erfgenamen de nalatenschap van erflaatster beneficiair hebben aanvaard en volmacht gegeven aan de notaris om hen te vertegenwoordigen ter zake van het beheer over de nalatenschap alsmede ter zake van de vereffening van de nalatenschap.

2.13.      Bij verzoekschrift van 25 november 2015 heeft klager ten laste van de erven van erflaatster en de notaris - kort gezegd - verzocht:

- een bevel tot rekening en verantwoording;

- een verbod om over te gaan tot de verkoop van de bungalow die in de nalatenschap valt en niet tot verdeling van de goederen over te gaan, totdat in rechte zal zijn beslist over de aanspraken van klager op de nalatenschap, althans een bevel tot zekerheidsstelling.

Bij beschikking van 17 maart 2016 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek tot verbod van verkoop voor zover het op de aanspraak van klager op de nalatenschap en/of mede-eigenaarschap berust en het verzoek voor het overige afgewezen.

2.14.      Bij beschikking van 8 februari 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant de notaris benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster. Bij verzoekschrift tegen de notaris van 14 juli 2016 heeft klager genoemde rechtbank primair verzocht om de notaris van zijn taken als vereffenaar te ontslaan en een andere vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster te benoemen en subsidiair verzocht om een rechter-commissaris te benoemen die de notaris kan wijzen op zijn taken. Bij beschikking van 22 november 2016 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.

2.15.      Klager heeft de notaris q.q. vervolgens in een gerechtelijke procedure betrokken en - kort gezegd - een verklaring voor recht gevorderd, inhoudende dat klager een vordering toekomt op de onverdeelde nalatenschap van erflaatster, welke onderbedelingsvordering klager heeft verkregen door het overlijden van zijn moeder en dat de notaris q.q. geen beroep toekomt op verjaring van die vordering en te verklaren voor recht dat deze vordering van klager op de onverdeelde nalatenschap dient te worden begroot op een bedrag van € 449.300,-- en de notaris q.q. te veroordelen om voornoemd bedrag te voldoen aan klager.

[mr. X] trad in die procedure op als advocaat van de notaris q.q.

Bij vonnis van 1 februari 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant de vorderingen van klager afgewezen.

2.16.      Klager is in hoger beroep gegaan van laatstgenoemd vonnis. Bij arrest van 3 april 2018 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

2.17.      In 2018 heeft klager een klacht tegen de notaris ingediend bij de kamer (geregistreerd onder klachtnummer SHE/2018/71). Op 20 januari 2020 heeft de kamer uitspraak gedaan in die klachtprocedure. In de beslissing staat vermeld dat de klacht (kort gezegd) uiteenvalt in de volgende onderdelen.

1.      De bungalow is niet goed onderhouden door erflaatster. Als gevolg van het achterstallig onderhoud is de waarde van de bungalow gedaald. Deze waardedaling komt voor rekening en risico van (de erven van) erflaatsters nalatenschap. De notaris weigert echter om deze waardedaling ten laste van erflaatsters nalatenschap te brengen, zodat ook klager de dupe is van de waardedaling.

2.      De notaris laat zich vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [mr. X], terwijl laatstgenoemde de notaris q.q. en/of erflaatsters erfgenamen eerder ook heeft bijgestaan.

De kamer heeft de uitbreiding van de klacht niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze ter zitting is gedaan en heeft de klacht voor het overige ongegrond verklaard.

2.18.      De bungalow is verkocht en op 3 december 2018 geleverd aan een derde.

2.19.      Bij beslissing van 11 november 2019 heeft de Raad van Discipline in het ressort [naam ressort] geoordeeld dat het genoemde [mr. X] niet vrij stond om in de hiervoor onder 2.15. genoemde procedure op te treden als advocaat van de notaris q.q. Hoewel de Raad van Discipline heeft geoordeeld dat het [mr. X] wél vrij stond om de notaris in de onder 2.17. genoemde tuchtprocedure bij te staan, heeft [mr. X] besloten om zich terug te trekken.

