ECLI:NL:TGZRZWO:2020:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 192-2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2020:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-02-2020 |
Datum publicatie: | 03-02-2020 |
Zaaknummer(s): | 192-2019 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts ongegrond. Niet is aannemelijk geworden dat klaagster eerder met klachten rond de rechterknie bij de huisarts is geweest. Nu niet vaststaat dat deze consulten hebben plaatsgevonden kan de huisarts uiteraard niet verweten worden dat zij deze niet heeft opgenomen in haar journaal. Er was sprake van een stabiele situatie en beklaagde heeft met het oog daarop een expectatief beleid kunnen voeren. Een verwijzing naar het ziekenhuis kon over klaagsters vakantie worden heen getild. Beklaagde heeft adequaat gehandeld toen klaagster in september 2016 met een gezwollen en rood rechterbeen bij beklaagde kwam door haar door te verwijzen naar de radioloog. Dat beklaagde onvoldoende kennis heeft van huidkanker is het college evenmin gebleken. Dat beklaagde bij de gepresenteerde knieklachten niet aan een merkelcelcarcinoom heeft gedacht kan haar niet tuchtrechtelijk verweten worden. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 3 maart 2020 naar aanleiding van de op 30 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
H , huisarts, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. D. Benamari, verbonden aan VvAA te Utrecht,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 4 december 2019 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek;
- het huisartsendossier binnengekomen op 8 januari 2020;
- het schrijven van de gemachtigde van beklaagde, met als bijlage de uitspraak van de klachtencommissie zorggroep B van 15 maart 2019, binnengekomen op 13 januari 2020;
- het schrijven van klaagster in reactie op het proces-verbaal van mondeling vooronderzoek, binnengekomen op 20 januari 2020.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 31 januari 2020, waar zijn verschenen klaagster en beklaagde. Beklaagde werd vergezeld door haar gemachtigde.
Klaagster heeft in verband met dezelfde onderliggende feiten ook klachten ingediend tegen de internist in het E (zaaknummer 193/2019) en de internist in het D (zaaknummer 194/2019). In die zaken is bij uitspraak van dezelfde datum beslist.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster, geboren in 1948, was in 2015 en 2016 patiënte van beklaagde, huisarts.
In het huisartsenjournaal is opgetekend bij 11 mei 2016:
“S 2 jaar geleden gevalle, sedertdien bult op de
S rechter knie. Heeft er totaal geen last van.
O Bovenop de rechter knie een blauw-paarsige, vrij
O vast aanvoelend zwelling, niet pijnlijk bij
O palpatie.
E Bult re knie
P Expectatief gezien asymptomatisch karakter.”
Op 6 september 2016 is klaagster bij beklaagde geweest in verband met haar
rechterknie. Daaromtrent staat in het huisartsenjournaal:
“S Tijdens verblijf ni buitenland gevallen over een
S boomstronk, sedertdien toenemende zwelling en
S roodheid rechter been.
O Re.been: fors gezwollen en rood, het gehele been
O voelt gespannen aan.
E Been symptomen/klachten dd DVT?
P Naar: rontgenafdeling E, RON
P iom dienstdoende radioloog: nu komen voor echo. ”
Op 7 september 2016 ontving beklaagde een specialistenbrief waarin aangegeven werd dat er een grote verdenking was op maligne lymfoom. Op 14 september 2016 werd aan beklaagde per brief bevestigd dat sprake was van een gemetastaseerd kleincellig carcinoom. Er was geen primaire tumor zichtbaar op de CT-scan van het lichaam.
Klaagster is onder behandeling gekomen van de oncoloog.
Uit de afsprakenkaart blijkt over het jaar 2016 onder meer contact op 7 september,
14 september, 19 en 20 september, 5 oktober, 21 oktober, 26 oktober, 11 november,
28 november, 2 december en 19 december.
Blijkens het huisartsenjournaal heeft klaagster op 10 november 2016 contact gehad met de praktijk van beklaagde. Klaagster heeft aangegeven dat zij veel klachten heeft over de diverse contacten en hier geen terugkoppeling over heeft ontvangen. De teammanager heeft vervolgens contact gehad met klaagster op 14 november 2016.
Op 20 maart 2017 meldde de zoon van klaagster aan de balie dat klaagster in het buitenland bij een arts was geweest in verband met koorts. Die arts had het vermoeden dat de zwelling op de knie een bepaald soort kanker zou kunnen zijn. Nader onderzoek zou plaatsvinden in het K. Daaruit bleek dat sprake was van een gemetastaseerd merkelcelcarcinoom.
De boosheid van klaagster en haar echtgenoot werd die dag ook gemeld en vanuit de praktijk is toegezegd dat klaagster en haar echtgenoot L zullen krijgen als huisarts.
Uit het huisartsenjournaal blijkt van een contact op 3 augustus 2018 betreffende een spoedopname in het K.
De door klaagster ingediende bijna gelijkluidende klachten jegens beklaagde zijn door de klachtencommissie B bij uitspraak van 15 maart 2019 ongegrond verklaard.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven -:
1. Dat zij twee consulten, in het voorjaar en in september 2015, niet in het huisartsenjournaal heeft opgenomen en valsheid in geschrifte heeft gepleegd met betrekking tot zaken die nooit door haar zijn gedaan;
2. Dat zij onvoldoende kennis heeft van huidkanker, waardoor zij klaagster niet doorstuurt naar een specialist;
3. Dat zij als huisarts geen vertrouwensband heeft met klaagster;
4. Dat zij klaagster niet heeft aangemeld bij de spoedeisende van het K, terwijl dit wel tot haar takenpakket behoort.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij met haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat klaagster al twee keer eerder met dezelfde klachten aan de rechterknie bij beklaagde is geweest, voorafgaande aan 11 mei 2016.
