ECLI:NL:TNORARL:2020:17 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/344161 KL RK 18-158 C/05/344161 KL RK 18-158a

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2020:17
Datum uitspraak: 25-02-2020
Datum publicatie: 11-06-2020
Zaaknummer(s):
  • C/05/344161 KL RK 18-158
  • C/05/344161 KL RK 18-158a
Onderwerp: Overig
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Betreft verzoek van een oud-notaris tot intrekking c.q. herziening van de beslissing van de voorzitter omtrent de waarneming in het vacante protocol van de oud-notaris. De voorzitter is van oordeel dat de benoeming van een waarnemer weliswaar kan worden aangemerkt als ordemaatregel, maar deze heeft niet het karakter van een voorlopige voorziening. In de wet op het notarisambt is, anders dan door de oud-notaris betoogd, geen op dit punt te voeren bodemprocedure voorgeschreven. Het instellen van hoger beroep is de aangewezen route om op te komen tegen een beslissing van de voorzitter van de kamer met betrekking tot de waarneming in een protocol. Dit staat ook met zoveel woorden in artikel 29 lid 3 Wna. Voorts heeft de oud-notaris onvoldoende gesteld en onderbouwd dat aan de eisen van herroeping op grond van artikel 382 Rv is voldaan. Tot slot heeft de oud-notaris onvoldoende onderbouwd dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. Het verzoek is daarom afgewezen.

 

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: C/05/344161 / KL RK 18-158

Beslissing van de voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden op het verzoek tot intrekking c.q. herziening van de beslissing van de voorzitter de dato 22 augustus 2016 van

1.      [ naam oud-notaris ] ,

oud-notaris te [ voormalige vestigingsplaats oud-notaris ],

hierna te noemen: de oud-notaris,

gemachtigde: mr. E.M. Richel, advocaat te Schiedam.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

2.      [ naam notaris ] ,

notaris te [ vestigingsplaats notaris ],

hierna te noemen: de notaris,

3.      de publiekrechtelijke rechtspersoon de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie ,

gevestigd in ’s-Gravenhage,

hierna te noemen: de KNB,

4.      Stichting Voorzieningenfonds van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie ,

gevestigd in ’s-Gravenhage,

hierna te noemen: het Voorzieningenfonds,

gemachtigde namens de notaris, de KNB en het Voorzieningenfonds: mr. R.M. Köhne, advocaat te Voorburg,

5.      [ naam curator ] , advocaat te [ vestigingsplaats curator ], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ naam van de B.V.],

hierna te noemen: de curator,

gemachtigde: mr. G.J. Boeve, advocaat te Utrecht,

6.      [ naam kandidaat-notaris ] ,

voormalig kandidaat-notaris te [ vestigingsplaats kandidaat-notaris ],

hierna te noemen: de kandidaat-notaris.

1.          Het verloop van de procedure

1.1.       Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het verzoek, met bijlagen, van de (gemachtigde van de) oud-notaris van 11 oktober 2018;

-          de reactie, met bijlagen, van de (gemachtigde van de) notaris, de KNB en het Voorzieningenfonds van 23 augustus 2019;

-          de reactie van de (gemachtigde van de) curator, met bijlage, van 10 december 2019.

1.2.       Het verzoek is op de zitting van 21 januari 2020 behandeld. De oud-notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde, is op de zitting verschenen. De KNB en het Voorzieningenfonds hebben zich laten vertegenwoordigen door [ naam vertegenwoordiger ] en hun gemachtigde. Ook de notaris is in persoon ter zitting verschenen. Tot slot is ook de curator, bijgestaan door zijn gemachtigde, ter zitting verschenen. De kandidaat-notaris is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Allen hebben op de zitting het woord gevoerd, de gemachtigde van de oud-notaris en de gemachtigde namens de notaris, de KNB en het Voorzieningenfonds aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen.

2.          De feiten

2.1.       De oud-notaris was notaris te [ vestigingsplaats oud-notaris ]. De praktijk van de oud-notaris werd uitgeoefend voor rekening van een rechtspersoon, genaamd [ de B.V. ].