2.20.      In een door klager aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure over de door hem gestelde vordering wegens achterstallig onderhoud van de bungalow hebben klager en de notaris tijdens de zitting van 6 december 2019 een minnelijke schikking getroffen onder het voorbehoud dat erflaatsters erfgenamen akkoord zouden gaan met die schikking. Aan deze voorwaarde is vervolgens voldaan en aan de schikking is inmiddels ook uitvoering gegeven.

3.          De klacht

3.1.       Klager heeft vele bezwaren geuit aan het adres van de notaris. Kort gezegd komen deze bezwaren er op neer dat klager de notaris verwijt dat hij in zijn hoedanigheid van vereffenaar van erflaatsters nalatenschap onzorgvuldig, partijdig, afhankelijk en misleidend heeft gehandeld en misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden. De kamer begrijpt uit het gestelde dat de klacht van klager in de kern uiteenvalt in de volgende onderdelen.

1.       De notaris ontkent het achterstallig onderhoud van de bungalow.

2.       De notaris heeft lange tijd onduidelijkheid laten bestaan over de vraag of [mr. X] hem nu wel of niet vertegenwoordigde en heeft zich vervolgens (juridisch) altijd door hem laten afschermen.

3.       De notaris heeft de verkoop van de bungalow met bijna een jaar onnodig vertraagd door te weigeren om hieraan zijn medewerking te verlenen.

4.       De notaris heeft de bungalow de eerste keer door een bevriende taxateur extreem laag laten taxeren, om daarmee de WOZ-waarde van de bungalow te drukken en de waarde van klagers aandeel in de bungalow bewust te marginaliseren. Vervolgens heeft de notaris een nieuwe en objectieve taxatie door twee NVM-taxateurs gesaboteerd en getraineerd.

5.       In strijd met erflaatsters testament betrekt de notaris als vereffenaar de vier erfgenamen bij al zijn beslissingen en treedt hij niet op als onafhankelijk vereffenaar in het belang van het beheer van de boedel. De notaris miskent klagers belang als erfgenaam van vader en moeder en als mede-eigenaar van de bungalow en maakt zich daarbij schuldig aan oplichting, ambts- en machtsmisbruik.

6.       De notaris heeft klager aanvankelijk verkeerd geïnformeerd over zijn status.

7.       De notaris heeft geweigerd de namen en adressen van erflaatsters vier erfgenamen aan klager bekend te maken, terwijl klager samen met deze erfgenamen mede-eigenaar was van de bungalow. Klager heeft een afzonderlijke rechtszaak tegen de notaris moeten voeren om de verstrekking van deze gegevens af te dwingen.

8.       De notaris heeft leugens verkondigd en is manipulatief.      

9.       De notaris reageert niet inhoudelijk op welke concrete vorm van communicatie dan ook.

10.   De notaris weigert elke vorm van bemiddeling.

11.   Ondanks herhaalde verzoeken heeft de notaris geen boedellijst (kamer: bedoeld zal zijn boedelbeschrijving) van erflaatsters nalatenschap aan klager verstrekt, terwijl klager schuldeiser is.

12.   De notaris heeft klager en de rechter in de onder 2.15. genoemde procedure bij de rechtbank Oost-Brabant misleid door te “shoppen” in het nieuwe en oude erfrecht en daarbij artikel 128 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek onjuist te interpreteren. De notaris heeft er op die manier aan meegewerkt dat het “geboorterecht” (de legitieme portie) van klager ter waarde van meer dan € 500.000,-- is gestolen respectievelijk verduisterd. 

3.2.       De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Rechtvaardiging schriftelijke afdoening van de klacht

4.1.       De kamer constateert dat klager in repliek (de brief van 17 april 2020 met bijlagen) twee “voorwaarden” heeft gesteld aan de schriftelijke afdoening van de klacht. Deze “voorwaarden” luiden als volgt:

1. Een fatsoenlijk, “NIET gekannibaliseerd dossier”, zoals we dat bij een eerdere zitting WEL hebben kunnen constateren. Zie bijlage: in 5-voud het correcte dossier.

