ECLI:NL:TGZRZWO:2020:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 225/2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2020:77 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-07-2020 |
Datum publicatie: | 23-07-2020 |
Zaaknummer(s): | 225/2019 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | klacht tegen intensivist kennelijk ongegrond. Beklaagde had de intentie met klaagster in gesprek te gaan. Dat beklaagde ten tijde van het daadwerkelijke gesprek niet aanwezig kon zijn kan hem niet tuchtrechtelijk verweten worden. Beklaagde mocht de verdere klachtafhandeling aan een lid van de Raad van Bestuur laten. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing in raadkamer d.d. 23 juli 2020 naar aanleiding van de op 14 oktober 2019
bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
T , intensivist,
(destijds) werkzaam te J,
bijgestaan door R, verbonden aan het F te J,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het medisch dossier.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
Klaagster heeft in verband met het onderliggende feitencomplex een groot aantal klachten ingediend. Op deze klachten wordt afzonderlijk beslist. De klachten zijn bekend onder zaaknummers: 181 t/m 186/2019 en 224 t/m 236/2019.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster is de dochter van wijlen E (hierna: patiënte), geboren in 1927 en overleden in 2019.
Patiënte is vanaf 2009 in behandeling geweest in het F in verband met een vulvacarcinoom.
Beklaagde is sinds 2016 voorzitter (van het bestuur) van de Vereniging Medische Staf van het F.
In een aantekening in het medisch dossier van patiënte van 14 september 2018 is navolgende opgetekend:
“Als afgesproken met RVB gesproken over een gesprek. Die is samen met medisch stafbestuur bereid om in gesprek te gaan.”
In december 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden op verzoek van klaagster. Daarbij waren aanwezig de voorzitter van de Raad van Bestuur van destijds en de schadejurist van S. Beklaagde zou op zijn verzoek daarbij aanwezig zijn en dit was aan klaagster meegedeeld. Op 18 december 2018 was beklaagde echter niet in de gelegenheid dit gesprek bij te wonen.
Op 22 juni 2019 heeft klaagster een brief gestuurd aan beklaagde. In de brief verzocht zij onder meer om een gesprek met beklaagde.
Op 27 juni 2019 is door beklaagde een ontvangstbevestiging verzonden en op 8 juli 2019 is door beklaagde gereageerd op die brief onder meer – voor zover thans van belang – inhoudende:
“Op basis van het voornoemde voelt het voor mij van weinig toegevoegde waarde een aanvullend gesprek met u aan te gaan vanuit mijn functie als voorzitter van de Medisch Staf inzake alle gebeurtenissen van de afgelopen jaren aangezien ik in het geheel noch betrokken, noch op de hoogte was van de situatie. Mijns respons op uw eventuele vragen zal dan ook inhouden dat ik zal verwijzen naar eerdere correspondentie in het dossier zodat ik derhalve voor u dan ook geen meerwaarde kan zijn in een gesprek.
Ik wil hierbij benadrukken geenszins de suggestie te willen wekken weg te lopen voor een gesprek met u, echter op basis van uw uitgesproken verwachting erkenning te verkrijgen voor alle wanprestaties en onrechtmatige daden zoals u beschrijft in uw brief, zal ik niet in staat zijn uw verwachtingen waar te maken.”
Op 15 juli 2019 heeft klaagster nogmaals een brief gestuurd naar beklaagde, alsmede de voorzitter van de Raad van Bestuur. Op die brief is door U, tevens lid van de Raad van Bestuur, geantwoord.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat:
1. hij niet open en transparant is en zich niet toetsbaar wil opstellen;
2. hij niet luistert en niet toegankelijk is voor gesprek;
3. hij het belang van patiënt niet voorop stelt en geen belang hecht aan kwaliteit en veiligheid in patiëntenzorg;
4. hij een verzoek tot een SIRE-onderzoek heeft geweigerd.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij sinds 2016 voorzitter van het bestuur van de Vereniging Medische Staf van het F is. Daarnaast is beklaagde als intensivist werkzaam in het F, waarbij hij zich niet kan herinneren als intensivist betrokken te zijn geweest bij de behandeling van patiënte. Beklaagde zou aanschuiven bij een gesprek met klaagster dat door het secretariaat van de Raad van Bestuur is verplaatst naar een datum dat beklaagde niet kon aanschuiven. In overleg met de Raad van Bestuur is afgesproken het gesprek toch doorgang te laten vinden. Beklaagde heeft als terugkoppeling vernomen dat er door de voorzitter van de Raad van Bestuur in het gesprek excuses zijn aangeboden voor het feit dat er te weinig aandacht is geweest voor patiënte. Beklaagde vernam dat de contacten verder zouden lopen tussen de aansprakelijkheidsverzekeraar en klaagster. S heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten met patiënte.