2.2.       De kandidaat-notaris was een kantoorgenoot van de oud-notaris. De kandidaat-notaris heeft, via zijn houdster-vennootschap, de aandelen in [ de B.V. ] verkregen.

2.3.       Aan de oud-notaris is met ingang van 1 januari 2011 eervol ontslag verleend uit het ambt van notaris. Met ingang van dezelfde datum is de kandidaat-notaris benoemd tot waarnemer van het notarisambt van de oud-notaris. In het benoemingsbesluit is geen honorarium voor de waarnemer vastgesteld.

2.4.       De voorzitter heeft op verzoek van de kandidaat-notaris bij beslissing van 19 augustus 2016 (kenmerk AL/2016/517) diens benoeming tot waarnemer van het notarisambt van de oud-notaris met ingang van 22 augustus 2016 ingetrokken.

2.5.       Bij beslissing van 22 augustus 2016 (kenmerk AL/2016/518) heeft de voorzitter met ingang van dezelfde dag tot en met 30 september 2016 de notaris benoemd tot waarnemer van het notarisambt van de oud-notaris. In die beslissing is een honorarium voor de notaris als waarnemer vastgesteld.

2.6.       Sindsdien is de notaris tot en met 31 december 2019 waarnemer van het notarisambt van de oud-notaris geweest. Hiertoe heeft de voorzitter verschillende, elkaar opvolgende beslissingen genomen, telkens met vaststelling van een honorarium voor de notaris als waarnemer.

3.          Het verzoek

3.1.       De oud-notaris stelt dat de voorzitter met zijn beslissingen van 19 en 22 augustus 2016 ten onrechte langs deze weg – bedoeld of onbedoeld – het vermogen van de oud-notaris vatbaar heeft gemaakt voor verhaal op grond van artikel 29a aanhef en onder b Wna. Ter onderbouwing van zijn stelling voert de oud-notaris aan dat in de uitspraak van 17 februari 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:413) het gerechtshof Amsterdam over deze bepaling het volgende heeft geoordeeld:

Rekening en risico

5.17.

Artikel 29a Wna bepaalt dat bij een waarneming als de onderhavige de notarispraktijk voor rekening en risico van de vervangen notaris wordt voortgezet indien, zoals in dit geval, in het benoemingsbesluit het honorarium voor de waarnemer is vastgesteld. [ mr. X ] is niet de vervangen notaris en de notarispraktijk wordt niet voor zijn rekening en risico gevoerd, maar voor rekening en risico van een rechtspersoon. In die zin ontbeert de bepaling dat de waarneming zal geschieden voor rekening en risico van de onderneming van [ mr. X ] een wettelijke grondslag.

5.18

De kennelijke bedoeling van de wettelijke regeling is dat het honorarium wordt betaald uit de praktijk die door de waarneming wordt voortgezet. In dit geval wordt de praktijk gedreven door de rechtspersoon waarvan alle aandelen aanvankelijk in handen waren van de vervangen notaris, maar thans in handen zijn van [ mr. X ]. Het hof zal op dit punt de beslissing van de voorzitter daarom opnieuw formuleren, zodat de waarneming zal plaatsvinden voor rekening en risico van de notarispraktijk van die rechtspersoon.”

3.2.       Volgens de oud-notaris heeft de voorzitter van de kamer deze uitspraak kennelijk over het hoofd gezien bij zijn beslissing van 22 augustus 2016. Het gaat hier om een evidente misslag in die beslissing en alle daarop voortbouwende beslissingen in het kader van de waarneming van het notarisambt van de oud-notaris. Daarom verzoekt de oud-notaris de voorzitter om:

-          de beslissing van de voorzitter van 19 augustus 2016 in te trekken, resulterende in het herstel van de kandidaat-notaris als (waar te nemen) waarnemer van het notarisambt van de oud-notaris;

