ECLI:NL:TGZRZWO:2020:80 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 233/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:80
Datum uitspraak: 23-07-2020
Datum publicatie: 23-07-2020
Zaaknummer(s): 233/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen uroloog kennelijk ongegrond. Het college onderschrijft de conclusie van beklaagde dat een caruncula geen klinisch relevante diagnose betreft welke behandeling bij patiënte noodzakelijk maakte. Wat betreft de overige vragen heeft beklaagde zich terecht op het standpunt gesteld dat zij niet buiten haar deskundigheidsgebied behoorde te treden en deze daarom terecht niet beantwoord. Er was geen reden voor overleg met de gynaecoloog en volstaan kon worden met het digitaal doorlinken van haar aantekeningen betreffende het consult in de gynaecologische status.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 23 juli 2020 naar aanleiding van de op 14 oktober 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

AD , uroloog,

werkzaam te J,

bijgestaan door R, verbonden aan het F te J,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het medisch dossier.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

Klaagster heeft in verband met het onderliggende feitencomplex een groot aantal klachten ingediend. Op deze klachten wordt afzonderlijk beslist. De klachten zijn bekend onder zaaknummers: 181 t/m 186/2019 en 224 t/m 236/2019.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waarvan met name het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is de dochter van wijlen E (hierna: patiënte), geboren in 1927 en overleden in 2019.

Patiënte was van 2009 tot en met 2019 onder behandeling in het F in verband met vulvacarcinoom.

Beklaagde is als uroloog werkzaam in het F.

De huisarts van patiënte heeft op 27 december 2017 contact opgenomen met de dienstdoende uroloog, niet zijnde beklaagde, om te overleggen over het al dan niet plaatsen van een suprapubische katheter. Patiënte werd na overleg verwezen voor een beoordeling in het ziekenhuis.

De vraagstelling bij de verwijzing luidde:

Plaveiselca bij patiënte met vulvacarcinoom in VG + lichen sclerosus.

Invasie urethra met risico van verdere doorgreoie en uiteindelijk obstructie. Nu sinds ca 2 weken bemoeilijkte mictie: trager en minder krachtige straal. Het risico van obstructie + retentie geeft veel angst en onrust.

Graag op korte termijn uw beoordeling en plaats van catheter dan wel suprapub wat u acht wat nodig is, ter voorkoming van retentie. Graag instructie aan mij wat ik moet regelen ten aanzien van eventuele CAD wissel etc.”

Op 29 december 2017 heeft beklaagde patiënte gezien op het spreekuur. Anamnestisch bleek dat patiënte nog steeds plaste en bij echografisch onderzoek bleek tevens dat de blaas leeg was. Voor zover thans van belang luidde de brief die beklaagde over het consult naar huis stuurde:

Reden van komst: evaluatie bij oa vulva carcinoom

Voorgeschiedenis: bekend gynaecologie

Anamnese: komt met dochter, zeer emotioneel gesprek, zijn eigenlijk bang voor de toekomst en de onzekerheid van wat er gaat gebeuren. (…) Willen graag dat alle afspraken duidelijk zijn en opgeschreven staan. Willen geen cystoscopie en/of catheter. mevrouw plast wel, niet een heel veel, maar kleine beetjes. soms best een goede straal NF4-5x

echo zelf: lege blaas, veel littekenweefsel boven os pubis

Conclusie: geen urineretentie bij eerder gynaecologische voorgescheidenis

Beleid: met mevrouw en dochter zijn de mogelijke scenario’s doorgesproken, het kan best zijn dat er helemaal geen plasklachten komen en dat het plassen altijd wel lukt. Mocht het zo zijn dat er toch een calamiteit ontstaat van het niet kunnen plassen dan zullen wij eerst proberen om transurethraal een catheter in te brengen. een SP door zeer veel litteken weefsel is niet zomaar verstandig. Ook uitgelegd dat er dan zullen bekijken hoe het verdere beloop en beleid zal zijn, natuurlijk in samenspraak met mevrouw en haar dochter.”

Op 18 januari 2018 nam klaagster contact op met het F en wilde informatie over de brief aan de huisarts.

Op 19 januari 2018 heeft beklaagde met klaagster gebeld en navolgende aantekening gemaakt:

dochter en patiënte aan de lijn gehad op de speaker.

hebben het idee dat ik het niet helemaal begrepen heb en dat ik daarbij ook niet het juiste heb opgeschreven.

uitleg dat ik niet de toekomst kan voorzien en dat als er iets gebeurt er altijd in overleg met patiënte een behandeling zal worden gegeven.

Dat ze er van uit moeten gaan dat we altijd ons best zullen doen om de beste behandeling in te zetten.

Dat mijn intentie natuurlijk ook zo is en niet anders. Daarbij heb ik gezegd dat ik ook wel een beetje geschrokken ben van het feit dat zij zo negatief naar mijn woorden kijken, die absoluut juist uit goed doen zijn opgeschreven.”

Op 22 januari 2018 zijn telefonische afspraken gemaakt met klaagster voor patiënte op de polikliniek urologie, op klaagsters verzoek met vier weken tussen de afspraken.

Op 30 januari 2018 werd de afspraak voor een echo van de blaas op 31 januari 2018 afgebeld. De afspraak voor een echo op 28 februari 2018 bleef staan. Op 26 februari 2018 belde klaagster dat patiënte in verband met een longontsteking niet kon komen. Klaagster wilde geen nieuwe afspraak inplannen. Ze zou zelf bellen voor een nieuwe afspraak. Op 8 juni 2018 belde klaagster met het verzoek voor een nieuwe afspraak.