2. “Geen (toegepast) nepotisme”, zoals we OOK bij een vorige zitting, o.a. middels een (juridisch beruchte) “QUEESTE” uitspraak hebben mogen constateren, naast een serie “notaris-vriendelijke (nietszeggende) vragen” vooral door notaris-kamer-leden bedacht en verwoord, uitsluitend om HUN verdachte EN aangeklaagde collega-notaris, destijds duidelijk “uit de wind te houden” EN “te ontzien”.

4.2.       De kamer is van oordeel dat de door klager genoemde “voorwaarden” geen beletsel kunnen vormen om zonder mondelinge behandeling op deze klacht te beslissen.  

4.3.       Uit de opsomming genoemd onder 1.1. tot en met 1.11. volgt op basis van welke stukken de kamer de klacht zal beoordelen.

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.4.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

Klachtonderdelen 1 en 2

4.5.       Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat volgens vaste rechtspraak van de hoogste notariële tuchtrechter ook in het tuchtrecht de regel geldt dat na behandeling van een klacht door de tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet nog eens kan worden behandeld. Dit ‘ne-bis-in-idem-beginsel’ brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een notaris wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Daaruit volgt dat, nadat een klacht over een bepaald feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later niet opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de notaris kan beklagen. Een notaris moet ervan kunnen uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend.

4.6.       De notaris heeft in zijn verweer tegen deze klacht een beroep gedaan op dit beginsel.

Voor zover de notaris uit de inhoud van het klaagschrift al heeft kunnen opmaken welke verwijten klager hem precies maakt, heeft de notaris erop gewezen dat de kamer zich naar aanleiding van de eerdere klacht die klager tegen hem heeft ingediend reeds een oordeel heeft gevormd over de in die klacht gemaakte verwijten. Deze verwijten komen ook weer terug in deze klacht.

4.7.       De kamer overweegt het volgende. Klager heeft in 2018 een eerste klacht ingediend tegen de notaris (zie overweging 2.17.). Deze eerste klacht ging (kort gezegd) over de door klager gestelde en  door de notaris q.q. betwiste vordering ten laste van erflaatsters nalatenschap wegens achterstallig onderhoud van de bungalow en over het feit dat de notaris zich (in die eerdere tuchtprocedure) heeft laten bijstaan door [mr. X]. De kamer stelt vast dat de klachtonderdelen 1 en 2 in essentie dezelfde twee verwijten inhouden en/of daar op voortborduren, terwijl klager in deze klacht geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die hij niet ook al bij de eerste klacht naar voren had kunnen brengen. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure over deze onderwerpen niet volledig is geweest, komt dat voor zijn rekening en heeft klager zijn recht verloren om hierover nog een keer te klagen. Dit betekent dat klager niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen 1 en 2.

Klachtonderdeel 3

4.8.       Klager verwijt de notaris dat hij de verkoop van de bungalow met bijna een jaar onnodig heeft vertraagd. Volgens klager heeft de notaris steeds geweigerd om in overleg en onderhandeling te gaan met een serieuze potentiële koper, aan wie de bungalow uiteindelijk na een jaar toch is verkocht.

4.9.       De notaris betwist dat hij de verkoop van de bungalow onnodig heeft vertraagd. Hij voert aan dat klager hem op 27 juni 2018 heeft laten weten een potentiële koper (hierna: de koper) voor de bungalow te hebben. De koper heeft de bungalow bezichtigd en op 9 juli 2018 een bod van € 248.000,-- uitgebracht. Klager wenste met dit bod akkoord te gaan. De notaris vond dit bod, gelet op de aanwezige taxatierapporten, te laag. Volgens de notaris heeft de koper zijn bod verhoogd naar € 285.000,-- toen hij vernam dat de notaris van plan was om een verkopend makelaar in te schakelen. Ook dit bod was voor de notaris niet acceptabel. De notaris voert aan dat met tussenkomst van een verkopend makelaar de bungalow uiteindelijk is verkocht aan de koper voor € 315.000,--.

