ECLI:NL:TGZRZWO:2020:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 307/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:69
Datum uitspraak: 26-06-2020
Datum publicatie: 26-06-2020
Zaaknummer(s): 307/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen cardio-thoracaal chirurg. Patiënte zou worden geopereerd vanwege een aneurysma van de aortaboog. De operatie is twee keer uitgesteld en patiënte is kort voor de ingreep overleden. Het verwijt is -kort samengevat- dat beklaagde niet voortvarend genoeg is opgetreden. Het college oordeelt dat er op juiste wijze medische afwegingen zijn gemaakt. De klacht is kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 26 juni 2020 naar aanleiding van de op 15 november 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven binnengekomen en aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

en

D , cardio-thoracaal chirurg, (destijds) werkzaam te E,

bijgestaan door F en G, als juristen verbonden aan het H te E,

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de aanvullende stukken binnengekomen op 11 juni 2020.

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid te repliceren. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

Klager heeft een met deze klacht verband houdende klacht ingediend tegen de cardio-thoracaal chirurg C. Deze klacht is bekend onder nummer 306/2019. In beide zaken is op dezelfde dag uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder de als bijlagen bij het verweerschrift overgelegde relevante delen uit het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht betreft de behandeling van de echtgenote van klager, I, geboren in 1949 en overleden op 20 februari 2019, verder patiënte te noemen.

In het J in B was op 17 juli 2018 bij patiënte een CT-scan gemaakt. In het verslag is het volgende genoteerd:

“Aorta ascendens maximaal 40,5 mm. Tegenover de aftakking van de linkerarterie subclavia zien we een aneurysma van de aortaboog aan de binnenzijde. Maximale diameter hier 61.5 mm. Laagthoracaal steekt de aorta over naar rechts langs de wervelkolom. In de boog zien we hier een trombus laag van 10 mm dik. Retrocruraal meet de aorta 32 mm. Truncus en AMS tonen geen bijzonderheden. Nierarteriën geen bijzonderheden. Aan de rechterzijde zien we vlak na de afsplitsing van de rechter nierarterie een flinke trombus laag tot 25 mm dik. Maximale diameter van het aneurysma van aorta abdominalis bedraagt 55 mm. Het aneurysma stopt ter hoogte van de bifurcatie. Kalk in de wand van de bekkenvaten. Geen vernauwingen. 2-tal cysten in de linkernier. Verder aan de buikorganen geen bijzonderheden. (…)”

Op 27 augustus 2018 was patiënte in het J behandeld met een buisprothese voor haar abdominale aorta aneurysma.

Patiënte werd op 8 november 2018 vanuit het J doorverwezen naar de afdeling cardiothoracale chirurgie (verder het CTC) van het H te E (verder het ziekenhuis) voor de behandeling van het aneurysma van de aortaboog.

Beklaagde heeft aan de verwijzer op 12 november 2018 een brief geschreven met de bevindingen van de CT-scan en de mogelijke behandelopties. Tevens heeft beklaagde geschreven dat patiënte werd uitgenodigd voor een consult. De behandelopties zouden verder besproken worden in de multidisciplinaire thoracale vaatbespreking.

Patiënte werd op 22 november 2018 voor het eerste consult gezien op de thoracale vaatpolikliniek van het ziekenhuis bij beklaagde. Beklaagde heeft met patiënte gesproken over haar afwijkingen aan de aortaboog/proximale descendens en over de behandelopties. Desgevraagd gaf patiënte aan geen klachten te hebben die terug te voeren zouden kunnen zijn tot het aneurysma. Beklaagde stelde voor om een ingreep uit te voeren via midsternaal waarbij de ascendens en totale boog vervangen zouden worden met achterlaten van een Elephant Trunk. Ter voorbereiding op deze operatie moest patiënte nog een coronair angiografie (CAG), een cardiaal echo en een longfunctieonderzoek ondergaan.

