ECLI:NL:TGZRZWO:2020:120 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 255/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:120
Datum uitspraak: 06-11-2020
Datum publicatie: 06-11-2020
Zaaknummer(s): 255/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychotherapeut ongegrond. Niet gebleken dat beklaagde ene diagnose heeft gesteld. Verdere persoonlijke betrokkenheid van beklaagde is niet gebleken. Ondanks herhaald verzoek is patiëntendossier bij de instelling niet in de procedure ingebracht. Dit kan niet aan klager en beklaagde worden tegengeworpen.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 6 november 2020 naar aanleiding van de op 5 september 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam binnengekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgestuurde klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychotherapeut, destijds werkzaam te D,  

bijgestaan door mr. A.P.J.M. Verbeek, advocaat te Amsterdam,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-      het klaagschrift met de bijlagen;

-      het verzoek om aanvulling van de klacht van 20 september 2019;

-      het aanvullende klaagschrift;

-      de brief van mr. Verbeek, binnengekomen op 7 februari 2020, waarbij gevoegd:

de concept ontslagbrief betreffende opname van klager in het PPC D van de Dienst Justitiële Inrichtingen, ondertekend door E;

-      de conclusie van antwoord inzake een civielrechtelijke procedure tussen O en onder andere klager, dienende bij de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2019;

-      e-mail d.d. 6 juli 2020 van O met ontslagbrief klager;

-      de kennisgeving van het niet verschijnen van beklaagde door haar gemachtigde, binnengekomen op 10 september 2020.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 23 oktober 2020, waar zijn verschenen klager en mr. R.P. de Vries, die klager ondersteunde. Vanwege de gezondheidssituatie van beklaagde is het voor haar blijvend onmogelijk om te verklaren, ter zitting te verschijnen en verweer te voeren.  

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het dossier van PPC D) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1970, is in 2014 opgenomen geweest in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum PPC te D (hierna: het PPC) van 20 november 2014 tot 18 december 2014.

Beklaagde was destijds psychotherapeut, werkzaam bij O te D.

In het dossier bevindt zich een e-mailbericht van beklaagde, gedateerd 10 december 2014, waarin zij heeft geschreven aan F, destijds advocaat van klager en tevens bestuurder van O, voor zover thans relevant voor de klacht:

“Beste F,

Naar aanleiding van het overleg met psychiater E, ben ik tot de conclusie gekomen dat de heer [achternaam klager, RTC], nu niet onder de verantwoordelijkheid van O naar een psychiatrisch ziekenhuis in G kan reizen om aldaar in behandeling te gaan.

Hierbij spelen de volgende factoren een rol, ernstig psychiatrisch toestandsbeeld

                                                lange reis

                                                geen ziekte-inzicht

                                                geen juridisch kader.

We hebben afgesproken maandag a.s. in de ochtend tussen 10 en 12 uur weer telefonisch overleg te hebben waarin een intake door mij als hoofdbehandelaar O, van de heer [achternaam klager, RTC] in de Penitentiaire Inrichting D

[onleesbaar woord door perforatie, RTC] de orde komt en zo mogelijk wordt gepland.

Graag verneem ik of dit accoord is en zo ja, dan is hulp bij realisatie van bovengenoemde intake welkom”

Op 15 december 2014 heeft beklaagde in een e-mailbericht aan F en H, directeur O, geschreven:

“Vanmorgen voor de tweede keer overleg telefonisch met E. psychiater E. De mogelijkheden zijn in positieve zin opgeschoven. De voorwaarden zijn duidelijk. Graag wil ik deze telefonisch met je doornemen.

Kan jij mij vanmiddag bellen op [telefoonnummer, RTC]”

De concept ontslagbrief, met daaronder vermeld de naam van E, arts en behandelcoördinator, maakt deel uit van het procesdossier. In deze brief is vermeld dat klager van 20 november 2014 tot 18 december 2014 opgenomen is geweest in PPC D. Klager is overgeplaatst naar een kliniek in G in het kader van de voorwaarden voor schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De aanleiding voor opname in het PPC was een manisch-psychotisch toestandsbeeld. Vanaf vier maanden voor opname ontstonden de eerste psychiatrische klachten (waanideeën). Klager gebruikte tot drie maanden voor opname GHB en speed. Volgens de DSM-IV-classificatie is er sprake van een psychotische stoornis NAO, manisch-psychotisch toestandsbeeld. Differentiaal diagnostisch is vermeld bipolaire stoornis, schizo-affectief.

Na aankomst van klager in G heeft de kliniek I geconstateerd dat klager ongeschikt was voor de voorgenomen behandeling gericht op verslavingsproblematiek. Klager is vervolgens overgeplaatst naar psychiatrisch ziekenhuis J en K in L voor de duur van twee maanden.

O ontkent dat klager in behandeling is geweest bij O.

Klager heeft ter zitting een pleitnota met bijlagen overgelegd. Ook heeft klager een aantal stukken overgelegd die aan het proces-verbaal van de zitting zijn gehecht.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven -:

1.    het stellen van een onjuiste diagnose en dat zij daarmee een onjuiste behandeling heeft gefaciliteerd met verstrekkende gevolgen, mentaal, fysiek en financieel;

2.    afgifte van een onjuiste verklaring of onjuist rapport;

3.    dat zij hem ten onrechte niet heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar;

4.    het schenden van haar beroepsgeheim;

5.    dat zij haar verantwoordelijkheid voor haar handelen niet neemt door te suggereren dat zij met pensioen is terwijl zij als actief lid staat genoteerd bij een zusteronderneming van O.

