ECLI:NL:TGZRZWO:2020:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 168/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:24
Datum uitspraak: 28-02-2020
Datum publicatie: 28-02-2020
Zaaknummer(s): 168/2019
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Door dochter van (overleden) patiente ingediende klacht. Klaagster verwijt beklaagde (de huisarts van patiente) dat hij niet heeft ‘doorgepakt’ door haar te verwijzen. Het college oordeelt dat er geen aanwijzingen waren dat patiente wilsonbekwaam was. Een verwijzing naar het ziekenhuis zou tegen de wil van patiënte zijn geweest. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 28 februari 2020 naar aanleiding van de op 6 augustus 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. G.T. de Haan, gemachtigde (ARAG rechtsbijstand),

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen, ingekomen op 6 augustus 2019;

- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 24 december 2019;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 8 januari 2020, waar beklaagde, vergezeld van zijn gemachtigden, is verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is de dochter van D (verder te noemen: patiënte), geboren in 1951 en overleden op 31 juli 2019.

Beklaagde was patiëntes huisarts te B.

Patiënte was sinds 2000 bekend met COPD en diabetes mellitus type 2. Op 29 juli 2019 werd patiënte via de Afdeling Spoedeisende Hulp opgenomen in het ziekenhuis E. Volgens het medisch dossier werd op dat moment aangegeven dat zij sinds de dag ervoor zeer weinig at en dronk, de urine liet lopen en zij verminderd aanspreekbaar was. Mogelijk was er sprake van sepsis. Bij de diagnose in het ziekenhuis werd een naar de lever en botten uitgezaaide maligniteit geconstateerd.

Het door beklaagde bijgehouden medisch dossier bevat onder meer de volgende aantekeningen:

- 27 november 2017: “voorgesteld naar ziekenhuis te gaan, wil dit absoluut niet, wil voor haar man zorgen, uitgelegd dat een crisis plek in vph mogelijk is, wil dit nog steeds niet, dochter is mee eens, na meerdere keren uitleg, blijft mevr bij beslissing, doxy kuur en prednison, x thorax wil mw ook niet

- 1 februari 2019: “Voorgesteld om naar ziekenhuis te gaan, gezien haar toestand, en pols boven de 100, mw wil dit absoluut niet, dochter wil dit eveneens niet […] uitgelegd wat de gevaren zijn. Mw en dochter wil dit absoluut niet, schrijf nou maar de medicijnen voor anders bestellen we het via internet”.

Verder heeft beklaagde patiënte op verschillende momenten gezien naar aanleiding van kortademigheid, benauwdheid. Beklaagde heeft patiënte diverse malen een antibioticakuur voorgeschreven en dan een week later gecontroleerd waarbij blijkens het medisch dossier telkens sprake was van verbetering.

Beklaagde heeft patiënte voor het laatst gezien op 15 april 2019 vanwege onder meer hoesten en benauwdheid. Beklaagde heeft haar toen een antibioticakuur voorgeschreven en afgesproken dat patiënte een week daarna zou bellen om te vertellen hoe het op dat moment ging. De volgende vermelding in het huisartsenjournaal is het telefonisch contact met klaagster op 29 juli 2019.

Patiënte is twee dagen later overleden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat haar moeder niet de zorg heeft gekregen die zij had mogen verwachten. Beklaagde had moeten doorpakken, ook al gaf haar moeder aan dat ze niet naar het ziekenhuis wilde. Hij heeft volstaan met het uitschrijven van een kuur. In het afgelopen jaar is beklaagde meerdere keren geweest en heeft verder niets ondernomen. Klaagster wenst ook schadevergoeding.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Allereerst merkt hij op dat klaagster niet-ontvankelijk is. Het klaagschrift is gedateerd 30 juli 2019. Op dat moment leefde patiënte nog en was klaagster nog geen direct belanghebbende. Inhoudelijk voert hij – zakelijk weergegeven – aan dat hij bij patiënte herhaalde malen op nader specialistische onderzoek heeft aangedrongen. Dit werd door zowel de (wilsbekwame) patiënt als door klaagster geweigerd. Uit de wel gedane onderzoeken is geen aanwijzing gekomen voor een andere oorzaak van de klachten dan COPD en diabetes. Beklaagde heeft patiënte voor het laatst gezien op 15 april 2019.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college constateert dat het klaagschrift is gedateerd op het moment dat patiënte nog in leven was en ingediend bij het college na het overlijden van patiënte. Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van – onder meer – een rechtstreeks belanghebbende (art. 65, eerste lid, onder a). Onder dit begrip valt in ieder geval de patiënt zelf. Na zijn of haar overlijden kunnen de nabestaanden klachtgerechtigd zijn. Zij worden – uitzonderingen daargelaten – geacht de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen. Daarmee is klaagster ontvankelijk in de door haar ingediende klacht betreffende de behandeling van wijlen haar moeder.

5.2

Het college wijst erop, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Uit de in paragraaf 2 aangehaalde passages uit het medisch dossier blijkt dat beklaagde tenminste twee keer gemotiveerd heeft aangedrongen op ziekenhuisopname, doch dat zowel patiënte als klaagster zich daartegen hebben verzet. In haar klaagschrift erkent klaagster dat beklaagde het niet verantwoord vond dat haar moeder thuisbleef, maar dat haar moeder niet naar het ziekenhuis wilde. Desalniettemin meent klaagster dat beklaagde had moeten ‘doorpakken’.

5.4

Het college is met beklaagde van oordeel dat er geen aanwijzingen waren dat patiënte wilsonbekwaam was. Nu ziekenhuisopname tegen haar (herhaaldelijk geuite) wil zou zijn geweest, heeft beklaagde deze op goede grond gerespecteerd. Aan hem kan in redelijkheid geen verwijt worden gemaakt dat hij patiënte niet heeft gewaarschuwd voor de aandoeningen die aan het licht kwamen bij het onderzoek na de spoedopname op

29 juli 2019. Beklaagde is sinds 15 april 2019 niet meer betrokken geweest bij de zorgverlening van patiënte. Er zijn het college geen redenen gebleken dat beklaagde van de gezondheidssituatie van patiënte eerder een vermoeden had kunnen hebben en haar daarover had moeten informeren.

5.5

Daarmee is het college van oordeel dat beklaagde heeft gehandeld binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

5.6

Wat betreft klaagsters verzoek om schadevergoeding merkt het college op dat de onderhavige tuchtrechtelijke procedure daarvoor geen mogelijkheid biedt.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gedaan in raadkamer door P.A.H. Lemaire, voorzitter, M.D. Klein Leugemors en R.J. Wolters, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.