Op 23 november 2018 werd patiënte besproken in het hartteam. C en beklaagde waren bij deze bespreking aanwezig. Het beleid, dat de dag daarvoor aan patiënte was voorgesteld, werd in die bespreking geaccordeerd.

De pre-operatieve onderzoeken vonden plaats tijdens een opname op de afdeling CTC van 18 tot en met 19 december 2018. Bij opname had patiënte een bloeddruk van 132/90 mmHg. De echo van het hart liet een goede functie zien zonder klepafwijkingen. Het duplexonderzoek van de carotiden was schoon en patiënte had een normale longfunctie. De CAG liet geen afwijkingen zien behoudens een wat trage flow.

Tijdens de opname is nogmaals aan patiënte gevraagd of zij klachten ondervond van het aneurysma. Dat was niet het geval. Bij het ontslag had patiënte als thuismedicatie metoprolol, hydrochloorthiazide en paracetamol.

De conclusie was dat uit de preoperatieve onderzoeken geen bijzonderheden naar voren waren gekomen en dat patiënte kon worden ingepland voor de afgesproken operatie. In de notities van het hartteam staat dat er op korte termijn gepland diende te worden. Het vakje voor de termijn bevestiging is niet ingevuld.

In januari 2019 heeft klager het planbureau gebeld om te informeren naar de operatiedatum.

Het OK-planbureau van de afdeling CTC heeft vervolgens laten weten dat patiënte, onder voorbehoud, op 11 februari 2019 geopereerd zou worden. Patiënte heeft op 4 februari 2019 via de e-mail contact opgenomen met het ziekenhuis om te vragen of zij nog een schriftelijke bevestiging zou ontvangen van de operatiedatum. Het OK-planbureau heeft patiënte toen bericht dat alle operaties onder voorbehoud, zoals bijvoorbeeld verandering doordat er een spoedoperatie tussen zou komen, gepland staan.

In verband met een met spoed in te plannen operatie bij een patiënt met een symptomatisch aneurysma van 90 mm is in overleg met een van de cardio-thoracaal chirurgen (beklaagde was op dat moment afwezig vanwege vakantie) besloten om de operatie bij patiënte acht dagen uit te stellen tot 19 februari 2019. Patiënte werd hierover op 9 februari 2019 telefonisch geïnformeerd door een medewerker van het OK-planbureau van de afdeling CTC.

Toen patiënte op 18 februari 2019 werd opgenomen op de afdeling CTC voor het ondergaan van de operatie, bleek dat patiënte na de opname in december 2018 in overleg met haar toenmalige huisarts was gestopt met haar bloeddrukverlagende medicatie. De bloeddruk was bij opname 162/107 mmHg. 

Vanwege de onderdruk van boven de 100 mm Hg werd vanuit de cardio-anesthesiologie aangegeven dat het risico op perioperatieve complicaties te groot was. In overleg met beklaagde en de stafcardioloog die direct betrokken was bij de afdeling CTC, is toen besloten om de operatie uit te stellen. De stafcardioloog heeft vervolgens patiënte nieuwe bloeddrukmedicatie voorgeschreven en in overleg met hem werd afgesproken dat patiënte haar bloeddruk tweemaal daags zou controleren. De streefwaarde was 140/90 mmHg. Op 21 en 26 februari 2019 werd een telefonisch consult ingepland met de afdeling Cardiologie om het verloop van de bloeddruk te controleren en om te beoordelen of patiënte weer kon worden ingepland voor het ondergaan van de ingreep.

C is, omdat hij stond ingepland als operateur, geïnformeerd over het besluit om de operatie uit te stellen. C kon zich vinden in dit besluit.

Beklaagde heeft patiënte en klager ingelicht over het besluit om de operatie uit te stellen.

Enige dagen later ontving de afdeling CTC echter het bericht dat patiënte op 20 februari 2019 thuis was gecollabeerd en ondanks poging tot reanimatie was overleden. Een obductie werd niet verricht.