-          de beslissing van de voorzitter van 22 augustus 2016 (en alle daarop voortbouwende beslissingen) tot (her)benoeming van de notaris tot waarnemer van het notarisambt van de oud-notaris in te trekken, althans te wijzigen en deze (en alle daarop voortbouwende beslissingen) te vervangen door een beslissing (en daarop voortbouwende beslissingen) waarin de notaris of een andere (kandidaat)notaris wordt aangesteld als waarnemer van de kandidaat-notaris als waarnemer van de oud-notaris (herstel van de onderwaarneming met terugwerkende kracht tot de situatie van voor 22 augustus 2016), in afwachting van een benoeming op het vacante protocol van de oud-notaris;

-          te bepalen dat de kosten van de waarneming van het protocol van de oud-notaris ten laste zullen kunnen worden gebracht van het Voorzieningenfonds, dan wel zullen zijn voor rekening en risico van [ de B.V. ], dan wel voor rekening en risico van de kandidaat-notaris.

3.3.       Ter zitting heeft de oud-notaris zijn verzoek beperkt en de voorzitter verzocht (enkel) de beslissing van 22 augustus 2016 en alle daarop voortbouwende beslissingen tot aanstelling van de notaris als waarnemer (gedeeltelijk) in te trekken en (steeds) het rechtsgevolg van de waarneming door de notaris in stand te laten, evenwel zonder vaststelling van een honorarium.

4.          De beoordeling

4.1.       De oud-notaris stelt dat vooropgesteld moet worden dat de waarneming van tijdelijke aard is en ziet op een overgangsperiode. De zware waarneming als bedoeld in artikel 28 aanhef en onder c, d, e en f Wna is in feite een ‘voorlopige voorziening’ voor de situatie die ontstaat tussen permanent defungeren (in casu door ontslag) en benoeming van een nieuwe notaris. Ter zitting heeft de gemachtigde van de oud-notaris verklaard dat artikel 15 Wna aangemerkt kan worden als de onderliggende bodemprocedure. Volgens de oud-notaris is het mogelijk om een wijzigingsverzoek in te dienen bij de voorzitter van de kamer die in de waarneming heeft voorzien.

Het is volgens de oud-notaris in overeenstemming met het in het algemeen rechtsbewustzijn levende rechtsbeginsel (en de tekst van artikel 29 lid 3 Wna) dat een beslissing inzake de waarneming, zijnde een voorlopige voorziening, op verzoek van een direct belanghebbende c.q. betrokkene kan worden gewijzigd of ingetrokken, in geval sprake is van een misslag in de beslissing van de voorzitter van de kamer of indien elementaire rechtsbeginselen zijn geschonden bij de totstandkoming van de beslissing, of indien de omstandigheden na de dagtekening van de beslissing in zodanige mate zijn gewijzigd, of indien bij het geven van de beslissing in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Hierbij is van belang dat volgens de oud-notaris sprake is van vormverzuimen in de bestreden beslissingen. De oud-notaris is voorafgaand aan de beslissingen ten onrechte niet gehoord door de voorzitter en evenmin daartoe opgeroepen. Daarnaast ontbrak volgens de oud-notaris een door de kamer verleende ontheffing als bedoeld in artikel 29 lid 4 Wna.

4.2.       De voorzitter volgt deze zienswijze niet. Hoewel de benoeming van een waarnemer kan worden aangemerkt als ordemaatregel, heeft deze niet het karakter van een voorlopige voorziening. In de wet op het notarisambt is, anders dan door de oud-notaris betoogd, geen op dit punt te voeren bodemprocedure voorgeschreven. Het instellen van hoger beroep is de aangewezen route om op te komen tegen een beslissing van de voorzitter van de kamer met betrekking tot de waarneming in een protocol. Dit staat ook met zoveel woorden in artikel 29 lid 3 Wna. In casu heeft de oud-notaris ook daadwerkelijk hoger beroep ingesteld tegen de beslissingen van de voorzitter van 19 en 22 augustus 2016. In de beslissing van 23 juli 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2829) heeft het gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat de oud-notaris niet ontvankelijk is in zijn beroep wegens overschrijding van de appeltermijn. In een latere appelprocedure tussen dezelfde partijen heeft de oud-notaris opnieuw de beslissingen van de voorzitter van 19 en 22 augustus 2016 ter discussie gesteld. In de beslissing van 19 november 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:4040) heeft het gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat de oud-notaris tegen de genoemde beslissingen niet meer kan opkomen en dat deze tot uitgangspunt dienen bij de verdere beoordeling in die zaak.

