ECLI:NL:TGZRZWO:2020:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 228/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:78
Datum uitspraak: 23-07-2020
Datum publicatie: 23-07-2020
Zaaknummer(s): 228/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen radioloog kennelijk ongegrond. Arts heeft vragen over onderzoeken beantwoord en patiënte geadviseerd daarover te spreken met behandelend arts. Geen plicht voor radioloog in casu verder onderzoek te initiëren. Dat ten aanzien van de verrichte onderzoeken, waarbij beklaagde alleen betrokken was bij de MRI van de onderbuik, geen sprake was van informed consent heeft klaagster dat niet onderbouwd noch is het college daarvan gebleken. Tweede klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 23 juli 2020 naar aanleiding van de op 14 oktober 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

AA , radioloog,

werkzaam te J,

bijgestaan door R, verbonden aan het F te J,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het medisch dossier.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

Klaagster heeft in verband met het onderliggende feitencomplex een groot aantal klachten ingediend. Op deze klachten wordt afzonderlijk beslist. De klachten zijn bekend onder zaaknummers: 181 t/m 186/2019 en 224 t/m 236/2019.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waarvan met name het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is de dochter van wijlen E (hierna: patiënte), geboren in 1927 en overleden in 2019.

Patiënte is vanaf 2009 in het F behandeld in verband met een vulvacarcinoom.

Beklaagde is als radioloog werkzaam in het F en daarnaast medisch manager van de afdeling Medische Beeldvorming.

Op 25 september 2009 is er een CT-abdomen gemaakt.

Op 13 september 2017 is een CT-abdomen gemaakt en een CT-thorax.

Op 15 oktober 2018 is een MRI van de onderbuik gemaakt. Daarvan is een verslag opgemaakt door beklaagde. Beklaagde concludeerde onder meer dat sprake was van een verdenking op een lichte toename van tumormassa para-urethraal, een lichte toename lymfeklier rechts inguinaal, ofschoon nog met een korte as diameter<1 cm was een lymfeklier metastase echter niet uit te sluiten, geen aanwijzingen voor metastasen in het afgebeelde traject, en mogelijk irregulaire wand aan de rechterzijde van het distale rectum waarbij een tumor niet viel uit te sluiten.

Op 20 september 2017 heeft een second opinion plaatsgevonden van de CT-abdomen en CT-thorax van 13 september 2017 in het V.

Per e-mail van 25 juni 2018 aan AB, radioloog in het F, heeft klaagster vragen gesteld over het onderzoek CT-abdomen van 13 september 2017. De vragen zijn binnen enkele dagen beantwoord door beklaagde en door R op 4 juli 2018 verzonden.

De beantwoording op de vragen luidde:

In algemene zin zijn de vragen zeer specifiek waarbij deze met dit type onderzoek niet zonder meer te beantwoorden zijn, daarnaast is dit ook niet mogelijk op basis van de beelden alleen en zal gecorreleerd moeten worden met zowel de kliniek als voorgeschiedenis. Het is derhalve ook zeer lastig de vragen te beantwoorden obv de CT beelden alleen.

De toelichting op de vragen:

1. Meer nauwkeurig karakteriseren van de afwijking van de weke delen ter hoogte van de vagina aan de rechter zijde” is helaas niet met zekerheid te doen obv dit onderzoek alleen. Indien klinisch relevant en niet te verklaren door bijv de voorgeschiedenis (zoals eerdere operaties), zou nader onderzoek kunnen plaatsvinden om te analyseren of het daadwerkelijk reële afwijkingen zijn.

2. Deze nodi zitten in beide longen. Ook hier is helaas op basis van dit onderzoek alleen geen eenduidige diagnose op te plakken. In algemene zin zien we dit op deze leeftijd zeer vaak. Daarmee is het meer waarschijnlijk dat het goedaardige resten (bijvoorbeeld restafwijkingen na bijvoorbeeld een ontsteking in het verleden) betreffen. De nodi zijn enkele millimeters groot, derhalve lijkt het niet waarschijnlijk dat iemand daar directe klachten van ondervindt. Metastasen zijn op dit onderzoeken helaas niet met zekerheid uit te sluiten, gezien de kleine diameter is het ook onwaarschijnlijk dat ander beeldvormend onderzoek (zoals een PET-CT) op dat moment hier wel uitsluitsel over zou kunnen geven.

