ECLI:NL:TGZRZWO:2020:72 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 182/2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2020:72 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-07-2020 |
Datum publicatie: | 23-07-2020 |
Zaaknummer(s): | 182/2019 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen chirurg kennelijk ongegrond. Het is feitelijk onjuist dat beklaagde patiënte heeft geopereerd zonder dat sprake was van informed consent. Gelet op de fase van opleiding en de aanwezigheid van de opleider/supervisor tijdens de operatie kon beklaagde als eerste operateur optreden. Beklaagde heeft patiënt en/of familie voldoende geïnformeerd. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing in raadkamer d.d. 23 juli 2020 naar aanleiding van de op 30 augustus 2019
bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
I , chirurg,
destijds werkzaam te J,
bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, verbonden aan de VvAA te Utrecht,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- de brief van de secretaris van 2 oktober 2019 aan klaagster;
- het aanvullende klaagschrift van 14 oktober 2019;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het medisch dossier.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
Klaagster heeft in verband met het onderliggende feitencomplex een groot aantal klachten ingediend. Op deze klachten wordt afzonderlijk beslist. De klachten zijn bekend onder zaaknummers: 181 t/m 186/2019 en 224 t/m 236/2019.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waarvan met name het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster is de dochter van wijlen E (hierna: patiënte), geboren in 1927 en overleden in 2019.
Patiënte is in 2009 gediagnosticeerd met een vulvacarcinoom. In verband daarmee is zij op 2 september 2009 geopereerd.
Het postoperatief beloop werd onder meer gecompliceerd door een wondinfectie in de linkerlies en een ileus. Op 22 september 2009 werd patiënte gezien door een chirurg, niet zijnde beklaagde.
In het dossier is bij 25 september 2009 opgetekend:
“22/9 TPN en NPO. Chirurg icc.
Klinisch knapt ze niet op. CT 25-9: waarschijnlijk ingeklemde femoralis/liesbreuk met kalibersprong. Tevens vrij vocht / lucht in de buik. DD/perforatie ulcus?
B iom K en L chirurgie: re OK door gynaecologie en chirurg kijkt mee.
Anesthesist akkoord ; planner: in spoedprogramma.
Uitgebreid uitleg aan pte en dochter gegeven door chirurgie aios en K; met mogelijke opties (darmresectie / stoma). Afspraak peroperatief te doen wat het beste is voor patiënte.”
Op 25 september 2009 werd patiënte geopereerd door beklaagde als eerste operateur en chirurg M als tweede operateur. De indicatie voor de operatie was “In geklemde hernia femoralis rechts na dbz liesklierdissectie bdz (gynaecologie)”. De post-operatieve conclusie van de operateurs luidde: “repositie femoraal breuk en anulus plastiek volgens Fabricius na ingeklemde femoraalbreuk.”
In de decursus gynaecologie is op 27 september 2019 genoteerd:” Dochter van pte heeft vannacht met verpleging gebeld. Ontevreden over meerdere zaken, waaronder het niet gebeld zijn door de operatie chirurg 25/9. De chirurg heeft wel de man van pte gebeld.”
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat:
1. hij patiënte zonder informed consent heeft geopereerd op 25 september 2009;
2. hij als 1e operateur is opgetreden terwijl hij arts in opleiding was en de operatie van patiënte een levensbedreigende situatie betrof;
3. hij geen informatie aan patiënte en de familie heeft gegeven voor wat betreft de bevindingen tijdens de operatie en over de nabehandeling van patiënte;
4. dat hij patiënte en de familie überhaupt nooit gezien of gesproken heeft.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster niet-ontvankelijk is indien het griffierecht niet tijdig is betaald en beklaagde dat niet heeft kunnen verifiëren.
Beklaagde is enkel betrokken geweest bij de behandeling van patiënte waar het het operatief opheffen van de ileus betrof. Beklaagde was ten tijde van de operatie op 25 september 2009 in de laatste fase van zijn opleiding tot chirurg. Chirurg M was supervisor en opleider van beklaagde.
Op 25 september 2009 is door een consulent chirurgie met patiënte gesproken en is tot informed consent gekomen. Gebruikelijk was dat een patiënte pas na het informed consent op het operatieprogramma werd geplaatst. Gebruikelijk is dat de consulent en de dienstdoende chirurg nog langs de patiënt gingen voor de ingreep. Waar dat niet mogelijk was werd patiënt in de voorbereidingsruimte nog gesproken. Beklaagde was bevoegd en bekwaam tot het verrichten van een ileus-ingreep.
Patiënte was wilsbekwaam, is geïnformeerd en er was sprake van informed consent. De operatie is lege artis verricht en zonder problemen verlopen.
De echtgenoot van patiënte, eerste contactpersoon destijds, is na de operatie gebeld over de bevindingen en het verloop. Er was geen plicht om ook klaagster op de hoogte te brengen.