In lijn met de uitspraken van het gerechtshof is de voorzitter dan ook van oordeel dat de voorzittersbeslissingen van 19 en 22 augustus 2016 na het verstrijken van de appeltermijn een definitief karakter hebben gekregen, ongeacht de door de oud-notaris gestelde vormverzuimen. Een andere uitkomst zou de rechtszekerheid op onaanvaardbare wijze aantasten.

4.3.       De notaris, de KNB en het Voorzieningenfonds hebben aangevoerd dat de oud-notaris vraagt om intrekking met terugwerkende kracht en er de facto sprake is van een verzoek om herroeping als bedoeld in artikel 382 Rechtsvordering. Naar het oordeel van de voorzitter hebben de notaris, de KNB en het Voorzieningenfonds terecht aangevoerd dat herroeping op grond van artikel 382 Rv alleen mogelijk is in geval van bedrog. Dat sprake is van bedrog is niet gesteld en evenmin gebleken. Daar komt nog bij dat herroeping alleen kan worden gevorderd binnen drie maanden nadat de benadeelde met het bedrog bekend is geworden. Die termijn is ruimschoots overschreden aangezien het gerechtshof Amsterdam in zijn beslissing van 23 juli 2019 heeft geoordeeld dat de oud-notaris in ieder geval op 21 december 2016 bekend was met de beslissingen waartegen zijn verzoek zich richt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de oud-notaris onvoldoende gesteld en onderbouwd dat aan de eisen van herroeping op grond van artikel 382 Rv is voldaan.

4.4.          Nu er geen sprake is van een voorlopige voorziening die gewijzigd kan worden en evenmin herroeping op grond van artikel 382 Rv mogelijk is, blijft over de mogelijkheid om de beslissing van

22 augustus 2016 te herzien. Als uitgangspunt geldt dat de Wna geen bepalingen kent op grond waarvan herziening van een ingevolge deze wet door de voorzitter gegeven onherroepelijke beslissing kan worden verzocht. Naar vaste jurisprudentie acht het gerechtshof Amsterdam herziening in het notarieel tuchtrecht, overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk procesrecht, in bijzondere gevallen niettemin toelaatbaar. Op verzoek van een partij kan een onherroepelijk geworden beslissing worden herzien op grond van nauwkeurig omschreven feiten of omstandigheden die:

a)      hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;

b)      bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

c)      in geval zij bij de tuchtrechter vóór de uitspraak bekend zouden zijn geweest, het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de tuchtrechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen.

Deze vereisten zijn cumulatief. Daaruit volgt dat de mogelijkheid van herziening uitsluitend is bedoeld voor het herstellen van uitspraken die berusten op een ondeugdelijke feitelijke grondslag. Alleen feiten en omstandigheden die een wezenlijk nieuw licht op de zaak werpen en, indien zij bij de voorzitter bekend waren geweest tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden, zijn relevant.

Daarnaast geldt volgens het gerechtshof dat de beslissing in kracht van gewijsde moet zijn gegaan en voorts dat het verzoek tot herziening dient te worden gedaan binnen een redelijke termijn na het bekend worden bij de indiener van het verzoekschrift van de (nieuwe) feiten of omstandigheden.

