ECLI:NL:TGZRZWO:2020:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 189/2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2020:60 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-04-2020 |
Datum publicatie: | 10-04-2020 |
Zaaknummer(s): | 189/2019 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht betreffende dwangmedicatie. Geen toestemming van klager voor medisch dossier. Komt voor rekening en risico van klager. Klacht kennelijk ongegrond |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 10 april 2020 naar aanleiding van de op 20 augustus 2019 bij het Regionaal
Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
I , psychiater, (destijds) werkzaam te B,
bijgestaan door D, werkzaam bij E,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen.
Partijen zijn uitgenodigd om in het mondeling vooronderzoek te worden gehoord op
14 februari 2020. Klager is zonder kennisgeving niet verschenen. Het vooronderzoek heeft daarop geen plaats gehad.
Op 21 februari 2020 heeft de secretaris van het college telefonisch contact met klager opgenomen. Klager heeft haar desgevraagd bevestigd dat hij de brief van het college, met betrekking tot het mondeling vooronderzoek en het verzoek om een machtiging te tekenen voor het opvragen van het medisch dossier, tijdig had ontvangen.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager was in de periode 2016 tot en met mei 2018 met een voorlopige machtiging tweemaal opgenomen op de F. De reden van opname was ernstig disfunctioneren ten gevolge van psychotische klachten op basis van de onderliggende autisme spectrum stoornis. In deze periode is gestart met dwangmedicatie. Klager werd vervolgens in mei 2018 opgenomen op G, Intensieve Voortgezette Behandeling (IVB) van E te B met een rechterlijke machtiging en dwangmedicatie. Klager verblijft hier thans ook nog en krijgt nog dwangmedicatie.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij ten vanaf december 2017 tot heden ten onrechte dwangmedicatie krijgt toegediend. Hij stelt zich op het standpunt dat de dwangmedicatie per direct moet worden gestopt omdat niet voldaan is aan de doelmatigheid en met name niet aan de proportionaliteit en de subsidiariteit. De dosering zou 0,75 mg in plaats van 1,0 mg moeten zijn en er werden geen alternatieve therapieën aangeboden.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert primair aan dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Klager gebruikt het tuchtrecht om zijn dwangbehandeling te laten stoppen terwijl het tuchtrecht er niet voor bedoeld is om te toetsen of een BOPZ-dwangbehandeling rechtmatig wordt gegeven. Klager richt zijn klacht dus feitelijk aan de verkeerde instantie. Dit zou wellicht anders kunnen zijn als klager met feiten was gekomen waaruit zou blijken dat beklaagde heeft gehandeld buiten de grenzen van zijn professionele kaders. Het klaagschrift bevat deze feiten niet. Dit zou al moeten leiden tot een niet-ontvankelijkheidsverklaring omdat het klaagschrift bij gebrek aan feiten en gronden niet voldoet aan de vereisten uit artikel vier van het Tuchtrechtbesluit.
Subsidiair stelt beklaagde zich op het standpunt dat de medische toestand van klager en het gevaar dat daaruit voortkwam voor hemzelf en zijn omgeving ertoe hebben geleid dat dwangopneming en dwangbehandeling noodzakelijk was. Ook binnen de context van dwang is te allen tijde getracht de voor klager minst ingrijpende (dwang)behandeling te doen plaatsvinden. Klager blijft zich daar echter tegen verzetten. Dit betekent echter niet dat beklaagde onzorgvuldig of onprofessioneel gehandeld zou hebben.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager overweegt het college als volgt. Het tuchtcollege heeft een zelfstandige bevoegdheid om te oordelen over het professioneel handelen van een aangeklaagde beroepsbeoefenaar. Dat klager ook andere mogelijkheden heeft om het handelen van beklaagde te laten toetsen doet daar niet aan af. Beklaagde wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat hij zich richt tot de verkeerde instantie. Voorts is het college van oordeel dat de klacht van klager voldoende duidelijk is. Uit het verweerschrift blijkt wel dat beklaagde weet op welke feiten de klacht betrekking heeft. Klager dient evenmin om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht. Klager is dan ook ontvankelijk in zijn klacht.
5.2
Het college wijst er voorts op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Klager heeft niet gereageerd op het verzoek van het tuchtcollege om een machtiging te tekenen voor het opvragen van zijn medisch dossier en ook niet op een herinnering aan dat verzoek. Hij is voorts zonder opgave van redenen niet verschenen op het mondeling vooronderzoek. Doordat er in deze procedure geen beschikking is over het medisch dossier van klager, is het college niet in staat de door klager aangevoerde klachten aan de hand van het dossier te verifiëren en op hun inhoud te beoordelen. Dit komt voor rekening en risico van klager. Beklaagde heeft in zijn verweerschrift gemotiveerd aangevoerd dat de dwangbehandeling die klager krijgt voldoet aan de daaraan te stellen eisen, en met name aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Het college is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten.
5.4
Uit de overgelegde stukken komt een beeld naar voren van een gebrek aan communicatie en vele (klachten)procedures. Het behoeft geen betoog dat in het kader van een behandeling als klager ondergaat een goede communicatie met behandelaren van groot belang is. Zonder met een beschuldigende vinger naar klager of beklaagde te wijzen, beveelt het college beide partijen aan die communicatie te verbeteren.
5.5
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart:
- dat de klacht kennelijk ongegrond is.
Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, T.S. van der Veer en M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van K.M. Dijkman, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.