3. Ook bij herbeoordeling zien we geen zekere liesbreuk, wel afwijkingen na (liesbreuk?)chirurgie. (CT is overigens niet 100% betrouwbaar in het uitsluiten van een liesbreuk; echografie is voor deze vraagstelling nauwkeuriger).

Hoewel we begrijpen dat de antwoorden mogelijk onbevredigend zijn, hopen we hiermee toch enige duidelijkheid te geven. We willen graag benadrukken dat de CT in de context van het gehele (klinische) verhaal moet worden gezien en het daardoor helaas niet altijd mogelijk is harde uitspraken te doen obv het CT onderzoek alleen. Derhalve lijkt het verstandig verdere communicatie via de behandelend arts te voeren.”

Op 4 april 2019 is door een radioloog uit het X een verslag opgemaakt naar aanleiding van herbeoordeling van de hiervoor genoemde CT-abdomen, CT-thorax en MRI-onderbuik. De conclusie van het verslag luidde (voor zover thans van belang):

Weke-delenmassa para-urethraal met nauwe relatie / doorgroei naar de vagina voorwand. Inguïnaal rechts aan mediale zijde opvallend rond kliertje, diameter strikt genomen binnen norm (6mm), echter gezien ronder aspect toch verdacht.

De MRI-onderzoek 15-10-2018 suggestie van een toegevoegde iso intense weke delen 2 cm anorectale overgang met locoregionaal meerdere kliertjes, deze lijkt dubieus ook zichtbaar op CT-onderzoek uit 2017. Advies: Colonscopie ter uitsluiting van maligniteit.

Enkele kleine nodulaire afwijkingen, longparenchym, vooralsnog aspecifiek.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat:

1. hij onjuist heeft gerapporteerd over beeldvormingen vanaf 2009:

- CT-abdomen 25 september 2009 waarbij de liesbreuk links onvermeld is;

- CT-abdomen 13 september 2017 onvolledige beschrijving en aanvullend onderzoek had moeten worden aangevraagd en anorectaal was ook een verdenking maligniteit te zien;

- CT-thorax 13 september 2017 liet noduli met een vooralsnog aspecifiek aspect zien en daar had aanvullend onderzoek geadviseerd moeten worden;

- MRI-onderbuik 15 oktober 2018 (verslag door beklaagde).

2. hij niet open en transparant is over missers en fouten ten aanzien van de radiologische zorg.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij radioloog is en daarnaast medisch manager van de afdeling Medische Beeldvorming. Naast de bij de klacht genoemde radiologieonderzoeken is er in het kader van een second opinion op 18 september 2017 een revisie gedaan in het V van een CT-abdomen en CT-thorax op 13 september 2017 gemaakt in het F.

Op 25 juni 2018 zijn door klaagster per brief aan een collega-radioloog in het F vragen gesteld over de CT-abdomen van 13 september 2017. Deze vragen zijn door beklaagde binnen enkele dagen beantwoord en op 4 juli 2018 aan klaagster overgebracht. Het X heeft op 20 juli 2019 een second opinion gegeven ten aanzien van een aantal beeldvormende onderzoeken waaronder die van 13 september 2017 en 15 oktober 2018.

Beklaagde is als radioloog alleen betrokken geweest bij de MRI van de onderbuik op

15 oktober 2018. Verder heeft hij de herbeoordeling gedaan van de CT-abdomen en CT-thorax van 13 september 2017 met betrekking tot de door klaagster gestelde vragen.

Beklaagde heeft niet gesteld dat er géén sprake is van liesbreuken. Beklaagde heeft geconstateerd dat er geen zekere liesbreuk was ten tijde van de beoordeling, maar wel afwijkingen na (liesbreuk?)chirurgie. Beklaagde heeft daarbij aangegeven dat de CT-scans niet volledig betrouwbaar zijn in het uitsluiten van een liesbreuk en dat echografie voor deze vraagstelling nauwkeuriger is.