Indien een goede verslaglegging ontbreekt, kan het handelen van een arts niet goed worden beoordeeld. Deze is dan ook van wezenlijk belang voor een goede beoordeling van het professionele handelen van een arts. In gevallen van onvolledige of anderszins onvoldoende verslaglegging kan dat onder omstandigheden ertoe leiden dat niet
als vaststaand kan worden aangenomen dat de arts de desbetreffende handelingen of onderzoeken heeft verricht.
In casu echter blijkt uit het medisch dossier dat beklaagde van consulten conform de daarvoor geldende regels haar huisartsenjournaal inricht. Daarenboven heeft beklaagde aangegeven dat zowel in de afsprakenlijst van de praktijk en in de declaraties niets gebleken is van eerdere afspraken rond klachten van de rechterknie in de periode maart 2015 tot 11 mei 2016. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat klaagster eerder met klachten rond de rechterknie bij de huisarts is geweest. Nu niet vaststaat dat deze consulten hebben plaatsgevonden kan de huisarts uiteraard niet verweten worden dat zij deze niet heeft opgenomen in haar journaal. Van valsheid in geschrifte is het college, bij gebrek ook overigens aan een onderbouwing daarvan door klaagster, niet gebleken.
Het eerste klachtonderdeel faalt.
5.3
Kern van dit klachtonderdeel en de toetsing daarvan is of beklaagde heeft kunnen komen tot de door haar gestelde werkdiagnose en er reden was voor doorverwijzing naar de specialist in mei 2016. Klaagster kwam met zwellingen bij haar knie die reeds lange tijd, circa twee jaar, bestonden waarbij sprake was van een rustig beeld en bij het voelen was geen sprake van pijn. Bij anamnese was er een duidelijke link met een val van klaagster twee jaar eerder. Er was aanleiding te veronderstellen dat er een directe relatie was met de val van twee jaar geleden mede nu klaagster aangaf dat de bult er sindsdien zat. Er was sprake van een stabiele situatie en beklaagde heeft met het oog daarop een expectatief beleid kunnen voeren. Een verwijzing naar het ziekenhuis kon over klaagsters vakantie worden heen getild.
Beklaagde heeft adequaat gehandeld toen klaagster in september 2016 met een gezwollen en rood rechterbeen bij beklaagde kwam door haar door te verwijzen naar de radioloog.
Dat beklaagde onvoldoende kennis heeft van huidkanker is het college evenmin gebleken. Merkelcelcarcinoom is een zeer zeldzame diagnose die jaarlijks in Nederland circa 120 keer voorkomt. Een merkelcelcarcinoom komt daarbij meestal voor in het hoofd-hals-gebied en niet op een been of knie. Daarnaast leek er anamnestisch sprake van een zwelling die ontstaan zou zijn na een trauma en die in een periode van twee jaar niet veranderd zou zijn. Dat beklaagde bij de gepresenteerde knieklachten niet aan een merkelcelcarcinoom heeft gedacht kan haar niet tuchtrechtelijk verweten worden.
Het tweede klachtonderdeel is daarmee ongegrond.
5.4
Wat betreft de communicatie tussen klaagster en beklaagde na de gestelde diagnose in september 2016 is het college van oordeel dat beklaagde binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Hoewel het beklaagde had gesierd als zij na het stellen van de diagnose en de opname van klaagster zelf contact had opgenomen, leidt het feit dat zij dat niet heeft gedaan niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Klaagster werd onmiddellijk opgenomen in het ziekenhuis op
6 september 2016 en is op 15 september 2016 begonnen met chemotherapie. Er is in en na september 2016 op initiatief van klaagster contact geweest tussen klaagster en beklaagde, ook getuige de ingebrachte afsprakenkaart. Niet gebleken is dat het voor beklaagde duidelijk was dat klaagster daarin meer initiatief van beklaagde verwachtte en dat aan beklaagde bekend heeft gemaakt. Klaagster heeft in november 2016 nog aangegeven dat zij tevreden was over de zorg van beklaagde. Later in maart 2017 is door klaagster aangegeven dat zij niet tevreden was over de zorg. Dat beklaagde helemaal geen inzet heeft getoond om de vertrouwensrelatie tussen een arts en patiënt in de onderhavige situatie inhoud te geven is niet aannemelijk geworden.
Het derde klachtonderdeel is daarmee ook ongegrond.
5.5
Op 3 augustus 2018 is beklaagde gebeld over een noodzakelijke akkoordverklaring in verband met een spoedopname. Klaagster heeft hierover verklaard dat zij geïnformeerd werd dat ze niet met de ambulance kon worden opgehaald en dat de huisarts voor spoedopname akkoord moest geven. Beklaagde was in de veronderstelling dat zij gebeld werd door een ambulancemedewerker en heeft aangegeven dat zij akkoord was met vervoer door de ambulance. In die situatie meldt het ambulancepersoneel de patiënt aan bij de spoedeisende hulp en heeft de huisarts daarin geen taak. Achteraf terugkijkend is beklaagde waarschijnlijk gebeld door iemand van de meldkamer van 112. Klaarblijkelijk is er sprake geweest van miscommunicatie omtrent wie contact heeft opgenomen met de huisarts en wie vervolgens klaagster diende aan te melden voor de spoedeisende hulp van het K.
De huisarts heeft, zoals haar werd gevraagd, akkoord gegeven voor vervoer door de ambulance. Niet valt in te zien dat haar dit tuchtrechtelijk zou zijn te verwijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.6
De conclusie van het voorgaande is dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn en als volgt dient te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, W.J.B. Cornelissen, lid-jurist, M.D. Klein Leugemors, R.J. Wolters en J.W.B. de Groot, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.