ECLI:NL:TGZRZWO:2020:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 284-2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2020:53 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-04-2020 |
Datum publicatie: | 10-04-2020 |
Zaaknummer(s): | 284-2019 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | verzekeringsarts; overleg met arbeidsdeskundige; verwijt van ondeskundigheid en emotionele mishandeling; kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing in raadkamer d.d. 10 april 2020 naar aanleiding van de op 21 november 2019
bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege
te Zwolle doorgezonden klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , verzekeringsarts, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. A.B. Schippers, werkzaam bij het UWV,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Beklaagde is verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het UWV.
Klager heeft zich op 1 november 2014 ziekgemeld voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Hij is in het kader van de ZW/WIA op 25 augustus 2016 gezien door een verzekeringsarts. Deze stelde vast dat er sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Na arbeidsdeskundig onderzoek bleek klager niet in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de ZW, en dus ook geen aanspraak kon maken op een WIA-uitkering. Tegen deze beslissing heeft klager bezwaar aangetekend.
In het kader van deze bezwaarprocedure heeft beklaagde op 23 november 2016 een medische rapportage opgesteld. Beklaagde komt tot de conclusie dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling correctie c.q. aanvulling behoeft. Hij stelt een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst op. Daarin merkt hij op:
“(…) de cliënt is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico”
Over de voorwaarde dat klager is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico overlegt de arbeidsdeskundige op 6 februari 2017 met beklaagde. De arbeidsdeskundige noteert hierover onder meer het volgende:
“Ten aanzien van het werken met een hete soldeerbout laat de arts [bedoeld is: beklaagde, toevoeging college] weten dat hij dat niet als een belemmering ziet.”
Verder noteert hij:
“(…) hij [bedoeld is: beklaagde, toevoeging college] geeft aan dat het moet gaan om de kans op ernstig letsel, zoals kan gebeuren bij een val van een steiger of werken aan zaag- of snijmachines.”
De arbeidsdeskundige is uiteindelijk van oordeel dat er (nog steeds) voldoende functies zijn waarmee klager 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Het bezwaar wordt vervolgens ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft klager geen beroep ingesteld.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij:
1. miskent dat klager bij het werken met een hete soldeerbout een groot risico loopt op 3e en 4e graads brandwonden, mede vanwege wisselend psychofarmacagebruik;
2. hem emotioneel mishandeld en gediscrimineerd heeft;
3. onvoldoende kennis heeft van de ernst van 3e en 4e graads brandwonden;
4. klagers vertrouwen in de medische stand heeft geschonden.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde stelt -zakelijk weergegeven- dat het risico op brandwonden bij het werken met een soldeerbout niet zo groot is als klager stelt. Om dit gevaar te voorkomen is verder geen grote alertheid vereist en bij klager is geen sprake van een ernstige verstoring daarvan. Weliswaar is enig risico inherent aan het werken met een soldeerbout, maar dit geldt nu eenmaal voor iedereen die daarmee werkt. Bovendien is er op de werkplek sociale controle, zodat suboptimaal functioneren zal worden opgemerkt.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college stelt vast dat de klacht niet is gericht tegen de medische rapportage, zoals beklaagde die heeft opgesteld op 23 november 2016, maar tegen diens opvatting dat klager in staat moet worden geacht te werken met een soldeerbout, zoals verwoord in het overleg van 6 februari 2017 met de arbeidsdeskundige.
5.3
Ten aanzien van het eerste en het derde klachtonderdeel, te weten dat beklaagde zou hebben miskend dat klager, mede vanwege wisselend gebruik van psychofarmaca, bij het werken met een hete soldeerbout een groot risico loopt op 3e en 4e graads brandwonden alsmede dat beklaagde onvoldoende kennis heeft van de ernst van dergelijke brandwonden, overweegt het college als volgt. Beklaagde is van oordeel dat het werken met een soldeerbout voor klager geen verhoogd persoonlijk risico oplevert. Hij vindt klager kennelijk voldoende alert om het eventuele (kleine) risico van het oplopen van brandwonden te voorkomen. Bovendien is geen sprake van een solofunctie, maar vindt sociale controle plaats op de werkplek. Het college is van oordeel dat de opvatting van beklaagde te billijken is. Dat daaruit zou blijken dat hij onvoldoende kennis heeft van de ernst van 3e en 4e graads brandwonden, ontgaat het college. Wat betreft het wisselende gebruik van psychofarmaca, waarop klager wijst, merkt het college nog op dat beklaagde in zijn rapportage heeft vastgesteld dat klager met de medicatie is gestopt. De twee klachtonderdelen zijn daarmee ongegrond.
5.4
Het tweede en het vierde klachtonderdeel betreffen het verwijt dat beklaagde klager emotioneel zou hebben mishandeld en gediscrimineerd en dat hij klagers vertrouwen in de medische stand heeft geschonden. Ten aanzien hiervan merkt het college op dat uit het klaagschrift niet blijkt dat deze gevoelens door enig ander handelen of nalaten zijn ingegeven dan het feit dat klager zich niet kan vinden in de opvatting van beklaagde. Nu het college, zoals gezien, deze opvatting van beklaagde te billijken vindt, kunnen de emoties die dit oordeel kennelijk bij klager heeft opgeroepen, hem bezwaarlijk worden aangerekend. Ook deze twee klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.
5.5
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gegeven door F. van der Maden, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, C.W.M. Hosmus, J. Buitenhuis en H.A.M. Veneman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van
P. van der Stroom, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.