4.5.       De oud-notaris heeft aangevoerd dat de voorzitter de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 17 mei 2015 over het hoofd heeft gezien bij zijn beslissing van 22 augustus 2016. Hoewel deze uitspraak dateert van vóór de beslissing van 22 augustus 2016, had deze uitspraak redelijkerwijs bekend kunnen zijn bij de oud-notaris. Bovendien rechtvaardigt die uitspraak – gelet op de verschillende manieren waarop deze kan worden uitgelegd gelet op de in die zaak aan de orde zijnde specifieke feiten en omstandigheden – niet het ernstige vermoeden dat de tuchtrechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen, nog daargelaten dat – gelet op het feit dat het een openbare uitspraak is – de uitspraak bij de voorzitter bekend mocht worden verondersteld ten tijde van het nemen van de beslissing van 22 augustus 2016. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de oud-notaris dan ook, nu iedere verdere stelling ontbreekt waar het gaat om bovengenoemde cumulatieve vereisten, onvoldoende onderbouwd dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan.

4.6.       Gelet op vorenstaande komt de voorzitter tot de conclusie dat het verzoek tot intrekking c.q. herziening van de beslissing van 22 augustus 2016 moet worden afgewezen. Daarom wordt als volgt beslist.

5.          Beslissing

De voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-          wijst het verzoek van de oud-notaris tot intrekking c.q. herziening van de beslissing van 22 augustus 2016 af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter, op 25 februari 2020.

 

-----------------

 

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/344161/KL RK 18-158a

Aanvullende beslissing van de voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden op het verzoek tot intrekking c.q. herziening van de beslissing van de voorzitter de dato 22 augustus 2016 van

1.      [ naam oud-notaris ] ,

oud-notaris te [ vestigingsplaats oud-notaris ],

hierna te noemen: de oud-notaris,

gemachtigde: mr. E.M. Richel, advocaat te Schiedam.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

2.      [ naam notaris ] ,

notaris te [ vestigingsplaats notaris ],

hierna te noemen: de notaris,

3.      de publiekrechtelijke rechtspersoon de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie ,

gevestigd in ’s-Gravenhage,

hierna te noemen: de KNB,

4.      Stichting Voorzieningenfonds van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie ,

gevestigd in ’s-Gravenhage,

hierna te noemen: het Voorzieningenfonds,

gemachtigde namens de notaris, de KNB en het Voorzieningenfonds: mr. R.M. Köhne, advocaat te Voorburg,

5.      [ naam curator ] , advocaat te [ vestigingsplaats curator ], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ naam van de B.V.],

hierna te noemen: de curator,

gemachtigde: mr. G.J. Boeve, advocaat te Utrecht,

6.      [ naam kandidaat-notaris ] ,

voormalig kandidaat-notaris te [ vestigingsplaats kandidaat-notaris ],

hierna te noemen: de kandidaat-notaris.

1.          Overwegingen

1.1.       De voorzitter van de kamer voor het notariaat verwijst naar zijn beslissing van 25 februari 2020 met kenmerk C/05/344161/KL RK 18-158.

1.2.       In die beslissing staat onder 1.2 dat de curator zich op de zitting heeft laten bijstaan door zijn gemachtigde.

1.3.       Op 9 maart 2020 heeft de gemachtigde van de curator een verzoek ingediend om de genoemde beslissing te herstellen. Hij voert aan dat de curator ter zitting ook werd bijgestaan door zijn kantoorgenoot, mr. M.A.R. Martens en zij heeft zich als zodanig gepresenteerd. Daarom verzoekt mr. Boeve de voorzitter om de beslissing van 25 februari 2020 zodanig te herstellen dat daarin ook mr. Martens als de gemachtigde van de curator staat vermeld.

1.4.       De voorzitter heeft de andere betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om op het verzoek van de gemachtigde van de curator te reageren. De (gemachtigde van de) oud-notaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en aangegeven zich op dit punt te refereren aan het oordeel van de voorzitter.

1.5.       Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de voorzitter van 25 februari 2020 zal worden hersteld.

2.          Beslissing

De voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

bepaalt dat in de beslissing van 25 februari 2020 met kenmerk C/05/344161/KL RK 18-158 onder 1.2 met betrekking tot de bijstand ter zitting van de curator moet worden gelezen dat de curator zich zowel door

mr. G.J. Boeve als door mr. M.A.R. Martens heeft laten bijstaan.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.C van Leeuwen, voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2020.