ECLI:NL:TGZRZWO:2020:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 043/2020
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2020:87 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-08-2020 |
Datum publicatie: | 18-08-2020 |
Zaaknummer(s): | 043/2020 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Bejegeningsklachten tegen bedrijfsarts ongegrond. Woord van klager tegenover dat van beklaagde. Dat beklaagde klager inhoudelijk niet serieus nam, is niet gebleken. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing in raadkamer d.d. 18 augustus 2020 naar aanleiding van de op 31 maart 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , bedrijfsarts, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. P. Willems, advocaat te Loenen (Gld.),
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift van 28 maart 2020, aangevuld op 24 april 2020;
- het verweerschrift van 20 mei 2020 met bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 2 juli 2020 gehouden gehoor (via Webex) in het kader van het vooronderzoek met daaraan gehecht de brief van mr. Willems van 28 juli 2020 en de bief van klager van 4 augustus 2020 met bijlage.
2. FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Sinds medio 2019 is klager bekend met een kwaadaardig peritoneaal mesothelioom (buikvlieskanker). Daarvoor heeft hij de nodige operaties en behandelingen ondergaan. Hij is op dit moment revaliderende.
Beklaagde is de bedrijfsarts van klager.
Op 5 september 2019, 13 januari 2020 en 17 maart 2020 hebben klager en beklaagde (telefonisch en op 17 maart 2020 op locatie van beklaagde) contact met elkaar gehad om de re-integratiemogelijkheden van klager te bespreken. Klager is in dienst van E in de functie van salesmanager.
In het dossier bevinden zich twee brieven van beklaagde aan klagers werkgever.
De brief d.d. 13 januari 2020 vermeldt onder meer: “Hij heeft een ernstige ziekte. […] hij werkt niet: hij is op meerdere vlakken beperkt”.
De brief d.d. 7 maart 2020 vermeldt onder meer: “Hij kan de komende 2-3 weken naar vermogen van huis uit wat taken oppakken en als de corona voorbij is kan hij ook op locatie dingen doen […]”.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – ten eerste dat hij zich bij elk contact met beklaagde ernstig gekwetst en niet serieus genomen voelt. Ten tweede heeft beklaagde hem willen aansporen om de werkhervatting op kantoor en niet vanuit huis te doen, dit tegen het dringende advies in van de huisarts van klager, die hem adviseerde thuis te werken vanwege zijn ziekte en door immunotherapie verminderde weerstand in relatie tot de uitbraak van het Coronavirus.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Kort samengevat heeft beklaagde tegen de klacht ingebracht dat haar ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Beklaagde herkent zich niet in de beleving en het gevoel van klager met betrekking tot de gesprekken die zij met klager heeft gehad. In ieder geval is het nooit haar bedoeling geweest om klager een vervelend gevoel te bezorgen en heeft zij klager en zijn (medische) situatie altijd serieus genomen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst beklaagde naar de door haar opgestelde adviezen naar aanleiding van de gesprekken die zij op 13 januari 2020 en 17 maart 2020 met klager heeft gevoerd.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college stelt vast dat de gesprekken op 5 september 2019, 13 januari 2020 en
17 maart 2020 één-op-één tussen klager en beklaagde hebben plaatsgevonden.
5.3
Klager heeft kunnen lezen dat beklaagde ofwel ontkent dat zij het (zo) heeft gezegd zoals klager stelt, ofwel een andere kleur of interpretatie geeft aan hetgeen zij aan klager heeft gezegd dan klager daaruit heeft opgemaakt. Nu alleen klager en beklaagde aan die gesprekken hebben deelgenomen, is niet objectief vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van beklaagde evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.
5.4
Voorts stelt het college vast dat de klachten niet zozeer betrekking hebben op de beoordelingen en inhoud van de adviezen van beklaagde, maar vooral op de wijze waarop beklaagde klager tijdens gemelde gesprekken heeft bejegend. Uit de aangehaalde brief aan de werkgever d.d. 13 januari 2020 en 17 maart 2020 kan immers niet worden afgeleid dat beklaagde klager inhoudelijk niet serieus nam of hem heeft willen bewegen ondanks corona-risico’s op kantoor te werken.
5.5
Bij de beoordeling van de klachtonderdelen stelt het college voorop dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het college, dat van die communicatie immers geen getuige is geweest. Het is vaak de toon die de muziek maakt, en die toon is aan derden niet (goed) over te brengen. Iets soortgelijks geldt met betrekking tot de context waarin woorden of uitlatingen worden gebruikt: die kan bepalend zijn voor de betekenis ervan, maar is hooguit gebrekkig te reconstrueren. Daarbij komt dat bij communicatie tussen enerzijds leken en anderzijds professionals het misverstaan van elkaar een voortdurend actueel gevaar is, dat nog toeneemt naarmate deelnemers aan die communicatie bij het onderwerp ervan emotioneel betrokken zijn. Een en ander maakt het beoordelen van de gegrondheid van verwijten als bedoeld, voor derden tot een moeilijke opgaaf.
5.6
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gegeven in raadkamer door P.A.H. Lemaire, voorzitter, C.A.W.M. Hertog en C.W.M. Hosmus, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van P. van der Stroom.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b.
Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.