ECLI:NL:TGZRZWO:2020:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 226/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:76
Datum uitspraak: 23-07-2020
Datum publicatie: 23-07-2020
Zaaknummer(s): 226/2019
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gynaecoloog kennelijk ongegrond. Tweede tuchtnorm. Als bestuurder gebleven binnen grenzen redelijk bekwame beroepsuitoefening.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 23 juli 2020 naar aanleiding van de op 30 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

U , gynaecoloog,

werkzaam te J,

bijgestaan door R, verbonden aan het F te J,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met bijlagen en cd-roms;

- het e-mailbericht van klaagster met bijlage, ontvangen op 28 april 2020;

- het medisch dossier.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek. De gemachtigde van beklaagde heeft laten weten geen dupliek in te dienen.

Klaagster heeft in verband met het onderliggende feitencomplex een groot aantal klachten ingediend. Op deze klachten wordt afzonderlijk beslist. De klachten zijn bekend onder zaaknummers: 181 t/m 186/2019 en 224 t/m 236/2019.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is de dochter van wijlen E (hierna: patiënte), geboren in 1927 en overleden in 2019.

Patiënte is vanaf 2009 in het F behandeld in verband met een vulvacarcinoom.

In het V in W hebben in 2009 en 2017 second opinions plaatsgevonden.

In het X hebben in 2017 en 2018 een PA-revisie en herbeoordeling van radiologische onderzoeken plaatsgevonden.

Beklaagde is sinds 1 januari 2014 werkzaam in het F als lid van de Raad van Bestuur.

In december 2018 heeft klaagster gesproken met een schadejurist van S en de toenmalige voorzitter van de Raad van Bestuur.

In januari 2019 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen S en patiënte ter beëindiging van het geschil tussen klaagster en patiënte en de aansprakelijkheidsverzekeraar van het F, zijnde S.

Op 28 maart 2019 heeft klaagster een brief aan de Raad van Bestuur van het F gestuurd waarin zij stelde dat sprake was van misleiding en dwaling van patiënte en klaagster ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst.

In de brief werd gesteld dat patiënte had verzocht om een (nieuw) gesprek tussen klaagster, de voorzitter van de Raad van Bestuur en de voorzitter van de Vereniging Medische Staf om te spreken over “erkenning van wanprestaties en onrechtmatige daden”.

De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft gesproken met de ziekenhuisjurist. Na overleg met de leden van de Raad van Bestuur is aan klaagster meegedeeld dat er geen aanleiding werd gezien om weer in gesprek te gaan. Klaagster werd ook meegedeeld dat zij – zoals afgesproken in het eerdere gesprek met de schadejurist van S in december 2018 – zich kon wenden tot S.

Bij brief van 15 augustus 2019 heeft klaagster een brief gestuurd aan de Raad van Bestuur, waarbij zij zich ditmaal ook tot de voorzitter van de Vereniging Medische Staf richtte.

Klaagster stelt in de brief dat in drie PA-uitslagen discordanties zijn gebleken in vergelijking met de uitslagen van het F. Klaagster schrijft onder meer:

Ik maan u aan de IGJ z.s.m. op de hoogte te stellen van de hiervoor genoemde foutief beoordeelde PA-uitslagen welke cruciaal zijn gebleken voor het leven / het overlijden van mijn moeder.(…)

Vele mis-handelingen vanaf 2009 zijn tot datum overlijden onbesproken gelaten, niet (h)erkend. (…)

Nu moet ik zelf, mede postuum namens mijn overleden moeder, het ziekenhuis F J voor dit alles aansprakelijk stellen.

Ik neem aan dat u hiervoor aansprakelijkheid erkent?

Hoor graag binnen zeer korte tijd van u terug?

Op 19 augustus 2019 heeft beklaagde per e-mail laten weten aan klaagster dat zij op korte termijn een afspraak kon maken, maar dat beklaagde nog niet het complete beeld had van alle meningen en adviezen in het ziektebeloop van patiënte. Een eerste gesprek kon nuttig zijn volgens beklaagde. Beklaagde gaf in de e-mail aan dat hij dat gesprek graag samen met een klachtenfunctionaris voerde die ook als contactpersoon kon optreden.