4.10.      De kamer is van oordeel dat klager, gelet op het gemotiveerde en concrete verweer van de notaris, op ontoereikende wijze heeft toegelicht dat de notaris de verkoop van de bungalow met bijna een jaar onnodig heeft vertraagd. De kamer wijst er allereerst op dat de notaris heeft aangegeven dat tussen het moment dat de koper zich voor de eerste keer aandiende op 27 juni 2018 en het moment van de overdracht van de bungalow aan de koper op 3 december 2018 ruim vijf maanden zitten in plaats van bijna een jaar zoals klager stelt. Klager heeft nagelaten zijn stelling op dit punt nader toe te lichten en/of te onderbouwen. Bovendien heeft de notaris aangevoerd dat hij de eerste twee biedingen van de koper te laag vond en deze daarom heeft afgewezen. Daarbij wijst de notaris erop dat de bungalow uiteindelijk ook voor een (veel) hoger bedrag is verkocht aan de koper. Ook deze stelling is door klager niet weersproken. Tegen deze achtergrond kan niet worden volgehouden dat de notaris de verkoop van de bungalow (onnodig) heeft vertraagd.  

4.11.      Aangezien de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt is te maken, zal klachtonderdeel 3 ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 4

4.12.      Klager verwijt de notaris dat hij de bungalow in eerste instantie door een bevriende taxateur extreem laag heeft laten taxeren, om daarmee de WOZ-waarde van de bungalow te drukken en bewust de waarde van klagers aandeel in de bungalow te marginaliseren. Volgens klager heeft de notaris vervolgens in strijd met de door hen gemaakte afspraken een nieuwe en objectieve taxatie door twee NVM-taxateurs (één door klager geselecteerde taxateur en één door de notaris geselecteerde taxateur) gesaboteerd en getraineerd door aan te komen met de taxateur van de eerste taxatie, niet zijnde een NVM-taxateur.

4.13.      De notaris voert ten aanzien van de eerste taxatie aan dat het hem als vereffenaar van erflaatsters nalatenschap vrijstond om de hoogte van de WOZ-waarde ten behoeve van de aangifte erfbelasting aan de orde te stellen. De notaris betwist dat hij daarmee bewust klagers aandeel in de bungalow heeft gemarginaliseerd. Hij betwist ook dat hij een nieuwe en objectieve taxatie door twee NVM-taxateurs heeft gesaboteerd en getraineerd.

4.14.      De kamer constateert dat het eerste deel van klagers verwijt betrekking heeft op de eerste taxatie van de bungalow. Onduidelijk blijft echter wanneer die eerste taxatie heeft plaatsgevonden, wat de hoogte van deze taxatie was, op welke wijze deze taxatie concreet van invloed is geweest op de WOZ-waarde van de bungalow (wat is het verschil tussen de WOZ-waarde vóór de bedoelde taxatie en de WOZ-waarde na de taxatie?) en waarom klager hierdoor bewust zou zijn benadeeld door de notaris.

In het licht van de onder 4.9. en 4.10. weergegeven omstandigheden - inhoudende dat de notaris zich heeft ingezet om een zo hoog mogelijke verkoopprijs van de bungalow te bereiken en de bungalow ook met medewerking van klager is verkocht en geleverd aan de koper - heeft klager onvoldoende feitelijk en/of juridisch onderbouwd dat zijn aandeel in de bungalow is gemarginaliseerd, laat staan dat de notaris hier bewust naar heeft toegewerkt.

4.15.      Met betrekking tot de tweede taxatie overweegt de kamer het volgende. Aangezien de notaris niet heeft betwist dat hij en klager hadden afgesproken om de bungalow door twee NVM-taxateurs (één door klager geselecteerde taxateur en één door de notaris geselecteerde taxateur) te laten taxeren, gaat de kamer van die afspraak uit. Klager heeft als bijlage 2 bij repliek een door hem opgemaakte “transcriptie” overgelegd. Uit deze “transcriptie” volgt onder meer dat:

- de nieuwe taxatie van de bungalow op 27 september 2017 stond gepland;

- een door klager geselecteerde NVM-taxateur op die dag aanwezig was, die de bungalow ook heeft getaxeerd;

- er in eerste instantie niet een door de notaris geselecteerde taxateur aanwezig was;

- de notaris vervolgens een VBO-taxateur heeft laten komen;

- de notaris na bezwaren van klager de VBO-taxateur heeft weggestuurd en een NVM-taxateur heeft laten komen, die de bungalow op dezelfde dag nog heeft getaxeerd.