Het is niet aan beklaagde om opdracht te geven tot verder diagnostisch onderzoek. Dat is aan de (hoofd)behandelaar.

Het verslag van de MRI-onderbuik van beklaagde van 15 oktober 2018 is in lijn met de herbeoordeling door het X. Onduidelijk en niet onderbouwd is wat in die verslaglegging onjuist of onvolledig zou zijn.

Wat betreft de opmerkingen van klaagster in het klaagschrift over ‘informed consent’ voert beklaagde aan dat van tevoren was afgesproken welke beeldvormende onderzoeken zouden worden gedaan en dat patiënte aan die onderzoeken (vrijwillig) heeft meegewerkt.

Beklaagde is gelet op het bovenstaande van mening dat hij met zijn handelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel betreffende de door klaagster aan de orde gestelde CT-abdomen van 25 september 2009 is het college van oordeel dat zij daarover niet meer kan klagen gelet op de verjaringstermijn in het tuchtrecht van tien jaren. De klacht is binnengekomen op 14 oktober 2019 en daarmee kan klaagster handelen of nalaten vanaf 15 oktober 2009 ter toetsing aan het college voorleggen.

5.3

Ten aanzien van de overige beeldvormende onderzoeken in het eerste klachtonderdeel oordeelt het college als volgt.

Beklaagde heeft niet zelf de onderzoeken van 13 september 2017 verslagen. Beklaagde heeft naar aanleiding van vragen die klaagster had, gelet op de bevindingen van het V, geantwoord op klaagsters vragen. Dat het V een veel stelliger standpunt heeft ingenomen betekent niet zonder meer dat het standpunt van beklaagde onjuist is. De radioloog uit het X spreekt niet over liesbreuken. Beklaagde heeft geconstateerd dat er geen zekere liesbreuk is, maar wel afwijkingen na (liesbreuk?)chirurgie. Daaraan werd door beklaagde toegevoegd dat de CT-scans niet volledig betrouwbaar zijn in het uitsluiten van een liesbreuk en dat echografie nauwkeuriger is in verband met de vraagstelling. En klaagster werd geadviseerd hierover verder te spreken met de behandelend arts.

Dat vervolgonderzoeken hadden moeten plaatsvinden, zoals klaagster stelt, kan beklaagde, die niet betrokken was bij de totstandkoming en verslaglegging van de CT-abdomen en CT-thorax in 2017, en geen behandelaar was, niet worden verweten.

Ten aanzien van de MRI-onderbuik van 15 oktober 2018 is het college van oordeel dat geenszins is gebleken van een onjuiste verslaglegging. Klaagster heeft overigens niet onderbouwd op welk punt dit verslag onjuist zou zijn en het door klaagster meegezonden radiologieverslag van het X is in lijn met wat beklaagde heeft gerapporteerd in zijn verslag. Dat het X bijna zes maanden later opmerkt dat een colonscopie geadviseerd wordt ter verdere uitsluiting van een tumor kan niet leiden tot een andere conclusie. De hoofdbehandelaar werd met de bewoordingen in het door beklaagde opgestelde verslag voldoende geïnformeerd en geattendeerd dat metastasen en een tumor niet uit te sluiten waren. Het lag niet op de weg van beklaagde om nader onderzoek zelf te initiëren.

Dat ten aanzien van de verrichte onderzoeken, waarbij beklaagde alleen betrokken was bij de MRI van de onderbuik, geen sprake was van informed consent heeft klaagster niet onderbouwd noch is het college daarvan gebleken.

Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

5.4

Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel is het college van oordeel dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd waarop de klacht ziet. Beklaagde heeft uitleg gegeven in de beantwoording van de vragen van klaagster in 2019 en in het verweerschrift.

Dit klachtonderdeel faalt eveneens.

5.5

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, S. van Hoof en G.J.M. Akkersdijk, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.