ECLI:NL:TGZRZWO:2020:54 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 291/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:54
Datum uitspraak: 17-04-2020
Datum publicatie: 17-04-2020
Zaaknummer(s): 291/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht dat tijdens vakantie bezochte huisarts niet heeft waargenomen dat het bloedverlies bij patiente niet afkomstig was uit de urethra maar uit de baarmoedermond. Later bleek sprake van baarmoederkanker. College: niet aannemelijk dat beklaagde het onderzoek onzorgvuldig heeft verricht. Beklaagde constateerde bloed bij de uitgang van de urethra. Ze heeft bovendien overleg gevoerd met de uroloog en klaagster geadviseerd via de eigen huisarts een verwijzing te krijgen. Dat achteraf een andere medische oorzaak bleek, leidt niet tot een gegronde klacht. Klacht is kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 17 april 2020 naar aanleiding van de op 12 december 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. K.M. ten Pas,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-      het klaagschrift met de bijlagen;

-      het verweerschrift;

-      het proces-verbaal van het op 13 maart 2020 gehouden gehoor in het kader van het  

vooronderzoek.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Klaagster, geboren op 23 juli 1951, kreeg op haar vakantieadres last van buikpijn. Zij bezocht hiervoor een huisarts die een blaasontsteking constateerde en antibiotica voorschreef. Diezelfde avond had klaagster bloedverlies en is zij naar de huisartsenpost gegaan. Klaagster is toen door beklaagde gezien. Beklaagde heeft klaagster inwendig onderzocht (speculumonderzoek) en trof daarbij geen bijzonderheden aan behoudens bloedverlies uit de urethra. Zij heeft hierover in het dossier het volgende genoteerd:

“(S) (ZES) Pijnklachten onder in de buik, bij HA. Geen plasklachten vanmorgen. Vanmiddag ineens fors bloedverlies, stolsels. Blijft nu bloed komen bij het plassen. Nooit eerder zo gehad. Macrosopische hematurie. Plas nog, kweek inzette. Ciproxin, koorts, koude rillingen, niet plassen.

Med: euthyrox, metformine, bispprolol, loec, zocor

(O) (ZES) IS:gb bloedverlies uit urethra

(E) (ZES) Macroscopische hematurie

(P) (ZES) DD bij UWI, bij maligniteit blaas. Overleg dd uroloog: furabid omzetten in ciproxin om betere weefselpenetratie te krijgen. Urine op kweek naar het lab. Voldoende drinken. Bij koorts, koude rillingen, niet meer plassen opnieuw contact en verwijzing uruloog. Begin volgende week reguliere verwijzing uroloog om en keer in de blaas te kijken. Mevr. Akkoord.

Medicatie: CIPROFLOXACINE TABELET 500MG

2 maal per dag 1 tablet, levering van 14 tabletten

Een aantal weken later belde klaagster met beklaagde om te vertellen dat er bij haar sprake was van baarmoederhalskanker en dat beklaagde een fout had gemaakt. Daarna heeft beklaagde niet meer vernomen van klaagster tot deze tuchtklacht.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat zij haar niet goed heeft onderzocht. Beklaagde heeft niet goed gekeken een heeft niet gezien dat het bloed uit de vagina/baarmoedermond kwam in plaats van uit de urethra.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij zorg heeft verleend naar beste kunnen. Beklaagde kan zich niet vinden in het verwijt dat zij geen goed onderzoek heeft gedaan. Zij kent zeker het verschil tussen een vagina en een plasbuis en stelt zich op het standpunt dat op het moment van haar onderzoek er geen sprake was van bloed uit de baarmoedermond maar wel van een spoortje bloed bij de uitgang van de plasbuis. Dit in combinatie met de onderbuikklachten en de antibiotica die eerder al gestart was, maakte dat beklaagde uitging van een onderbehandelde blaasontsteking of andere pathologie van de blaas. Beklaagde heeft telefonisch overleg gehad met de dienstdoende uroloog om af te stemmen wat het beste beleid zou zijn met betrekking tot antibiotica en het verdere beleid gezien de beschreven hoeveelheid bloedverlies van klaagster. De uroloog adviseerde de antibiotica te wijzigen en om klaagster via haar eigen huisarts te verwijzen naar de uroloog. Achteraf gezien had er verwezen moeten worden naar de gynaecoloog maar daarvoor waren op het moment van het consult op de huisartsenpost geen aanwijzingen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Beklaagde heeft klaagster op basis van haar bevindingen en haar differentiaaldiagnose verwezen naar de uroloog. Later is gebleken dat klaagster baarmoederkanker had. Het college overweegt dat op zichzelf het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend hoeft te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop beklaagde tot de onjuiste diagnose is gekomen op grond van de haar op dat moment ter beschikking staande gegevens in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Bij de beoordeling daarvan wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Het college is van oordeel dat gelet op de klachten van klaagster beklaagde op goede gronden een speculumonderzoek heeft verricht. Anders dan klaagster stelt is niet aannemelijk geworden dat beklaagde dit onderzoek onzorgvuldig heeft verricht. Het college is met beklaagde van oordeel dat bij een dergelijk onderzoek in het algemeen duidelijk het verschil wordt gezien tussen de vagina en de plasbuis. Klaagster kan dan ook niet gevolgd worden in haar stelling dat beklaagde het verschil tussen de vagina en de plasbuis niet zou kennen. Beklaagde heeft blijkens haar verslaglegging bij haar onderzoek geen bloed aangetroffen bij de baarmoedermond maar wel wat bloed gezien bij de uitgang de urethra. Op basis van de klachten van klaagster en de bevindingen van haar onderzoek heeft beklaagde naar het oordeel van het college zorgvuldig gehandeld door telefonisch te overleggen met de dienstdoende uroloog om vervolgens tot haar advies aan klaagster te komen om in eerste instantie een afwachtend beleid in te zetten om de antibiotica zijn werk te laten doen. Het college acht het voorts van zorgvuldigheid getuigen dat beklaagde heeft geadviseerd om zich via de eigen huisarts naar de uroloog te laten verwijzen maken om de blaas te laten nakijken. Hoewel er later bij klaagster baarmoederkanker is vastgesteld en dus achteraf gezien een verwijzing naar de gynaecoloog op zijn plaats was geweest, leidt dit niet tot een gegronde klacht nu gelet op het voorstaande niet aannemelijk is geworden dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht.

5.3

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, M.D. Klein Leugemors en R.J. Wolters, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van K.M. Dijkman, secretaris.

 voorzitter

                                                                                                                                                                                                       secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.