ECLI:NL:TGZRZWO:2020:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 157-2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:26
Datum uitspraak: 02-03-2020
Datum publicatie: 02-03-2020
Zaaknummer(s): 157-2019
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Arts, werkzaam voor arbodienst, wordt verweten zich niet neutraal en weinig begripvol te hebben opgesteld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 2 maart 2020 naar aanleiding van de op 26 juli 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , arts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. N. van den Berg,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het aanvullende verweerschrift met bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 28 oktober 2019 gehouden gehoor in het kader van het  

   vooronderzoek, waarbij alleen beklaagde is verschenen.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster werkte bij E, 24 uur per week en meldde zich per 18 april 2018 arbeidsongeschikt. Beklaagde werkt als arts van F voor G, de arbodienst voor E. Op verzoek van de werkgever van klaagster, E, heeft hij op 16 mei 2019 een bedrijfsgeneeskundig consult met haar gevoerd. Over het verloop van het consult lopen de lezingen van partijen uiteen.

Volgens klaagster begon beklaagde met het stellen van overbodige vragen (de antwoorden daarop zouden in het dossier zijn te vinden). Er was volgens haar geen sprake van een professioneel bedrijfsgeneeskundig gesprek. Zij voelde zich verder gekwetst door de manier waarop hij naar (de littekens op) haar borsten keek. Ook vond zij hem koelbloedig en nonchalant overkomen.

Volgens beklaagde werd klaagster, nadat hij haar enkele algemene vragen had gesteld en uitleg had gegeven, plotseling agressief. Zij smeet een tafel en twee stoelen omver, waardoor de deur van de kamer werd versperd. Klaagster ontdeed zich vervolgens – ongevraagd en tegen de uitdrukkelijke wens van beklaagde in – van haar bovenkleding en schreeuwde naar beklaagde dat hij het litteken van haar linkerborst moest bekijken. Beklaagde zag, overigens zonder haar van dichtbij bekeken of onderzocht te hebben, dat klaagster een operatie daaraan had ondergaan (hetgeen hij ook al wist uit het dossier). Terwijl klaagster zich op zijn verzoek weer aankleedde, heeft hij het omgegooide meubilair rechtop gezet. Daarna heeft hij het consult beëindigd en heeft klaagster de spreekkamer verlaten. Beklaagde voelde zich angstig, bedreigd en zeer oncomfortabel.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij:

-      zich niet neutraal, maar aan de kant van de werkgever heeft opgesteld;

-      het consult met klaagster ten onrechte niet in aanwezigheid van een derde heeft gevoerd en weinig begrip heeft getoond voor haar ziekte;

-      geen gediplomeerd bedrijfsarts is.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft verweer gevoerd, waarop hierna zo nodig nader wordt ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel overweegt het college dat beklaagde onweersproken heeft aangevoerd dat hij tijdens het consult op 16 mei 2019 klaagster eerst uitleg over de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en gelegenheid tot het stellen van vragen heeft gegeven. Vervolgens heeft hij haar enkele algemene vragen gesteld en de FML met haar willen invullen. Waarom beklaagde zich daarmee niet neutraal zou hebben opgesteld, ontgaat het college. De FML wordt gebruikt om de belastbaarheid en eventuele beperkingen van een werknemer in kaart te brengen. Het betreft hier ook geen door de werkgever opgelegde lijst van vragen. Ook als de antwoorden op de door beklaagde gestelde algemene vragen in het voor hem beschikbare dossier waren terug te vinden en om die reden door klaagster als ‘overbodig’ kunnen zijn ervaren, brengt dit niet met zich dat beklaagde zich niet neutraal heeft opgesteld. Voor het overige heeft klaagster dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd. Het college acht het daarom ongegrond.

5.3

Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het college als volgt. In het verleden kende het BIG-register ten aanzien van beklaagde voor enige tijd een bijzondere beperking. Deze gold tot 8 januari 2014 en was ten tijde van het consult, 16 mei 2019, dus (reeds lang) niet meer aan de orde. Dat beklaagde weinig begrip heeft getoond voor haar ziekte, heeft klaagster niet onderbouwd, waarbij het college er voorts op wijst dat de lezingen van partijen over het verloop van het consult nogal uiteenlopen. Ook dit klachtonderdeel is dus ongegrond.

5.4

Wat betreft het derde klachtonderdeel stelt het college vast dat beklaagde bedrijfsarts in opleiding is. Dat hij zichzelf voordoet als gediplomeerd bedrijfsarts is gesteld noch gebleken. Dat de Arbodienst beklaagde in de uitnodigingsbrief van 18 april 2019 aanduidt als “bedrijfsarts” is weliswaar onjuist, maar kan beklaagde moeilijk worden aangerekend. Daarmee is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5.5

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven in raadkamer door F. van der Maden, voorzitter, J.C.J. Dute, lid jurist, C.A.W.M. Hertog, H.A.M. Veneman en J. Buitenhuis, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.