Klaagster liet per e-mail van 19 augustus 2019 weten, voor zover thans van belang:

Ik wil graag een afspraak met u maken om het eens te kunnen worden / (h)erkenning te krijgen v.w.b. ALLES van er fout is GEDAAN van 2009 t/m datgene wat na overlijden bekend is geworden!

Echter, een klachtenfunctionaris is mijn wens absoluut niet!

Vanwege alles wat er is gebeurd en ook bekend is bij derden, zoals o.a. te weten de brief i.o. van mijn moeder vlak voor het overlijden van mijn moeder naar de RvB t.a.v. T is u toch ook wel bekend met in deze brief o.a. het dringende verzoek van mijn moeder(!) voor een SIRE-onderzoek én al zó vele eerdere contacten is wat mij betreft een klachtenfunctionaris een gepasseerd station.

Ook als contactpersoon.

Eerlijk gezegd: Hoe kan het bestaan dat u dit nog aan mij kunt voorstellen wanneer u weet wat er allemaal al is gebeurd?

Belangrijk: Het SIRE-onderzoek is wat mij betreft nu zo mogelijk nóg meer gewenst! Immers: Élk ziekenhuis MOET toch van fouten willen leren?!

Verder verzoek ik u nogmaals dringend deze week nog melding te maken van de eerder aan u vermelde foutieve PA-verslagen aan de IGJ waarvan een afschrift per omgaande aan mij per e-mail.

Evenals de fouten / nalatigheden te melden bij de IGJ welke zijn gemaakt bij de verslaglegging en uitleg van de verschillende beeldvormingen verricht bij moeder. Heeft ook (beleid) behandeling beïnvloed!

Kortom: Alles is wat mij betreft kort én goed middels MEA CULPA van het F J en verschillende overeenkomsten met wederzijde instelling ‘af te ronden’…Alleen al uit menselijk oogpunt!(…)

Beklaagde heeft daarna diezelfde dag aan klaagster per e-mail laten weten dat het gesprek een aanbod was en als klaagster daar liever niet op inging dat goed was. Beklaagde gaf in datzelfde e-mailbericht aan dat hij zou reageren als hij het dossier had bestudeerd en daar even tijd voor nodig had, omdat er veel gebeurd was in de tussenliggende tijd.

Op 22 augustus 2019 is door de secretaresse van beklaagde na telefonisch contact met klaagster per e-mail aan haar bericht dat beklaagde voor 9 september 2019 – voor de start van zijn vakantie – contact met haar zou opnemen over de stand van zaken.

Op 3 september 2019 stuurde klaagster beklaagde een e-mailbericht met een dringend verzoek tot contact die week.

Op 4 september 2019 heeft beklaagde een e-mailbericht gestuurd naar klaagster met, voor zover thans relevant, navolgende inhoud:

Ik heb het dossier bekeken. Dan moet u vooral denken aan de stappen in het proces die er zijn geweest. Ik constateer dat al veel is gebeurd en dat er ook al het een en ander is afgesloten. Er moeten echt zwaarwegende redenen zijn om afgesloten trajecten te heropenen. In die brief van het X zie ik niet direct redenen om dat te doen, omdat er vooral gesproken wordt over nuanceverschillen. Toch zal ik daar niet op vooruitlopen. Dat vergt een medische beoordeling. Ik heb een antwoord gevraagd aan Y ( waar u inmiddels zelf contact mee hebt gehad mbt het biopt) en de afdeling radiologie van het F.

Die antwoorden zullen u via mij bereiken.

Ik denk dat we daar enkele weken de tijd voor moeten nemen.

In de eerste week van oktober neem ik weer contact met u op.”

Op 9 oktober 2019 heeft klaagster een e-mailbericht gestuurd dat beklaagde de afspraak om in de eerste week van oktober contact op te nemen niet is nagekomen. Dit heeft klaagster als stuitend en respectloos ervaren.

Diezelfde dag heeft beklaagde per e-mail naar klaagster gereageerd. Beklaagde gaf aan:

Goed dat u mij hier aan herinnert. De reden is dat er momenteel nog niets te melden is. U bent ook in direct contact met Y en weet net als ik dat Y bezig is de beoordeling vanuit het X naast die van henzelf te leggen en naar ik begreep wordt er ook nog een revisie elders verricht. Ik wacht af wat daar uit komt en wil niet vooruitlopen op de evt. consequenties daarvan.

