ECLI:NL:TNORARL:2020:28 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/365167 KL RK 20-10

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2020:28
Datum uitspraak: 03-04-2020
Datum publicatie: 20-11-2020
Zaaknummer(s): C/05/365167 KL RK 20-10
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: De notaris kan niet verweten worden bij de afwikkeling van de nalatenschap voorbij te zijn gegaan aan een, ondanks verzoek daartoe, niet ingediende vordering.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: C/05/365167 KL RK 20 - 10

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[K.],

wonende te […],

hierna te noemen: klager,

tegen

[N.]

notaris te […],

hierna te noemen: de notaris.

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

-     de klacht, met bijlagen, van 8 juli 2019

-     het verweer van de notaris, met bijlagen, van 8 augustus 2019

-     de aanvullende klacht, met bijlagen, van 12 augustus 2019

-     de beslissing van de voorzitter van 15 augustus 2019

-     het verzetschrift van klager van 20 augustus 2019

-     de beslissing van de kamer van 15 januari 2020

1.2 De zaak is ter zitting van de kamer van 14 februari 2020 behandeld, waarbij zijn verschenen klager enerzijds en de notaris anderzijds. Klager heeft een pleitnotitie overgelegd.

2. De feiten

2.1 Omdat klager eerder een klacht tegen de notaris heeft ingediend in verband met (onder meer) de afhandeling van de erfenis van zijn broer [B.], is de kamer ambtshalve bekend met de volgende feiten.

2.1.1 De broer van klager, [B.], is overleden op 19 juli 2001. [B.] had een dochter, [D.]. [D.] is geboren op 9 juli 1999 en overleden op 20 juli 2001. Mevrouw [M.] is de moeder van [D.].

2.1.2 [B.] heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt.

2.1.3 Op 19 oktober 2001 heeft de notaris een verklaring van erfrecht opgemaakt. In die verklaring staat dat [B.] is overleden op 19 juli 2001 met achterlating van één legitimaris, te weten [D.]. Vervolgens staat in de verklaring dat [D.] is overleden op 20 juli 2001 en dat voor haar bij plaatsvervulling in de opgaande lijn optreedt haar moeder. Tot slot staat in de verklaring dat [M.] enige erfgename bij versterf is en mitsdien gerechtigd is tot de nalatenschap van [B.].

2.1.4 De vader van klager en zijn broer [B.] is op 5 oktober 2014 overleden.

2.1.5 Op 11 september 2017 heeft klager een klacht tegen de notaris ingediend bij de kamer voor het notariaat (hierna te noemen: de kamer). De kamer heeft op 17 januari 2018 een beslissing gewezen waarin klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht tegen de notaris.

2.1.6 Klager heeft op 1 februari 2018 hoger beroep tegen de beslissing van de kamer bij het Gerechtshof Amsterdam ingesteld. Op 31 juli 2018 heeft het Gerechtshof uitspraak gedaan en - onder meer -  geoordeeld dat klager niet als direct dan wel indirect belanghebbende kan worden beschouwd.

3. De klacht en het verweer

3.1 Uitgaande van de beslissing van de kamer van 15 januari 2020 ligt hier ter beoordeling voor de klacht of de notaris te verwijten valt dat hij slechts een deel van de vordering van de vader van klager, thans erflater, op de nalatenschap van [B.] heeft voldaan.

De overige door klager in zijn klacht omschreven aspecten van de afwikkeling van de nalatenschap van [B.], zoals de (onjuiste) verklaring voor erfrecht zijn reeds in twee

klachtinstanties beoordeeld en worden hier niet nogmaals aan de orde gesteld.

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2.1 De hier te onderzoeken handelwijze betreft, zoals hierboven onder 3.1 vastgesteld, de vraag of de notaris te verwijten valt dat hij slechts een deel van de vordering van de vader van klager, thans erflater, op de nalatenschap van [B.] heeft voldaan.

4.2.2 Als onweersproken is komen vast te staan dat de vader van klager zich destijds, hoewel daartoe door de notaris uitgenodigd bij brief van 16 augustus 2002, niet als schuldeiser van de nalatenschap van [B.] bij de notaris heeft gemeld.

Met andere woorden, de notaris heeft de vader van klager met genoemde brief uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld zijn (eventuele) vorderingen op de nalatenschap kenbaar te maken.

Voor die tijd had de notaris overigens ook reeds - in een advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden van 25 augustus 2001- een algemene oproep gedaan aan eventuele schuldeisers in de nalatenschap van [B.] om zich bij de notaris te melden.

4.2.3 Tegen de achtergrond van het voorgaande komt de kamer tot de conclusie dat klager de notaris geen verwijt kan maken over de afwikkeling van de nalatenschap als hierboven omschreven.

4.3 Dit leidt tot de volgende beslissing.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

- verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks, voorzitter,

mr. I.C.J.I.M. van Dorp, mr. S.V. Viveen, mr. A.W. Drijver, mr. F. Drost en in tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 3 april 2020.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.