De kamer constateert dat de notaris deze gang van zaken niet met zoveel woorden heeft weersproken. Wel heeft de notaris betwist dat hij de taxatie van de bungalow door twee NVM-taxateurs heeft gesaboteerd en getraineerd. De kamer overweegt dat er kanttekeningen zijn te plaatsen bij het feit dat de notaris op 27 september 2017 - in strijd met de door hem en klager gemaakte afspraken - niet meteen een NVM-taxateur had meegenomen voor de taxatie van de bungalow. De notaris heeft echter, nadat klager hiertegen bezwaren heeft gemaakt, er alsnog voor gezorgd dat de bungalow nog op dezelfde dag door een door de notaris geselecteerde NVM-taxateur werd getaxeerd. Daarmee acht de kamer de door klager verweten handelwijze van onvoldoende gewicht om de notaris hierover een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Van het door klager gestelde saboteren en/of traineren is niet gebleken.

4.16.      Gelet op het voorgaande zal klachtonderdeel 4 ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 5

4.17.      Klager verwijt de notaris dat hij als vereffenaar in strijd met erflaatsters testament de vier erfgenamen bij al zijn beslissingen betrekt en niet optreedt als onafhankelijk vereffenaar in het belang van het beheer van de boedel.

4.18.      De notaris voert aan dat hij het verwijt van klager niet begrijpt. Volgens de notaris is een vereffenaar gehouden om de erfgenamen te informeren en bij het te gelde maken van goederen zoveel mogelijk met hen in overleg te treden. Een potentiële schuldeiser van de nalatenschap staat hier buiten.

4.19.      De kamer overweegt het volgende. Los van het feit dat de kamer niet beschikt over een kopie van erflaatsters testament en zij dus geen kennis heeft van de inhoud daarvan, staat vast dat de notaris op 8 februari 2016 door de rechtbank Oost-Brabant is benoemd tot vereffenaar van erflaatsters nalatenschap. Als gevolg daarvan is de vereffenaar op grond van artikel 4:202 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden om de nalatenschap te vereffenen overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3, titel 6 van Boek 4 BW. In artikel 4:211 lid 1 BW staat vermeld dat een vereffenaar tot taak heeft de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen. Lid 2 van hetzelfde artikel bepaalt dat de vereffenaar bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt. Op grond van artikel 4:215 lid 2 BW moet de vereffenaar omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking zoveel mogelijk in overleg treden met de erfgenamen. Uit deze bepalingen volgt dat, anders dan klager meent, de notaris erflaatsters erfgenamen terecht betrekt bij zijn beslissingen. Klachtonderdeel 5 is in zoverre ongegrond.

4.20.      Klager stelt verder dat de notaris klagers belang als erfgenaam van vader en moeder en als mede-eigenaar van de bungalow miskent en dat de notaris zich daarbij schuldig maakt aan oplichting, ambts- en machtsmisbruik. Concreet stelt klager dat:

1)      erflaatsters erfgenamen de bungalow hebben leeggehaald en alle roerende zaken, ook zaken van klagers ouders met een voor klager emotionele waarde, hebben verdeeld en/of vernietigd;

2)      hem de toegang tot de bungalow is geweigerd;

3)      hij niet is geïnformeerd over de wijze van beheer van de bungalow.

4.21.      De notaris voert hiertegen het volgende aan:

1)      klager is geen erfgenaam van erflaatster en had dus geen recht op de tot de nalatenschap van erflaatster behorende roerende zaken;

2)      klager heeft de bungalow in overleg kunnen bezoeken, maar kon geen sleutel krijgen, omdat er nog tot de nalatenschap van erflaatster behorende roerende zaken in de bungalow aanwezig waren;

3)      hij heeft klager wel geïnformeerd over de wijze van beheer van de bungalow.