Ik kom na die uitslag er zeker bij u op terug.”

Op 6 november 2019 heeft klaagster aan de secretaresse van de Raad van Bestuur een e-mailbericht gestuurd dat zij weken geleden excuses heeft gekregen van Y en wacht op excuses en erkenning van het F met het verzoek dat aan beklaagde te laten weten.

Op 6 november 2019 heeft beklaagde aan klaagster een brief gestuurd met, voor zover thans van belang, navolgende inhoud:

U heeft namens uw moeder F aansprakelijk gesteld voor fouten die in het verleden zouden zijn gemaakt tijdens de behandeling van uw moeder. Na een betrekkelijk uitvoerig traject heeft eind 2018 in het ziekenhuis te J een gesprek plaatsgevonden tussen de schadebehandelaar van S, de (toenmalige) voorzitter van de Raad van bestuur van F en u. In de periode daarna is er overleg geweest tussen u en S. Dit overleg heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst waarbij door S aan uw moeder een bedrag aan schadevergoeding is uitgekeerd.

Enkele maanden na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft u opnieuw contact gezocht met verschillende personen in het ziekenhuis en met S, waarbij u zich namens uw moeder op het standpunt geeft gesteld dat er sprake is geweest van dwaling en misleiding. U heeft zich niet willen neerleggen bij de verschillende reacties. U heeft zich vervolgens (ook) tot mij gewend.

Nadat ik het dossier had bestudeerd, heb ik u in september meegedeeld dat er zwaarwegende redenen moeten zijn om afgesloten trajecten te heropenen en dat ik er niet van overtuigd was dat die gronden er waren. Ik heb niettemin toegezegd een medische beoordeling te vragen op de door u toegezonden gegevens (meer specifiek de brief van 30 juli 2019 van het X). Y heeft de medische beoordeling uitgevoerd, omdat het discordanties betreft in het door Y uitgevoerde onderzoek. U heeft met dit laboratorium contact gehad, ook ten aanzien van een heronderzoek door het Z van een van de eerdere onderzoeken van Y. Een kopie van de brief van Y van 17 oktober 2019 aan u heb ik ontvangen.

Y geeft aan dat “kleine discordanties” worden gevonden en geven aan dat dit geduid moet worden als kleine tegenstrijdigheden/interpretatieverschillen. Mijns inziens kan bij kleine interpretatieverschillen niet worden gezegd dat het een of het ander “fout” of “juist” is. Daarvoor liggen de uitslagen te dicht bij elkaar en geven de verschillen geen aanleiding tot een ander beleid.

Daarnaast maakt de beoordeling van pathologen in de loop van de tijd ook ontwikkeling door. Het onderscheid in usual type VIN en differentiated VIN is van de laatste jaren. Daarvoor werd alleen over VIN I, II, III gesproken. De beoordeling van differentiated VIN wordt de laatste tijd steeds verder verfijnd. Bij een dergelijk proces valt te verwachten dat er bij weefselonderzoek aan paar jaar later een andere interpretatie wordt gegeven aan het zelfde microscopisch beeld. Dat betekent dat niet dat er met de kennis van toen op dat moment fouten werden gemaakt.

In conclusie blijven er voor mij te weinig aanwijzingen om aan te nemen dat de door Y aan F aangeleverde uitslagen van onvoldoende kwaliteit waren. Uw opmerkingen en de beoordeling van het X geven voor de Raad van Bestuur daarom geen aanleiding het behandeltraject te herzien, een mogelijke calamiteit te melden of te onderzoeken of het claimtraject moet worden herzien.

Inmiddels heb ik er kennis van genomen dat u een tuchtzaak hebt aangespannen. Dat laat onverlet dat we middels deze brief de door u gestelde vragen zoals beloofd alsnog beantwoorden.

Het spijt me dat er een diep verschil van menig blijft bestaan aangaande het onderzoek en behandeling van uw moeder. Ik wens u ten slotte veel sterkte toe met het verwerken van het verlies van uw moeder.

