ECLI:NL:TNORARL:2020:41 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/365673 / KL RK 20-17

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2020:41
Datum uitspraak: 02-12-2020
Datum publicatie: 17-06-2021
Zaaknummer(s): C/05/365673 / KL RK 20-17
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   De kamer is van oordeel dat klaagster de notaris terecht verwijt haar niet van de volmacht van 2003 in kennis te hebben gesteld toen klaagster eind februari/ begin maart 2017 contact opnam met de notaris. De notaris doet in dit verband tevergeefs een beroep op haar geheimhoudingsplicht. Deze verplichting strekt zich immers in dit geval niet verder uit dan de bescherming van het belang van de volmachtgever redelijkerwijs meebrengt. Dit belang vereiste in dit geval dat de volmacht op het moment dat de daarin beschreven situatie zich zou voordoen niet dat de volmacht voor de gevolmachtigde geheim zou blijven, maar juist dat deze bij haar bekend zou worden.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:          C/05/365673 / KL RK 20 - 17

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[K.],

wonende te […],

klaagster,

tegen

[N.],

notaris te […],

gemachtigde: mr. A.V.L.L. van Meurs.

Partijen worden hierna respectievelijk klaagster en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

-        de klacht, met bijlagen, van 24 januari 2020

-        het voorlopig verweer van de notaris van 23 april 2020

-        het aanvullend verweer, met bijlagen, van de notaris van 15 mei 2020

-        de repliek van klaagster van 1 juli 2020

-        de dupliek van de notaris van 25 augustus 2020.

1.2 Deze klacht is vanwege de maatregelen rondom het corona-virus niet op zitting behandeld, aangezien partijen hebben ingestemd met schriftelijke afhandeling. Om die reden zijn partijen in de gelegenheid gesteld bij repliek en dupliek over en weer schriftelijk op elkaars standpunt te reageren. De zaak is daarop door de kamer beoordeeld in de raadkamer van 18 september 2020.

2. De feiten

2.1 Op 28 januari 2003 heeft de notaris een levenstestament gepasseerd ten behoeve van mevrouw [J.], moeder van klaagster.

2.2 Op 8 maart 2017 is de notaris op verzoek van klaagster bij de moeder van klaagster op huisbezoek geweest. In verband met de geestelijke toestand van de moeder van klaagster bleek het echter niet mogelijk met haar te spreken over nut, noodzaak en inhoud van een door de moeder van klaagster te verlenen volmacht.

2.3 Op advies van de notaris heeft klaagster vervolgens de kantonrechter verzocht om haar (klaagster) aan te wijzen als bewindvoerder en mentor over (het vermogen van) haar moeder. Dit verzoek is toegewezen bij beschikking van 13 november 2017.

2.4 Klaagster, met gebruik van haar bevoegdheid als bewindvoerder en mentor, heeft haar moeder begin november 2017 op laten nemen in een zorginstelling.

2.5 Op 27 maart 2018, bij het opruimen van het huis van haar moeder, heeft klaagster een bij de notaris gepasseerde akte van volmacht van 2003 gevonden. Deze volmacht is destijds opgesteld als levenstestament voor de situatie dat de moeder van klaagster niet langer haar eigen belangen zou kunnen behartigen, zoals ten tijde van het huisbezoek van de notaris feitelijk het geval was. De volmacht wijst klaagster aan als enig gevolmachtigde. Klaagster heeft daarop navraag gedaan bij de notaris. Op 28 oktober 2018 heeft de notaris klaagster bevestigd dat de volmacht destijds inderdaad door haar is opgesteld en gepasseerd en haar excuses aangeboden voor “deze omissie”.

2.6 Op 3 april 2018 heeft klaagster bij de kantonrechter verzocht het ingesteld bewind en mentorschap op te heffen. Dit verzoek is toegewezen per 15 juni 2018.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klaagster verwijt de notaris dat zij klaagster, toen zij eind februari/begin maart 2017 contact opnam met de notaris, niet heeft geïnformeerd over de in 2003 door de notaris gepasseerde akte van volmacht, waarbij klaagster door haar moeder als haar gevolmachtigde is aangewezen.

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

De norm

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Artikel 99 lid 21 Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven.

Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijk verklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

Toetsing ontvankelijkheid

4.3.1 De notaris stelt dat klaagster niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De kamer ziet daarvoor echter geen aanleiding. Klaagster heeft als gevolmachtigde en enig erfgenaam een rechtstreeks en redelijk belang bij het handelen dan wel nalaten van de notaris in deze zaak.

4.3.2 Voor wat betreft de volmacht geldt bovendien dat klaagster onweersproken heeft gesteld dat zij het bestaan daarvan eerst op 27 maart 2018 heeft ontdekt. De klacht is dus tijdig ingediend want de indiening ervan heeft plaatsgevonden binnen drie jaren na de dag waarop klaagster van de volmacht kennis heeft genomen.

Inhoudelijke toetsing

4.4 De kamer is van oordeel dat klaagster de notaris terecht verwijt haar niet van de volmacht van 2003 in kennis te hebben gesteld toen klaagster eind februari/ begin maart 2017 contact opnam met de notaris.

4.4.1 De notaris doet in dit verband tevergeefs een beroep op haar geheimhoudingsplicht. Deze verplichting strekt zich immers in dit geval niet verder uit dan de bescherming van het belang van de volmachtgever redelijkerwijs meebrengt. Dit belang vereiste in dit geval dat de volmacht op het moment dat de daarin beschreven situatie zich zou voordoen niet dat de volmacht voor de gevolmachtigde geheim zou blijven, maar juist dat deze bij haar bekend zou worden.

4.4.2 Dit zou wellicht anders kunnen zijn geweest indien er inderdaad aanwijzingen zouden zijn geweest dat klaagster misbruik zou maken van haar positie als gevolmachtigde, echter van deze aanwijzingen is, anders dan de notaris in haar verweer stelt, hier niet gebleken. Klaagster heeft in 2017 bovendien het door haar aangevraagde bewindvoerder- en mentorschap verkregen.

4.4.3 Ook het feit dat het Centraal Levenstestamenten Register (CLTR) ten tijde van het passeren van de volmacht in 2003 nog niet bestond en de omstandigheid dat de registratie in het CLTR niet verplicht is, neemt niet weg dat de notaris, toen haar begin 2017 duidelijk werd dat de situatie zich voordeed waarvoor de volmacht in 2003 was opgesteld, klaagster van de volmacht op de hoogte had behoren te stellen. Het feit dat het in 2017 niet erflaatster / volmachtgeefster maar klaagster was die contact opnam met de notaris neemt immers niet weg dat klaagster als gevolmachtigde rechtstreeks bij de volmacht betrokken was en uit dien hoofde op dat moment aanspraak had op afgifte van een afschrift van de volmacht.

De mogelijkheid dat de notaris in 2017 bij gebrek aan (raadplegen van de) eigen registratie van de volmacht zelf wellicht niet meer aan de volmacht in 2003 heeft gedacht, dient tuchtrechtelijk gezien dan ook voor rekening en risico van de notaris te blijven.

4.5 Een en ander brengt mee dat de klacht van klaagster gegrond dient te worden verklaard.

4.5.1 De door klaagster gestelde financiële gevolgen van het niet bekend maken van de volmacht door de notaris blijven hier overigens buiten beschouwing, aangezien de kamer slechts over de tuchtrechtelijke en niet de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de notaris oordeelt.

Maatregel

4.6 De kamer is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de geconstateerde tekortkoming de oplegging van de maatregel van waarschuwing passend is.

Kostenveroordeling

4.7.1  Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel

99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

4.7.2 De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 sub a Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00;

4.7.3 De notaris dient deze kosten en het griffierecht genoemd in alinea 4.7.1 binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

4.7.4 Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 sub b Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.500,00. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

             - verklaart de klacht gegrond;

       - legt de notaris op de maatregel van waarschuwing;

       - veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van klaagster, vastgesteld op een       bedrag van € 50,00, op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder alinea 4.7.3 bepaald;

       - veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van  de zaak, vastgesteld op € 3.500,00 , op de wijze en binnen de termijn als hiervóór          onder alinea 4.7.4 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.C.J. Heessels, voorzitter, mr. F.E.J. Goffin, mr. J.G.T.M. Castrop, leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 2 december 2020.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.