ECLI:NL:TGZRZWO:2020:85 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 197/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:85
Datum uitspraak: 28-07-2020
Datum publicatie: 28-07-2020
Zaaknummer(s): 197/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Beklaagde wordt verweten dat zij bij een consult op de huisartsenpost de diagnose hartinfarct bij klager heeft gemist. Het college kan volgen dat beklaagde gezien haar bevindingen geen aanleiding heeft gezien om klager te verwijzen voor aanvullend onderzoek. Beklaagde heeft klager direct nadat hij zich had gemeld gezien en zij heeft zich een eigen oordeel over zijn gezondheidstoestand gevormd door hem over zijn klachten te bevragen en lichamelijk onderzoek te doen. Hoewel een andere inschatting mogelijk was geweest, acht het college het gezien het atypische beloop en de aard van de klachten alsmede het ontbreken van alarmsignalen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat beklaagde de juiste diagnose heeft gemist. Klacht ongegrond.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 28 juli 2020 naar aanleiding van de op 24 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door C te D,

k l a g e r

-tegen-

G , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-      het klaagschrift met de bijlagen;

-      het verweerschrift;

-      aanvullende stukken van de zijde van klager (een brief van F en een schriftelijke reactie van de gemachtigde van klager).

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 19 juni 2020, tezamen met klachtzaken tegen twee andere huisartsen met zaaknummers 154/2019 en 198/2019. In deze zaak zijn verschenen de gemachtigde van klager en beklaagde bijgestaan door haar gemachtigde. In alle drie zaken wordt vandaag uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is een man, geboren in 1957, in de voorgeschiedenis bekend met een blaastumor en hypertensie. Op 10 maart 2019 rond 3.00 uur ’s nachts werd klager door beklaagde gezien op de huisartsenpost. Klager was in de middag van 9 maart 2019 ook op de huisartsenpost gezien door een collega huisarts. Bij dat consult was, na anamnese, lichamelijk onderzoek en bloedonderzoek waarbij de mogelijkheid van een longembolie was uitgesloten, spierpijn als waarschijnlijke diagnose aangehouden. De op dat moment dienstdoende huisarts had paracetamol en omeprazol (maagtablet) voorgeschreven, met het advies aan klager om voor controle terug te komen als de klachten zouden toenemen en voor controle naar de eigen huisarts te gaan als de klachten zouden aanhouden. Beklaagde beschikte over het waarneembericht van dit consult.

Beklaagde nam de anamnese van de triagiste grotendeels over in het waarneembericht van haar consult en noteerde:

“(S) Klacht/beloop: vanmiddag geweest met klachten in de borst. 12 paracetamol op. Pijn zit bij schouder en in de nek. warm gevoel, bloedonderzoek normaal. Zeurende pijn, continu aanwezig, neemt toe. alles doet pijn. Bij inademen voelt hij het achter in de nek. (Beklaagde voegde toe) Omschrijft het gevoel als straling

Omeprazol helpt niet.

Bij onder de douche even weg. Eten lukt niet.

Hulpvraag: beoordelen. Bang voor longembolie.”

Bij onderzoek werd door beklaagde het volgende opgetekend:

“(O) niet ziek, T 36.5 normale kleur, alert, helder, breedsprakig. cor/pulm: gda, RR 180/100, pols 80/min.r.a. geen drukpijn thorax,

(E) borstkas

(E icpc) L04 Borstkas symptomen/klachten

(P) gerustgesteld, zn ibu erbij”

Op dinsdag 12 maart 2019 werd in het ziekenhuis vastgesteld dat klager een myocardinfarct had doorgemaakt. Klager werd hiervoor gedotterd waarbij twee stents werden geplaatst. Klager heeft nu hartfalen en leeft met beperkingen.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat onvoldoende onderzoek is gedaan waardoor de diagnose hartinfarct is gemist.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij op grond van de presentatie van de klachten van klager en de resultaten van haar onderzoek gedacht heeft een cardiale oorzaak van de klachten van klager uit te kunnen sluiten.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Kern van de klacht is dat beklaagde de juiste diagnose heeft gemist. Het missen van een juiste diagnose, als daarvan sprake is, leidt echter niet per definitie tot een gegronde klacht. Een tuchtrechtelijk verwijt is eerst te maken als komt vast te staan dat de wijze waarop beklaagde tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Bij de beoordeling daarvan wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. De wetenschap van het verdere beloop van de gezondheids­­klachten van klager moet daarbij buiten beschouwing worden gelaten, omdat beklaagde die wetenschap op het moment van handelen ook niet had.