Toen beklaagde hoorde van het overlijden van patiënte heeft hij contact opgenomen met klager om hem te condoleren. Vervolgens heeft een nagesprek plaatsgevonden op

31 mei 2019 waarbij aanwezig waren beklaagde, klager, een zoon en een klachtenfunctionaris. Dit gesprek is niet bevredigend verlopen. C heeft klager en zijn zoon daarom een tweede nagesprek aangeboden. Dit gesprek vond plaats op

19 juni 2019. Ook dit gesprek is niet bevredigend verlopen.

Naar aanleiding van het overlijden van patiënte is er vanuit het ziekenhuis een melding gedaan bij de IGJ. Op verzoek van de IGJ heeft er een volledige analyse plaatsgevonden en is er een calamiteitenrapport uitgebracht. De conclusie was dat de medische keuzes weloverwogen waren, conform de geldende richtlijnen en protocollen zijn genomen en dat er geen sprake was geweest van tekortkomingen in de kwaliteit van de verleende zorg.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij:

-      er niet voor heeft gezorgd dat patiënte in december 2018 werd geopereerd;

-      geen nader en meer recent onderzoek heeft gedaan naar de grootte van het aneurysma tussen november 2018 en februari 2019, terwijl de CT-scan van juli 2018 dateerde;

-      geen zorgvuldige afweging heeft gemaakt door voorrang te geven aan een andere operatie en niet voor doorverwijzing naar een ander ziekenhuis heeft gezorgd;

-      niet heeft gecommuniceerd wat de reden was om de operatie van patiënte uit te stellen die voor 11 februari 2019 gepland stond;

-      een te groot risico heeft genomen door patiënte naar huis te laten gaan met hoge bloeddruk en nieuwe bloeddrukmedicatie op 18 februari 2019. Hij heeft onvoldoende doorgevraagd naar de klachten van patiënte. Zij had opgenomen moeten worden in het ziekenhuis;

-      niet adequate bloeddrukverlagende medicatie heeft voorgeschreven op

18 februari 2019. Er had een krachtiger middel toegediend moeten worden om de bloeddruk van patiënte sneller te verlagen, zodat ze op kortere termijn geopereerd had kunnen worden.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan op gronden genoemd in het verweerschrift dat de tegen hem ingediende klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Verder wijst het college erop dat die beoordeling dient plaats te vinden in het licht van wat beklaagde op het moment van handelen wist of kon weten en dat het onverwachte overlijden van patiënte daarbij buiten beschouwing dient te blijven.

Ten slotte wijst het college erop dat aan het tuchtrecht het beginsel van persoonlijke verwijtbaarheid ten grondslag ligt. Het siert beklaagde dat hij in zijn verweerschrift breder het gevoerde beleid heeft toegelicht. Echter het college dient het handelen van andere beroepsbeoefenaren buiten beschouwing te laten en het handelen van beklaagde te beoordelen met betrekking tot de ingediende klacht.

5.2

Beklaagde heeft in het verweerschrift de feiten gedetailleerd uiteengezet. Die feiten, zoals weergegeven door beklaagde, worden ondersteund door de bij het verweerschrift overgelegde bijlagen. Het college gaat dan ook uit van de door beklaagde uiteengezette feiten. Verder is beklaagde in zijn verweerschrift uitgebreid en gemotiveerd ingegaan op de verschillende klachtonderdelen. Het college heeft zich - gelet op de als vaststaand aangenomen feiten - in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen beklaagde in deze stukken heeft doen stellen en met zijn conclusie ten aanzien van de gegrondheid van de klacht. Daar voegt het college het volgende aan toe.

5.3

Beklaagde was de behandelaar van patiënte op 22 november 2018 en hij stond ingepland als operateur voor de operatie op 11 februari 2019. Hij was niet betrokken bij de besluitvorming op 8/9 februari 2019 om de operatie uit te stellen, omdat hij toen met vakantie was. Voor de operatie op 19 februari 2019 stond beklaagde niet ingepland als operateur, maar hij was wel betrokken bij de beslissing om de operatie uit te stellen vanwege de verhoogde bloeddruk.