Een kopie van deze brief stuur ik naar S.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven -:

1. dat beklaagde niet heeft gehandeld na het bekend worden van foutieve PA-verslagen;

2. dat beklaagde communicatie heeft willen afschuiven op de klachtenfunctionaris;

3. dat beklaagde een zwijgcultuur heeft ingesteld en getraineerd;

4. dat beklaagde geen respect heeft getoond en zonder duidelijke uitleg op vakantie is gegaan, en

5. dat beklaagde ten onrechte heeft gesproken over ‘nuanceverschillen’ ten aanzien van een PA-revisierapport uit het X.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij sinds 1 januari 2014 werkzaam is als lid van de Raad van Bestuur van het F. Beklaagde is niet rechtstreeks betrokken geweest bij de behandeling van patiënte, maar enkel in zijn hoedanigheid als bestuurder met klaagster heeft gecorrespondeerd.

Ten tijde van het indienen van een schadeclaim door klaagster, namens patiënte, was er veel aandacht in de regio voor ziekenhuisbehandelingen bij een vulvacarcinoom. Uit een extern onderzoek in opdracht van de Raad van Bestuur was gebleken dat in de periode 2000-2012 fouten waren gemaakt in het F bij de behandeling van patiënten met vulvacarcinoom volgens de zogenaamde schildwachtklierprocedure. De kwestie is door de Raad van Bestuur actief gemeld bij de IGJ. Bij patiënte is géén schildwachtklierprocedure toegepast, terwijl klaagster van mening is dat dat wel had gemoeten.

In 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de schadejurist van S, de toenmalige voorzitter van de Raad van Bestuur en klaagster. Daarna zijn de contacten verlopen tussen de aansprakelijkheidsverzekeraar en klaagster. Er is een vaststellingsovereenkomst gesloten met patiënte ter beëindiging van het geschil. In de brief van 28 maart 2019 heeft klaagster aan de Raad van Bestuur gemeld dat volgens haar sprake is geweest van misleiding en dwaling van klaagster en haar moeder ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. De voorzitter van de Raad van Bestuur, niet zijnde beklaagde, heeft klaagster laten weten geen aanleiding te zien tot gesprek en gemeld dat klaagster zich tot S diende te wenden. S wilde niet op de zaak terugkomen.

Bij brief van 15 augustus 2019 heeft klaagster een brief gestuurd aan de Raad van Bestuur waarbij zij zich ditmaal ook tot T, voorzitter van de Vereniging Medische Staf richtte. In de brief verzocht klaagster aan de voorzitter van de Raad van Bestuur, niet zijnde beklaagde, en T de IGJ in te lichten over de fouten die waren gebleken bij het revisierapport uit het X. Klaagster stelde het F aansprakelijk voor schade en verzocht om erkenning van aansprakelijkheid. Ook werden nog specifieke vragen gesteld over de PA-uitslagen.

Per e-mail van 16 augustus 2019 heeft beklaagde verklaard dat hij namens het F voor beantwoording zou zorgen. In zijn e-mail van 19 augustus 2019 heeft beklaagde vermeld dat hij het beeld niet compleet had en nodigde klaagster uit voor een gesprek, waar ook de klachtenfunctionaris bij aanwezig zou zijn. Klaagster liet diezelfde dag weten de aanwezigheid van een klachtenfunctionaris niet op prijs te stellen en naast een SIRE-onderzoek een melding bij de IGJ uit te zien op een “mea culpa” van het F en op “verschillende overeenkomsten van wederzijdse instemming”. Beklaagde heeft diezelfde dag aan klaagster laten weten dat hij begreep dat klaagster niet op het voorstel voor een gesprek in wilde gaan en dat hij nader inhoudelijk zou reageren. Een week later liet klaagster weten nog een fout te hebben ontdekt en zij verzocht om een nieuwe revisie.