Bij brief van 22 juni 2019 is beklaagde aangeschreven door klaagster. Beklaagde heeft per brief van 8 juli 2009 gereageerd waarin onder meer is opgeschreven dat een gesprek met beklaagde als voorzitter van de Vereniging Medische Staf geen meerwaarde zou hebben. Bij brief van 15 augustus 2019 is nogmaals door klaagster een brief gestuurd aan de Raad van Bestuur. Per e-mail van 16 augustus 2019 van U, lid van de Raad van Bestuur, is verklaard dat hij voor beantwoording zou zorgdragen.
De klacht behelst een verwijt in het kader van de tweede tuchtnorm. Beklaagde refereert zich voor wat betreft de ontvankelijkheid van klaagster in verband met het weerslagcriterium. Beklaagde voert aan dat er geen sprake is van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijke beroepsbeoefenaar betaamt. Klaagster is vanuit het ziekenhuis te woord gestaan en dat mocht beklaagde ook aan de Raad van Bestuur overlaten.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Wat beklaagde als BIG-geregistreerde arts door klaagster wordt verweten is geen handelen dat wordt bestreken door de eerste tuchtnorm (art. 47 lid 1, aanhef en onder a, Wet BIG) die kort gezegd betrekking heeft op de relatie tussen een zorgverlener en een patiënt. Volgens de tweede tuchtnorm (art. 47 lid 1, aanhef en onder b, Wet BIG) is de arts onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Op het door klaagster gestelde handelen of nalaten van beklaagde is deze tweede tuchtnorm van toepassing, om de volgende redenen. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg dient de zorgaanbieder een regeling te treffen voor een effectieve en laagdrempelige opvang en afhandeling van klachten. De Raad van Bestuur is uiteindelijk hiervoor verantwoordelijk te houden. Beklaagde heeft verantwoordelijkheid genomen door aan te geven dat hij een rol wilde spelen bij de klachtafhandeling en bij een gesprek met klaagster wilde aanschuiven. Deze verantwoordelijkheid betreft een aspect van de zorg die voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg, nu het kort gezegd gaat om klachtenafhandeling; bij klachtenafhandeling begeeft een bestuurder zich mogelijk op het terrein van de deskundigheid behorende bij zijn inschrijving als arts in het BIG-register (zie de uitspraak ECLI:NL:TGZCTG:2015:121). Klaagster is daarom ontvankelijk in haar klacht.
5.2
Het college bespreekt de klachtonderdelen gelet op hun samenhang gezamenlijk. Uit de feiten blijkt dat beklaagde aanvankelijk wel openstond voor een gesprek met klaagster. Dat om redenen waar hij geen invloed op had uiteindelijk gekozen is voor een tijdstip van het gesprek waarop beklaagde daar niet bij aanwezig kon zijn kan hem niet worden aangerekend. Hem kan evenmin worden aangerekend dat hij in de brief van 8 juli 2019 heeft aangegeven dat hij geen meerwaarde zag om alsnog in gesprek te gaan, gelet op klaagsters verwachtingen daarvan. Beklaagde heeft dat in die brief, zoals hierboven weergegeven, gemotiveerd. Daar komt bij dat in het gesprek in december 2018 met de Raad van Bestuur was afgesproken dat verdere contacten via S zouden verlopen. Daarvan was beklaagde op de hoogte gesteld. Gelet op het voorgaande in combinatie met de inhoud van de brief van klaagster van 22 juni 2019 brengt het college tot het oordeel dat de inhoud van de brief van beklaagde niet klachtwaardig is. In overleg is door de Raad van Bestuur besloten om de verdere beantwoording van de latere brief van klaagster aan U, lid van de Raad van Bestuur, over te laten. Daarmee heeft beklaagde aan zijn zorgplicht voldaan en zijn de klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, G.J.M. Akkersdijk en J.W.B. de Groot, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.