5.4

Met betrekking tot het consult op 22 november 2018 en het vervolg daarop overweegt het college het volgende.

Beklaagde heeft voorafgaand aan dat consult het dossier van patiënte beoordeeld en een mogelijke behandeling aan patiënte voorgesteld. Vervolgens heeft beklaagde patiënte besproken in de patiëntenbespreking van het hartteam.

Patiënte heeft vervolgens in de tweede helft van december 2019 de nodige preoperatieve onderzoeken ondergaan en, omdat er geen bijzonderheden uit deze onderzoeken kwamen, kon patiënte worden ingepland voor de afgesproken operatie. Deze gang van zaken acht het college, onder verwijzing naar de geldende richtlijn van de European Society of Cardiology, zorgvuldig en voldoende voortvarend. Beklaagde is verder niet bij de behandeling van patiënte betrokken geweest tot het uitstel van de ingreep op

19 februari 2019.

5.5

Met betrekking tot de klacht dat patiënte niet nog in december 2018 werd geopereerd, heeft beklaagde aangevoerd dat een asymptomatisch aneurysma volgens de geldende richtlijnen binnen een tot drie maanden geopereerd dient te worden. In de notities van het hartteam staat dat er op korte termijn gepland diende te worden.

Hierbij denkt men eerder aan een maand dan aan drie maanden wachttijd.  

Gelet op de pre-operatieve onderzoeken op 18 en 19 december 2018 werd besloten tot het uitvoeren van de operatie. Patiënte zou worden gebeld als de operatie was vastgesteld. Uit de stukken blijkt dat de familie, omdat er begin januari 2019 nog geen oproep was gekomen voor de operatie, zelf het initiatief heeft genomen om te informeren naar een operatiedatum. De operatiedatum is toen vastgesteld op 11 februari 2019, hetgeen nog binnen de driemaandstermijn viel. Hetzelfde gold voor de vervolgens geplande datum van 19 februari 2019. Daarbij was ook van belang dat er op dat moment sprake was van een asymptomatische aneurysma. Wel merkt het college op dat de administratie van het hartteam en de koppeling met het OK-planbureau niet erg strikt lijkt te zijn geweest en daarmee de gang van zaken rond de planning van de operatie mogelijk ongelukkig heeft beïnvloed. Uit de stukken lijkt op te maken dat sprake is geweest van het niet zetten van een ‘vinkje’. Het college beveelt aan om de administratie van het hartteam en daarmee de planningmethodiek te verbeteren zodat dergelijke planningsproblemen kunnen worden voorkomen. Tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt tegen beklaagde persoonlijk kan dit echter niet leiden.

Met betrekking tot het uitstel van de voor 19 februari 2019 geplande operatie overweegt het college het volgende. Bij het besluit zijn risico’s afgewogen. Het risico van de hoge bloeddruk en het risico van uitstel van de operatie. Op dat moment was er geen reden om aan te nemen dat (kort) uitstel van de operatie een groter risico was dan het accepteren van de hoge bloeddruk. Integendeel, de hoge bloeddruk vormde een groter operatierisico. Het college is dan ook van oordeel dat er een juiste afweging is gemaakt, maar heeft er begrip voor dat met de kennis van achteraf de gedachte zich kan opdringen dat beslissingen anders hadden kunnen of moeten worden genomen zodat mogelijk de calamiteit op 20 februari 2019 zich niet had voorgedaan. Echter besluiten in de zorg moeten worden genomen zonder de kennis van het verdere beloop op basis van risico-inschattingen. Het college is van oordeel dat beklaagde dit in casu niet op onzorgvuldige wijze heeft gedaan.

De conclusie van het college is dan ook dat beklaagde niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij behoorde te betrachten.

5.6

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, W.J.P. van Boven en G.J.M. Akkersdijk, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.