4.22.      De kamer overweegt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten het volgende.

1)      Op dit verwijt is de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een (oud-)notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven heeft kennisgenomen (de driejaarstermijn). Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (oud-) notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van het onderhavige verwijt heeft klager in repliek aangegeven dat hij op 3 maart 2016 bekend is geworden met het feit dat erflaatsters erfgenamen de bungalow hadden leeggehaald. Nu de klacht op 26 november 2019 bij de kamer is ingediend, is de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna verstreken en zal klachtonderdeel 5 daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

2)      De notaris heeft gemotiveerd betwist dat klager de toegang tot de bungalow is geweigerd. In repliek is klager nader ingegaan op de door de notaris gegeven reden om hem geen sleutel van de bungalow te verstrekken, maar klager heeft niet met zoveel woorden betwist dat hij de bungalow in overleg heeft kunnen bezoeken. Daarmee mist het verwijt dat hem de toegang tot de bungalow is geweigerd feitelijke grondslag.

3)      Zowel klager als de notaris hebben nagelaten hun blote stellingen nader toe te lichten en/of te onderbouwen. De kamer heeft tegen deze achtergrond onvoldoende informatie/aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.23.      Op grond van het voorgaande zal klachtonderdeel 5 ten aanzien van het onder 4.20. genoemde eerste punt niet-ontvankelijk worden verklaard en voor het overige ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 6

4.24.      Klager verwijt de notaris dat hij hem aanvankelijk verkeerd heeft geïnformeerd over zijn status. Klager wijst op het door hem als bijlage 1 bij repliek overgelegde e-mailbericht van de notaris van 27 augustus 2015 waarin de notaris aangeeft dat hij boedelnotaris is in erflaatsters nalatenschap. Op 21 januari 2016 kreeg klager naar eigen zeggen de verklaring van erfrecht toegezonden waaruit bleek dat de notaris al vanaf het begin vereffenaar (in plaats van boedelnotaris) was van erflaatsters nalatenschap.

4.25.      De notaris betwist dat hij klager verkeerd heeft voorgelicht. Volgens de notaris was hij aanvankelijk boedelnotaris in erflaatsters nalatenschap en is hij later door de rechtbank benoemd tot vereffenaar van die nalatenschap.

4.26.      De kamer overweegt dat op dit klachtonderdeel de in 4.22. genoemde vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. Ten aanzien van de vermeende onjuiste informatie constateert de kamer dat deze volgens klager bij e-mailbericht van 27 augustus 2015 aan hem is verstrekt. Met de vermeende onjuistheid van deze informatie is klager naar eigen zeggen in januari 2016 bekend geworden. Nu de klacht op 26 november 2019 bij de kamer is ingediend, is de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna verstreken en zal klachtonderdeel 6 daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Klachtonderdeel 7

4.27.      Klager verwijt de notaris dat hij heeft geweigerd de namen en adressen van erflaatsters vier erfgenamen aan klager bekend te maken, terwijl klager na erflaatsters overlijden samen met deze erfgenamen mede-eigenaar was van de bungalow. Klager heeft een afzonderlijke rechtszaak tegen de notaris moeten voeren om de verstrekking van deze gegevens af te dwingen, die hij ook nodig had om de notaris/erflaatsters erfgenamen te kunnen betrekken in de uiteindelijk door hem aangespannen procedures.

4.28.      De notaris voert aan dat dat hij pas na toestemming van erflaatsters erfgenamen hun gegevens aan klager kon verstrekken. Na ontvangst van deze toestemming heeft hij de betreffende gegevens naar eigen zeggen ook aan klager verstrekt.

4.29.      De kamer overweegt dat ook op dit klachtonderdeel de in 4.22. genoemde vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing is. Klager stelt dat hij de gegevens van erflaatsters erfgenamen onder meer nodig had om hen en de notaris te kunnen betrekken in (een) gerechtelijke procedure(s). De kamer constateert dat de eerste door klager aangespannen procedure tegen de notaris/erflaatsters erfgenamen de onder 2.13. genoemde verzoekschriftprocedure betreft. Dit verzoekschrift dateert van 25 november 2015. Klager moet dus al in 2015 zijn geconfronteerd met de vermeende weigering van de notaris. Nu de klacht op 26 november 2019 bij de kamer is ingediend, is de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna verstreken en zal klachtonderdeel 7 daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Klachtonderdeel 8

4.30.      Klager verwijt de notaris dat hij leugens heeft verkondigd en manipulatief is. Concreet geeft klager de volgende voorbeelden.

