ECLI:NL:TGZRZWO:2020:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 006/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:97
Datum uitspraak: 15-09-2020
Datum publicatie: 15-09-2020
Zaaknummer(s): 006/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Beklaagde werkt als verpleegkundige bij een FACT-team. Klaagster verwijt hem haar niet direct te hebben uitgeschreven toen bleek dat zij geen behandeling wilde, dat hij klaagster desondanks heeft besproken in een MDO, haar heeft proberen over te halen alsnog behandeling te accepteren en haar heeft verwezen naar een (ander) FACT-team. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 15 september 2020 naar aanleiding van de op 19 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. J.A.B.H.M. Willemse, advocaat te Ulft,

k l a a g s t e r

-tegen-

G , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te H,

bijgestaan door I, jurist bij F te H,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-      het klaagschrift met de bijlagen en de aanvullingen daarop van 20 augustus 2019 en 24 oktober 2019;

-      het verweerschrift met de bijlage;

-      het proces-verbaal van het op 26 juni 2020 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek;

-      de fax van klaagster van 26 juni 2020 met bijlagen.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is eind 2016 via de huisarts verwezen naar F, waarna een afspraak is gepland voor een intakegesprek met beklaagde op 3 januari 2017.

Voorafgaand aan dit gesprek heeft klaagster telefonisch laten weten niet onder behandeling te willen bij F. Desondanks heeft het al geplande gesprek op 3 januari 2017 plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft klaagster wederom kenbaar gemaakt geen behandeling te willen van F.

Na 3 januari 2017 heeft beklaagde nog enkele malen telefonisch contact gehad met klaagster. Ook heeft beklaagde contact gehad met de huisarts van klaagster. Van de inhoud van deze contacten zijn geen verslagen of notities (meer) aanwezig.

Op 10 januari 2017 heeft beklaagde de situatie besproken tijdens het wekelijks Multi Disciplinair Overleg (MDO) van het FACT-team. Daarbij is besproken dat klaagster geen contact wilde met F en dat beklaagde contact zou zoeken met de huisarts.

Klaagster is op 25 januari 2017 uitgeschreven bij F. Klaagster heeft verzocht om vernietiging van haar dossier bij F. Van het dossier bij F resteert enkel de door klaagster bij haar klaagschrift overgelegde verwijzing door de huisarts van 13 december 2016, het concept intakeverslag van 23 januari 2017, het verslag van het MDO van 10 januari 2017 (voor zover het klaagster betreft) en de bij fax van 26 juni jl. nagezonden stukken.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat;

a.    hij haar niet meteen op 3 januari 2017 heeft laten uitschrijven;

b.    dat hij op 10 januari 2017 nog een MDO over haar heeft laten plaatsvinden;

c.    dat hij haar heeft verwezen naar het FACT/BOPZ team van J;

d.    dat hij haar na 3 januari 2017 nog heeft proberen over te halen hulp/behandeling

vanuit het FACT-team te accepteren.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij door het ontbreken van alle gegevens in het dossier ernstig is benadeeld in zijn verweer hetgeen zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de klacht.

Beklaagde voert voorts aan dat hij naar zijn mening zorgvuldig heeft gehandeld. Hij heeft de wens van klaagster om niet in behandeling te willen gerespecteerd, maar tegelijkertijd vanuit zijn expertise onderzocht of klaagster toch niet gemotiveerd kon worden om psychiatrische deskundigen te laten kijken naar de problemen die klaagster ervoer en de psychische symptomen die verwijzers herkend hadden. Toen bleek dat klaagster hier niet toe te motiveren bleek, is na het intakegesprek en toetsing daarvan door de psychiater, de behandeling ook niet gestart.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het dossier van klaagster bij F is op haar verzoek vernietigd. Dit leidt niet tot het oordeel dat de klacht niet-ontvankelijk is. Wel is het zo dat waar de feiten vanwege het ontbreken van het dossier niet kunnen worden vastgesteld, dit niet voor risico van beklaagde kan komen, die voor het vernietigen van de verslaglegging niet verantwoordelijk kan worden gehouden.

5.2

Het college wijst er voorts op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Ondanks het ontbreken van het dossier staat vast dat klaagster en beklaagde elkaar op

3 januari 2017 hebben gesproken en dat klaagster daarbij te kennen heeft gegeven geen behandeling te wensen van F. Ook staat vast dat beklaagde nog een aantal keren contact heeft gehad met klaagster om te spreken over de mogelijkheden van behandeling door F. Voorts heeft een MDO plaatsgevonden op 10 januari 2017, waarin door beklaagde verslag is gedaan van het gesprek met klaagster en zijn contact met de huisarts. Het college acht de handelwijze van beklaagde zorgvuldig. Aan het contact met klaagster lag een serieuze verwijzing ten grondslag. Ook de inhoud van het gesprek met klaagster op 3 januari jl., voor zover dit uit de aanwezige stukken valt te reconstrueren, bood voldoende aanknopingspunten voor de gedachte dat klaagster bij behandeling door F gebaat zou kunnen zijn. Hoewel voor te stellen is dat klaagster, die geen prijs stelde op behandeling, dit vervelend heeft gevonden, kan het niet anders dan zorgvuldig worden gevonden dat beklaagde haar ook na het gesprek van 3 januari 2020 nog heeft gewezen op de mogelijkheden van behandeling door F. Dat beklaagde bij zijn pogingen klaagster tot een behandeling te motiveren, te ver is gegaan, is niet aannemelijk geworden.

Dat beklaagde in een MDO op 10 januari 2017 verslag heeft gedaan van het intakeverslag en de naar aanleiding daarvan genomen stappen is inherent aan het werken in een team, zoals bij FACT gebruikelijk is. De omstandigheid dat klaagster op

3 januari 2017 had aangegeven geen behandeling te willen staat niet aan een bespreking daarvan in de weg. Dat op 23 januari 2017 nogmaals een MDO plaats heeft gevonden kan niet uit de stukken worden afgeleid. Ook niet uit de stukken die door klaagster op

26 juni 2020 zijn nagezonden.

Ook de omstandigheid dat het dossier niet direct op 3 januari 2017 is afgesloten is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Tijdens dit gesprek hebben klaagster en beklaagde afgesproken dat nog contact met de huisarts zou worden opgenomen en ook daarna heeft nog contact plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde. Pas toen definitief duidelijk werd dat klaagster ook bij nader inzien geen behandeling door F wenste, was sluiting van het dossier aangewezen. Dit is uiteindelijk 22 dagen na het gesprek op

3 januari 2017 gebeurd. Dit is voldoende voortvarend.

Uit het voorgaande volgt dat de verwijten onder a, b en d niet slagen.

Voor het onder c geformuleerde verwijt dat beklaagde klaagster heeft verwezen naar de afdeling FACT/BOPZ van J ontbreekt elke onderbouwing zodat ook dit klachtonderdeel niet slaagt.

5.4

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, E. van Egmond en R. Broeren-Woudstra, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.