ECLI:NL:TGZRZWO:2020:81 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 234/2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2020:81 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-07-2020 |
Datum publicatie: | 23-07-2020 |
Zaaknummer(s): | 234/2019 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gynaecoloog kennelijk ongegrond. Niet vast te stellen wat tijdens gesprek exact is gezegd. Niet aannemelijk dat gegevens van patiënte zijn gedeeld met andere gynaecoloog. Er bestond geen verplichting video-conferences op te nemen en bewaren. Geen verplichting voor beklaagde om in te gaan op aanbod van patiënte om weefsel in wetenschappelijk onderzoek. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing in raadkamer d.d. 23 juli 2020 naar aanleiding van de op 14 oktober 2019
bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
AE , gynaecoloog,
werkzaam te D,
bijgestaan door mr. M. Kremer, verbonden aan Trip advocaten te Groningen,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het medisch dossier.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
Klaagster heeft in verband met het onderliggende feitencomplex een groot aantal klachten ingediend. Op deze klachten wordt afzonderlijk beslist. De klachten zijn bekend onder zaaknummers: 181 t/m 186/2019 en 224 t/m 236/2019.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waarvan met name het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster is de dochter van wijlen E (hierna: patiënte), geboren in 1927 en overleden in 2019.
Patiënte is in 2009 in behandeling geweest in het F in verband met een vulvacarcinoom.
Beklaagde is werkzaam als gynaecoloog-oncoloog in het G.
Op 15 mei 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde. Van dit gesprek heeft klaagster een verslag opgemaakt.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat:
1. hij niet heeft verteld dat het F niet meedeed aan de studie voor wat betreft de Sentinel Node-procedure;
2. hij niet open en transparant heeft bericht over de behandeling van een vulvacarcinoom, de samenwerking met het F en videoconferencing;
3. hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden;
4. er geen documentatie/videoconferencing aanwezig is over de behandeling van patiënte;
5.
er geen uitleg is gegeven waarom niet werd ingegaan op het aanbod om het weefsel van
patiënte te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat het F aanvankelijk was ‘aangesloten’ bij het AF en zich eind november 2008 tot het G heeft gericht met de intentie om te komen tot een samenwerking. In 2009 zijn daarover verkennende gesprekken geweest. In de tweede helft van 2009 is feitelijk begonnen met het beleggen van enige videoconferences, waarbij de formalisering van de samenwerking pas later is gerealiseerd.
Het medisch dossier van patiënte behoorde bij te worden gehouden in het F. De videoconferenties werden niet opgenomen. Daartoe bestond ook geen verplichting voor het G. Beklaagde heeft, toen klaagster zich met vragen tot gynaecoloog C wendde, de communicatie op zich genomen waar klaagster destijds mee instemde. Beklaagde was op dat moment hoofd van de afdeling gynaecologie en C was lid van de Raad van Bestuur.
Op 15 mei 2018 spraken klaagster en beklaagde elkaar. Klaagster heeft van dit gesprek een verslag gemaakt en dit op 20 mei 2018 aan beklaagde gestuurd. Beklaagde heeft dit verslag niet willen ondertekenen omdat het doorspekt was met standpunten van klaagster. Op 17 juli 2018 heeft klaagster beklaagde weer benaderd. Op 23 juli 2018 heeft beklaagde gereageerd en op 31 juli 2018 heeft klaagster beklaagde een aantal nieuwe vragen voorgelegd.
Ten aanzien van de verschillende klachtonderdelen voert beklaagde aan:
1. Er is niet gesproken door beklaagde en klaagster over een sentinel node-procedure. Niet valt in te zien dat beklaagde daarop in had moeten gaan.
2. Beklaagde heeft getracht de vragen van klaagster te beantwoorden. De precieze gang van zaken kon door tijdsverloop niet meer worden achterhaald. Beklaagde heeft uitgebreid gesproken over de behandeling van een vulvacarcinoom. Er is geen documentatie/videoconferencing in het G aanwezig over de behandeling van patiënte. Er is dan ook door beklaagde niets achtergehouden.
3. Beklaagde heeft aan P laten weten een gesprek met klaagster te hebben gevoerd. Dit levert echter geen schending van het beroepsgeheim op. Het betrof ook overigens geen vertrouwelijk gesprek en klaagster gaat eraan voorbij dat geen sprake was van enige behandelrelatie tussen klaagster en beklaagde.
4. Meermaals is uitgelegd dat er geen verplichting bestond om videoconferenties op te nemen en dat het medisch dossier van patiënte in het F behoorde te zijn. Overigens kan deze klacht zich niet richten tot beklaagde nu hij niet betrokken was bij de behandeling van patiënte, ook volgens de lezing van klaagster.
5. De klacht gaat uit van de onjuiste aanname dat het aanbod van patiënte had moeten worden aanvaard. Het door haar gewenste wetenschappelijk onderzoek wordt – voor zover beklaagde bekend is – op dit moment nergens uitgevoerd. Zelfs al zou een dergelijk onderzoek plaatsvinden dan is er geen enkele verplichting om weefsel van ‘bepaalde’ patiënten mee te nemen.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Wat betreft het eerste en tweede klachtonderdeel oordeelt het college dat niet vaststaat wat precies is besproken tijdens het gesprek op 15 mei 2018, nu alleen klaagster en beklaagde aan die gesprekken hebben deelgenomen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dit berust er niet op dat aan het woord van klaagster minder waarde wordt gehecht dan aan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.
5.3
Het derde klachtonderdeel behelst het verwijt dat beklaagde de gynaecoloog P heeft geïnformeerd dat hij een gesprek met klaagster heeft gevoerd. Dat daarbij de grenzen van de geheimhoudingsplicht zouden zijn geschonden en gegevens over patiënte zouden zijn gedeeld is niet aannemelijk geworden. Dit klachtonderdeel kan daarom niet slagen.
5.4
Het college oordeelt over het vierde klachtonderdeel dat er geen verplichting bestond en bestaat om videoconferenties op te nemen en te bewaren zodat ook dat niet leidt tot een gegrond verwijt jegens beklaagde.
5.5
Over het vijfde klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Het college is met beklaagde van oordeel dat klaagster van een onjuiste aanname uitgaat dat het aanbod van patiënte om haar weefsel te gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek had moeten worden aanvaard. Er is – zo al een dergelijk onderzoek zou lopen – geen wettelijke verplichting om daarin het weefsel van bepaalde patiënten mee te nemen.
5.6
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, C.I.M. Aalders en G.J.M. Akkersdijk, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.