1)      De notaris heeft hem op 26 augustus 2015 op kantoor meegedeeld dat indien het laatste testament van erflaatster ongeldig zou worden verklaard, het wettelijk versterferfrecht van toepassing zou zijn op erflaatsters nalatenschap. Deze mededeling is onjuist, omdat in dat geval het voorlaatste testament van erflaatster van toepassing zou zijn.

2)      Tijdens de taxatie van de bungalow op 27 september 2017 heeft klager de notaris gevraagd waarom hij de bungalow zo geforceerd wilde verkopen, waarop de notaris hem heeft geantwoord dat “de erven nu wel eens eindelijk geld willen zien”.

4.31.      De notaris betwist de onder 1 en 2 gestelde mededelingen te hebben gedaan en voert ten aanzien van mededeling 2 bovendien aan dat het hem als vereffenaar vrijstond om te verlangen dat de gemeenschappelijke bungalow zou worden verdeeld.

4.32.      De kamer overweegt het volgende.

1)      Voor zover klachtonderdeel 8 betrekking heeft op de eerste door klager gestelde mededeling, is de in 4.22. genoemde vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna van toepassing. De kamer constateert dat deze mededeling volgens klager op 26 augustus 2015 aan hem is verkondigd. Nu de klacht op 26 november 2019 bij de kamer is ingediend, is de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna verstreken.

2)      In repliek heeft klager erkend dat het de notaris als vereffenaar vrijstond om met medewerking van de mede-eigenaren de bungalow te verkopen, maar stelt hij dat het de notaris niet vrijstond om al tot verdeling van de nalatenschap over te gaan. Klachtonderdeel 8 heeft echter geen betrekking op de verdeling van de nalatenschap, maar op de vermeende mededeling 2. De notaris heeft betwist dat hij de door klager gestelde mededeling 2 heeft gedaan. De kamer heeft onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen of de notaris de vermeende mededeling nu wel of niet heeft gedaan.

4.33.      Op grond van het voorgaande zal klachtonderdeel 8, voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op mededeling 1, niet-ontvankelijk worden verklaard en zal klachtonderdeel 8 voor het overige ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 9

4.34.      Klager verwijt de notaris dat hij niet inhoudelijk reageert op welke concrete vorm van communicatie dan ook.

4.35.      De notaris betwist dit en voert aan dat hij, indien nodig, steeds heeft gereageerd naar klager toe.

4.36.      De kamer constateert dat klager zijn stelling niet nader heeft geconcretiseerd en/of toegelicht door aan te geven welke e-mailberichten, brieven en/of telefoontjes de notaris niet zou hebben beantwoord. Daarmee mist klachtonderdeel 9 feitelijke grondslag en daarom zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 10

4.37.      Klager verwijt de notaris dat hij elke vorm van bemiddeling weigert, zelfs een bemiddelingspoging via de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB).

4.38.      De notaris voert aan dat hij, gelet op de vele verwijten en beschuldigingen aan zijn adres, bemiddeling niet zinvol heeft geacht.

4.39.      De kamer overweegt het volgende. Het enige aanknopingspunt dat de kamer ten aanzien van klagers verwijt heeft aangetroffen, is de door de notaris bij antwoord overgelegde correspondentie met de KNB. Hieruit volgt dat de toenmalige advocaat van de notaris bij brief van 11 september 2018 inhoudelijk heeft gereageerd op een door klager in 2018 bij de KNB ingediende klacht tegen de notaris. Vervolgens heeft de KNB de notaris gevraagd of hij akkoord ging met een bemiddelingsgesprek, waarop de toenmalige advocaat van de notaris bij e-mailbericht van 19 oktober 2018 ontkennend heeft geantwoord. De kamer acht de afwijzing van dit bemiddelingsverzoek niet verwijtbaar. Daarbij neemt de kamer in aanmerking dat klager de notaris vanaf 2015 al in meerdere gerechtelijke procedures, waaronder een hoger beroep procedure, had betrokken. Onder deze omstandigheden kan de notaris niet worden verweten dat hij geen bemiddelingsgesprek met de KNB is aangegaan. Klachtonderdeel 10 zal ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 11

4.40.      Klager verwijt de notaris dat hij hem als schuldeiser van erflaatsters nalatenschap, ondanks herhaalde verzoeken, geen boedelbeschrijving heeft verstrekt.