Op 4 september 2019 heeft beklaagde aan klaagster meegedeeld op procesniveau het dossier te hebben bestudeerd. Hij stelde geconstateerd te hebben dat er al het een en ander was afgesloten en dat er zwaarwegende redenen moesten zijn om afgesloten trajecten te heropenen. Hij verklaarde verder dat hij niet direct zag dat die redenen er waren, omdat er in het rapport van het X vooraf gesproken werd van nuanceverschillen. Beklaagde stelde dat hij niet op de zaken vooruit wilde lopen en had medisch advies gevraagd van Y. Beklaagde heeft aangegeven nog enkele weken nodig te hebben en in de eerste week van oktober contact met klaagster op te nemen. Er is regelmatig overleg met Y geweest vanuit beklaagde. Met klaagster was afgesproken dat zij de reactie van Y zou ontvangen en een kopie naar het F zou worden gestuurd. Op 9 oktober 2019 heeft klaagster een bericht naar beklaagde gestuurd met de herinnering dat beklaagde in de eerste week van oktober 2019 contact zou opnemen. Beklaagde heeft diezelfde dag nog gereageerd dat hij niet inhoudelijk kon berichten omdat hij – zoals ook klaagster wist – nog niets had ontvangen van Y. Op 18 oktober 2019 (4 dagen na het indienen van deze tuchtklacht door klaagster) heeft Y naar klaagster gereageerd met een kopie naar beklaagde. Y deelde mee dat het X slechts kleine discordanties had geconstateerd. Het betroffen kleine verschillen in benoeming die niet tot een andere behandeling door de behandelend artsen zouden hebben geleid. Op 6 november 2019 heeft beklaagde inhoudelijk gereageerd op de vragen van klaagster. Onder meer werd meegedeeld dat de nieuwe informatie van het X geen aanleiding gaf om het behandeltraject te herzien, een mogelijke calamiteit te melden of onderzoeken of om het claimtraject te herzien. Beklaagde heeft klaagster uitgenodigd voor een gesprek over haar onvrede en over de communicatie. Klaagster heeft te kennen gegeven dat zij alleen wenste te komen als er erkenning zou volgen. Klaagster heeft de bespreking met beklaagde en de ziekenhuisjurist geannuleerd. De ziekenhuisjurist heeft deze annulering bevestigd en verklaard de communicatie tot aan de uitspraken van het tuchtcollege op te schorten.

Beklaagde is daarmee van oordeel dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van het eerste en vijfde klachtonderdeel kan niet worden geoordeeld dat beklaagde niet binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Beklaagde heeft de resultaten van de beoordeling in het X zoals door klaagster aan het F gestuurd laten beoordelen door Y. Vervolgens heeft beklaagde op basis van die beoordeling door Y klaagster geïnformeerd. Y heeft de eerdere beoordeling en de beoordeling door het X naast elkaar gelegd en geconcludeerd dat sprake was van kleine tegenstrijdigheden/interpretatieverschillen. Die woorden van Y zijn door beklaagde herhaald in zijn brief van 6 november 2019 en daarvan kan hem geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.3

Het tweede, derde en vierde klachtonderdeel worden hieronder gezamenlijk besproken. Het staat een bestuurder vrij om voor te stellen dat een klachtenfunctionaris bij een te plannen gesprek aanschuift. Klaagster wilde niet dat de klachtenfunctionaris bij een gesprek aanwezig zou zijn en stelde eisen en voorwaarden aan een gesprek met beklaagde. Beklaagde was uiteraard niet verplicht om een gesprek enkel aan te gaan onder de door klaagster gestelde eisen en voorwaarden.

Toen later het onderzoek van Y op zich liet wachten, waar klaagster zelf van op de hoogte was, heeft beklaagde haar eenmalig later geïnformeerd dan afgesproken. Dat is in het geheel van de feiten van onvoldoende gewicht voor de conclusie dat sprake is van het overschrijden van de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening. Beklaagde heeft telkens gereageerd op klaagsters veelvuldige e-mailberichten en daarbij had klaagster ook direct contact met Y en zou door Y geïnformeerd worden. Beklaagde heeft geenszins de verplichting om klaagster op de hoogte te stellen van zijn vakanties.

Dat beklaagde in het F een zwijgcultuur zou hebben gecreëerd heeft klaagster niet onderbouwd en is het college ook niet gebleken.

5.4

De conclusie van het voorgaande is dat als volgt dient te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, C.I.M. Aalders en G.J.M. Akkersdijk, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.