Beklaagde herinnert zich niet meer, na bijna 10 jaar, of hij patiënte op enig moment persoonlijk heeft gezien of gesproken. Mede gelet op het kennelijk spoedeisende karakter van de ingreep tijdens de vrijdagavonddienst kan beklaagde niet tuchtrechtelijk worden verweten patiënte niet te hebben gezien voorafgaande aan de operatie.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het niet-ontvankelijkheidsverweer betreffende de betaling van het griffierecht kan niet slagen. De klacht is ingediend op 30 augustus 2019. Op 2 september 2019 is per brief het verschuldigde griffierecht geheven. Dat griffierecht is op 5 september 2019 door het tuchtcollege ontvangen. Dat is binnen de gestelde termijn van 4 weken. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 2 onder 3 van het Reglement van de regionale tuchtcolleges en de klacht in behandeling genomen. Er is geen rechtsregel die verplicht de beoordeling van de verjaring te toetsen op de betalingsdatum van het griffierecht of de ontvangstdatum van het aanvullend klaagschrift. De datum van binnenkomst van het klaagschrift is leidend voor de termijn van verjaring en klaagster is dus ontvankelijk met betrekking tot klachten tegen beklaagde die handelen of nalaten op of na 31 augustus 2009 betreffen.
5.2
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Wat het eerste klachtonderdeel betreft is het college van oordeel dat gelet op de aantekening in het dossier omtrent het bezoek aan patiënte door een gynaecoloog en de aios chirurgie beklaagde ervan uit mocht gaan dat informed consent was verkregen voor de operatie. Bovendien was het destijds gebruikelijk dat een patiënte niet ingepland werd voor een operatie als er (nog) geen informed consent was verkregen. Nu uit de bedoelde aantekening blijkt dat uitgebreid met patiënte en klaagster is gesproken oordeelt het college dat – gelet op de destijds (inmiddels is dat meer dan 10 jaar geleden) in de beroepsgroep geldende normen – is voldaan aan de vereisten van het informed consent. Gelet op het voorgaande is het feitelijk onjuist dat beklaagde patiënte heeft geopereerd zonder dat sprake was van informed consent. Beklaagde mocht dan ook uitgaan van de geïnformeerde toestemming van patiënte voor de operatie. Daarmee is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
5.4
Beklaagde was destijds, op 25 september 2009, in de laatste fase van zijn opleiding tot chirurg en heeft zijn opleiding tot chirurg zeven maanden later afgerond. Chirurg M was supervisor en opleider van beklaagde en tijdens de operatie tweede operateur. Voor het mogen uitvoeren van een operatie dient een zorgverlener bevoegd en bekwaam te zijn voor het verrichten van de uit te voeren medische handeling. Het college is van oordeel dat gelet op de fase van opleiding en de aanwezigheid van de opleider/supervisor tijdens de operatie beklaagde als eerste operateur kon optreden en dit klachtonderdeel ongegrond is.
5.5
Het derde en vierde klachtonderdeel worden gezamenlijk besproken.
De indicatie voor de operatie was een spoedindicatie. De operatie werd gepland tijdens de dienst van beklaagde en de medeoperateur en voor de ingreep was - het college verwijst naar hetgeen onder 5.3 is overwogen - al informed consent verkregen. Weliswaar was het destijds gebruikelijk als operateur een patiënte voorafgaande aan de operatie te zien, niet duidelijk is of dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Conform de werkwijze destijds werd patiënte, indien zij niet voorafgaande aan de operatie door de operateur was gesproken, in de voorbereidingsruimte gesproken. Daarvan werd destijds geen aantekening gemaakt in het dossier in verband met het reeds bestaande informed consent. De gebruikelijke werkwijze van destijds brengt het college tot het oordeel dat weliswaar niet vaststaat dat beklaagde patiënte voor de ingreep heeft gesproken, maar dat dat wel aannemelijk is omdat het gebruikelijk was en niet altijd werd opgetekend. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat beklaagde patiënte in het geheel niet heeft gesproken voorafgaande aan de operatie.
Uit de gemaakte aantekening in de decursus gynaecologie van 27 september 2009 blijkt dat de chirurg de eerste contactpersoon, destijds de echtgenoot van patiënte, heeft ingelicht over de operatie. Niet duidelijk is overigens of dit beklaagde of de mede-operateur is geweest. Er bestond in ieder geval voor beklaagde geen verplichting om daarnaast contact op te nemen met klaagster. De behandeling en begeleiding na de operatie is overgedragen aan de hoofdbehandelaar destijds, de gynaecoloog.
Deze klachtonderdelen zijn evenmin gegrond.
5.6
Gelet op het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten, dat de klacht kennelijk ongegrond is en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, G.J.M. Akkersdijk en C.I.M. Aalders, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.