4.41.      De notaris voert aan dat klager geen erfgenaam is van erflaatster en dat zijn vorderingen op de nalatenschap zijn betwist. Klager had volgens de notaris dus geen recht op en geen belang bij een boedelbeschrijving.

4.42.      De kamer overweegt het volgende. Op grond van artikel 4:211 lid 3 BW moet een vereffenaar “met bekwame spoed een onderhandse of notariële boedelbeschrijving opmaken of doen opmaken, waarin de schulden der nalatenschap in de vorm van een voorlopige staat zijn opgenomen. Hij moet deze ten kantore van de boedelnotaris of, indien deze ontbreekt, ter griffie van de rechtbank neerleggen, ter inzage van de erfgenamen en de schuldeisers der nalatenschap; andere schuldeisers van een erfgenaam, ook indien deze de nalatenschap verworpen heeft, kunnen tot inzage gemachtigd worden door de kantonrechter.”

Vast staat dat klager geen erfgenaam is van erflaatster. Klager en de notaris verschillen echter van mening over de vraag of klager moet worden aangemerkt als schuldeiser van erflaatsters nalatenschap en in die hoedanigheid op grond van de hiervoor geciteerde bepaling recht heeft op inzage/verstrekking van de boedelbeschrijving. Volgens de notaris moet deze vraag ontkennend worden beantwoord en de kamer volgt de notaris in dit verweer. Bij vonnis van 1 februari 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant de door klager gestelde vorderingen op erflaatsters nalatenschap immers afgewezen en in hoger beroep is dit vonnis vervolgens bekrachtigd. In een vervolgens door klager aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure over de door hem gestelde vordering wegens achterstallig onderhoud van de bungalow hebben klager en de notaris tijdens de zitting van 6 december 2019 een minnelijke schikking getroffen. De kamer is niet bekend met de inhoud van deze schikking.

Zonder nadere toelichting en onderbouwing, die ontbreken, ziet de kamer op grond van het voorgaande geen reden om aan te nemen dat klager als schuldeiser van erflaatsters nalatenschap moet worden aangemerkt. Daarmee mist klachtonderdeel 11 juridische grondslag en zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond worden verklaard.  

Klachtonderdeel 12

4.43.      In klachtonderdeel 12 verwijt klager de (toenmalige gemachtigde van de) notaris dat zijn verweer in de onder 2.15. genoemde procedure bij de rechtbank Oost-Brabant juridisch onjuist is. Volgens klager heeft de notaris in die procedure artikel 128 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek onjuist geïnterpreteerd en daarmee zowel klager als de betreffende rechter misleid. Het gevolg is dat de door klager in die procedure ingestelde vorderingen zijn afgewezen.

4.44.      De notaris betwist dat hij klager en/of de rechter heeft misleid en/of de wet verkeerd heeft toegepast.

4.45.      De kamer overweegt het volgende. De beantwoording van de vraag of de notaris artikel 128 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek juist heeft geïnterpreteerd in de onder 2.15. genoemde procedure bij de rechtbank Oost-Brabant, was voorbehouden aan de rechter in die procedure. De kamer treedt niet in de beoordeling van de betreffende rechter. De tuchtprocedure is immers niet bedoeld als een verkapt hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank. Klachtonderdeel 12 zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.       verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op de hiervoor in 3.1. weergegeven klachtonderdelen 1, 2, 5 gedeeltelijk (voor zover klachtonderdeel 5 betrekking heeft op het in 4.20. onder 1 genoemde verwijt), 6, 7 en 8 gedeeltelijk (voor zover klachtonderdeel 8 betrekking heeft op het in 4.30. onder 1 genoemde verwijt);

5.2.       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. S.J.H. Hagemann-Rietbroek, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2020 door mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter.

mr. A.R. Jansen-Castelein, secretaris                           mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter

buiten staat

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.