Op 25 juni 2018 werd patiënte opnieuw gezien door beklaagde. Daarvan werd het navolgende genoteerd:

heeft wat vaker pijnklachten met name rechts en in de lies rechts; en heeft een slappe straal, moeite met het eruit krijgen van de urine. moet ook vaak snachts en in de avond. Wordt hier onzeker van. Maakt zich dan zorgen. Dochter vraagt naar de mogelijkheid van een palliatief team. Uitleg dat dat kan als daar indicatie voor is. Dat mocht er een calamiteit zijn, dan eerst kijken naar wat we kunnen doen.

we zijn nu 6 maanden verder en ik het uitgelegd dat ik niet snel problemen met plassen verwacht omdat nu eigenlijk alles nog steeds goed gaat. Maar dat ik ook niet in de toekomst kan kijken.

dochter vraagt naar de mogelijkheid van synapauze voor caruncula. Ik heb aangegeven dat nu niet zomaar te willen gezien haar voorgeschiedenis.

tevens gesprek over thuissituatie en eventueel verhuizen: advies bespreken met de huisarts; ik kan daar niet adviserend in zijn

Echo blaas: lege blaas

genitaal bekeken: veel atrofie en lichen; lijkt kleine caruncel te zijn, onderzoek verder niet mogelijk (ik ga hara geen pijn als niet nodig)”

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk en samengevat weergegeven- dat:

1. zij geen openheid heeft gegeven en onvoldoende informatie over de caruncula en het plaveiselcelcarcinoom;

2. zij niet heeft overlegd en samengewerkt met de hoofdbehandelaar danwel dat zij dit niet heeft vermeld in het medisch dossier.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij werkzaam is in het F als uroloog. Op 27 december 2017 heeft de huisarts van patiënte contact opgenomen met de dienstdoende uroloog, niet zijnde beklaagde. Na telefonisch overleg is patiënte doorverwezen voor een beoordeling in het ziekenhuis. Patiënte is op 29 december 2017 door beklaagde gezien. Uit anamnese en onderzoek bleek dat patiënte nog steeds plaste en dat de blaas leeg was. Het was een lang consult. Een katheter was op dat moment niet noodzakelijk. Ter geruststelling heeft beklaagde toegevoegd dat het niet vaststond dat patiënte in de toekomst een katheter zou moeten krijgen. Zolang patiënte kon plassen zou daar geen noodzaak voor zijn en dat ook aldus in de brief aan de huisarts verwoord. Beklaagde heeft de hoofdbehandelaar telefonisch geïnformeerd over het bezoek van patiënte en het verloop van het consult. Beklaagde heeft de hoofdbehandelaar meegedeeld dat zolang patiënte kon plassen geen reden was tot het plaatsen van een katheter. Het urologisch consult is digitaal doorgelinkt in de gynaecologische status. Op 18 januari 2018 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden met klaagster omdat zij het niet eens was met de inhoud van de brief van beklaagde aan de huisarts. Gelet op de angst bij patiënte om niet te kunnen plassen, die niet was weggenomen, is afgesproken om een aantal keren langs te komen voor residubepaling na mictie. Deze afspraken zijn daarna door klaagster, wegens ziekte van patiënte, afgebeld. Op 25 juni 2018 vond een vervolgconsult plaats. Patiënte kon nog goed plassen. Er werd een expectatief beleid afgesproken. Klaagster heeft tijdens dit consult ook vragen gesteld over de caruncula op de plasbuis van patiënte en een specifieke behandeling voorgesteld. Beklaagde heeft aangegeven dat dit een aandoening was die vaker voorkomt bij vrouwen en geen onmiddellijk ingrijpen vergde. Beklaagde liet klaagster weten dat een en ander buiten de vraagstelling viel terwijl een eventuele behandeling op het terrein van de hoofdbehandelaar lag. Beklaagde heeft vragen van klaagster op gynaecologisch gebied niet beantwoord omdat deze niet op het expertiseterrein van beklaagde liggen.

Gelet op het voorgaande is beklaagde van mening dat zij zorgvuldig heeft gehandeld.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Beklaagde heeft naar aanleiding van de vraagstelling van de huisarts onderzoek gedaan bij patiënte. Daarvoor heeft zij ruim de tijd genomen en patiënte en klaagster gesproken. Uit de aantekeningen van beklaagde blijkt ook dat zij heeft gesproken over de caruncula en dat zij patiënte niet onnodig pijn wilde doen met een onderzoek. Het college onderschrijft de conclusie van beklaagde dat een caruncula geen klinisch relevante diagnose betreft welke behandeling bij patiënte noodzakelijk maakte. Wat betreft de overige vragen heeft beklaagde zich terecht op het standpunt gesteld dat zij niet buiten haar deskundigheidsgebied behoorde te treden en deze daarom terecht niet heeft beantwoord.

Daarmee is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

5.3

Wat betreft het tweede klachtonderdeel volgt het college het verweer van beklaagde dat er geen reden was voor overleg met de gynaecoloog en dat volstaan kon worden met het digitaal doorlinken van haar aantekeningen betreffende het consult in de gynaecologische status. Dat beklaagde het feit dat zij de gynaecoloog heeft gemeld dat geen vervolgacties nodig waren niet heeft genoteerd in het dossier kan niet leiden tot een ander oordeel. Het medisch dossier behelst de gegevens die van belang zijn voor de continuïteit van de zorg aan patiënte. De verslaglegging van beklaagde voldoet daarmee aan de normen voor een zorgvuldige verslaglegging. Ook dit klachtonderdeel faalt daarom.

5.4

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, W.F.R.M. Koch en C.I.M. Aalders, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.