5.2

Bij de beantwoording van de vraag of beklaagde zorgvuldig heeft gehandeld acht het college het volgende van belang. Uit de stukken en ook ter zitting is duidelijk geworden dat klager op 10 maart 2019 omstreeks 3.00 uur de huisartsenpost heeft bezocht waar hij is gezien en onderzocht door beklaagde. Klager was de middag ervoor ook met klachten op de huisartsenpost verschenen met klachten in de borst. Het bloedonderzoek dat die middag was gedaan, sloot de mogelijkheid van een longembolie uit. De waarschijnlijkheidsdiagnose die op dat moment was gesteld, was spierpijn. Klager had inmiddels 12 paracetamol op. Hij was in de voorgeschiedenis bekend met een blaastumor en hypertensie (zoals bleek uit het waarneembericht van het vorige consult).

Klager presenteerde zich die nacht met toenemende, continu aanwezige pijn in zijn nek en schouders. Hij omschreef het gevoel als straling. Bij inademing verergerden zijn klachten. Klager was bang voor een longembolie, kennelijk omdat bij het vorige consult daarover was gesproken.

Beklaagde heeft vervolgens klager lichamelijk onderzocht. Zij zag een niet zieke man met een normale kleur, alert, helder en breedsprakig. Luisteren naar hart en longen leverde geen bijzonderheden op. De pols was normaal, de bloeddruk van 180/100 kon passen bij de hypertensie.

Ter zitting heeft beklaagde toegelicht dat zij wel gedacht heeft aan een infarct gezien de lokalisatie van de pijn, de langere tijd dat de klachten bestonden en de verergering ervan. De aard van de klachten paste echter niet bij het beeld van een infarct. Er was sprake van een zeurende branderige pijn, geen drukkend, beklemmend gevoel. Klager was niet grauw, er was geen transpiratie, er waren geen andere vegetatieve verschijnselen (klager was niet misselijk, hij had niet gebraakt). Uit wat klager vertelde, begreep beklaagde dat hij onder de douche was geweest en dat de pijn toen even weg was geweest. Op grond van het verhaal van klager en zijn algehele presentatie heeft zij niet getwijfeld. Er waren in haar ogen geen indicaties voor een cardiale oorzaak van de door klager beschreven pijn. Beklaagde heeft klager gerustgesteld. Er was geen reden te vrezen voor een longembolie, gezien de uitslag van het bloedonderzoek de middag ervoor. Zij schreef Ibuprofen voor om de pijn te verminderen.

5.3

Het college kan volgen dat beklaagde, in het licht van criteria uit de NHG-Standaard Acuut Coronair Syndroom en de NHG-Standaard Stabiele angina pectoris, bij deze bevindingen geen aanleiding heeft gezien om klager door te verwijzen naar de cardioloog voor aanvullend onderzoek. Beklaagde heeft klager direct nadat hij zich had gemeld gezien en zij heeft zich een eigen oordeel over zijn gezondheidstoestand gevormd door hem over zijn klachten te bevragen en lichamelijk onderzoek te doen. Hoewel een andere inschatting mogelijk was geweest, acht het college het gezien het atypische beloop- en de aard van de klachten alsmede het ontbreken van alarmsignalen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat beklaagde de juiste diagnose heeft gemist.

Het college komt daarmee tot de conclusie dat beklaagde met haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het college merkt daarbij nog op dat de afloop voor klager buitengewoon tragisch is geweest, maar dat de toetsing van het handelen van beklaagde moet plaatsvinden in het licht van wat haar op dat moment bekend was dan wel behoorde te zijn.

Het college merkt nog wel op dat de verslaglegging door beklaagde niet volledig is geweest. Zo is niet alle relevante informatie uit de anamnese, waarover beklaagde ter zitting heeft verteld, in het verslag opgenomen en is grotendeels volstaan met het overnemen van de klachten geuit aan de triagiste. Goede, toegankelijke en begrijpelijke verslaglegging in het medisch dossier is van groot belang niet alleen voor de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening en begeleiding, maar ook voor de verantwoording en de toetsbaarheid van het handelen van de hulpverlener. Nu hierover niet is geklaagd, leidt dit echter niet tot een tuchtrechtelijk verwijt.

5.4

Het college komt tot de conclusie dat de klacht ongegrond is.

5.5

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing (samen met de beslissing in de andere twee zaken van klager) in geanonimiseerde vorm worden gepubliceerd.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-      verklaart de klacht ongegrond;

-      bepaalt dat deze beslissing in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften 'Medisch Contact', 'Tijdschrift voor Gezondheidsrecht' en 'Gezondheidszorg Jurisprudentie'.

Aldus gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, M.D. Klein Leugemors en B.R. Schudel, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.