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

De gemachtigde van beklaagde heeft aangevoerd dat beklaagde gelet op haar huidige gezondheidssituatie blijvend niet in staat is informatie te geven over de gang van zaken in 2014. Beklaagde is niet in staat te verklaren, ter zitting te verschijnen en zich te verweren.

De gemachtigde heeft gewezen op de inhoud van de e-mailberichten in het dossier. Daaruit blijkt dat beklaagde het reizen van klager heeft afgeraden en geen zelfstandig advies heeft

gegeven in verband met de voorgestelde reis van klager naar G.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst erop, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Daarbij is de persoonlijke betrokkenheid van beklaagde van belang voor de tuchtrechtelijke beoordeling.

5.2

Het college heeft ter zitting een aantal stukken van klager in ontvangst genomen om te kunnen beoordelen of er gelet op de inhoud van die stukken redenen waren het vooronderzoek te heropenen. De stukken die zijn overgelegd vermelden één keer de naam van beklaagde. Dit betreft een intakeverslag zonder datum en inhoud. Dit lijkt een leeg format te zijn waar de naam van klager wel is ingevuld. De herkomst van de stukken is niet komen vast te staan. Het logo op de overgelegde stukken komt niet overeen met het logo van O.

In de overige stukken worden de namen van O, F als bestuurder van O en H, directeur O, genoemd, echter niet de naam van beklaagde. Het college ziet gelet op het voorgaande geen reden voor heropening van het vooronderzoek. De stukken zijn aangehecht aan het proces-verbaal van de zitting.

Al eerder is in het vooronderzoek getracht het patiëntendossier, waarvan gezien de betrokkenheid van O verondersteld mag worden dat het aldaar aanwezig is, op te vragen.

O stelt zich op het standpunt dat er bij hun instelling geen patiëntendossier omtrent klager aanwezig is. Het college heeft twijfels hieromtrent gelet op de verdere inhoud van het procesdossier. Na herhaaldelijk contact vanuit het college met O is er geen dossier overgelegd. Nu zowel klager als het college getracht hebben het dossier op te vragen, echter zonder resultaat, kan het ontbreken van het patiëntendossier van O niet ten nadele van klager of beklaagde worden uitgelegd in de beoordeling.

Uit de door klager overgelegde informatie van GGZ M blijkt dat N, werkzaam bij Reclassering Nederland, geen informatie van O heeft ontvangen, derhalve ook niet van beklaagde. Klager heeft erop gewezen dat er een verplichting zou zijn aan de zijde van beklaagde om de reclassering wekelijks te bellen. Uit de door klager overgelegde beslissing van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden van 17 december 2020 blijkt niet van een verplichting van de persoon van beklaagde om wekelijks informatie te delen met de reclassering. Wel diende de instelling O dan wel de kliniek I in G de reclassering op de hoogte te houden.

Wel rijzen de nodige vragen over de exacte gang van zaken in de onderhavige tuchtklacht betreffende de betrokkenheid van O. Tegen haar is de klacht echter niet gericht en daarbij komt dat bij het college niet geklaagd kan worden tegen een instelling.

Het college komt in het vervolg van de overwegingen tot de conclusie dat het door klager ter beoordeling voorgelegde handelen, beklaagde niet persoonlijk tuchtrechtelijk te verwijten is.

5.3

Klachtonderdelen 1 en 2

Uit de stukken is niet gebleken dat beklaagde een diagnose heeft gesteld. In de door klager ter zitting overgelegde stukken bevindt zich één pagina van een verslag psychiatrisch onderzoek waarin op as I ‘psychotische man, GHB verslaafd’ is vermeld. Er is niet gebleken van enige betrokkenheid van beklaagde bij dit psychiatrisch onderzoek hetgeen strookt met de uitlating van klager ter zitting dat hij beklaagde nooit heeft gezien of gesproken. Het college is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat beklaagde een diagnose heeft gesteld bij klager.

Klager stelt dat beklaagde met haar e-mailbericht van 15 december 2014, waar de klacht zich tegen richt, een onjuiste verklaring of rapport heeft uitgebracht. Het college volgt klager niet in de stelling dat sprake is van een verklaring of rapport en zal het bericht dan ook niet toetsen aan de eisen die gesteld worden door de jurisprudentie aan een rapport of verklaring.

Beklaagde heeft het betreffende e-mailbericht geschreven en verzonden naar onder meer F, advocaat van beklaagde en de bestuurder van O. Beklaagde geeft daarin geen oordeel maar geeft aan dat de mogelijkheden in positieve zin zijn opgeschoven en dat zij graag nader overleg wenst. Hoewel onduidelijk is over welke informatie beklaagde bij haar e-mails van

10 en 15 december 2014 beschikte kan het college niet vaststellen – wegens het ontbreken van enig patiëntendossier van O – dat zij de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden met de inhoud van de berichten. Het college is daarmee ook van oordeel dat niet aannemelijk is dat beklaagde met haar handelen de vervolgbehandeling van klager in G mogelijk heeft gemaakt.

Wat betreft de gevolgen die klager heeft ondervonden en die hij in zijn klacht aan beklaagde heeft toegeschreven, oordeelt het college dat daarover niet geoordeeld kan worden. In het tuchtrecht wordt uitsluitend het handelen van een beklaagde getoetst. Er wordt niet geoordeeld over eventuele gevolgen van dat handelen. Daarmee is dit klachtonderdeel ongegrond.

5.4

Klachtonderdeel 3

Klager is na aankomst in G na een korte intake bij de kliniek I terechtgekomen in psychiatrisch ziekenhuis J en K in L en rekent dit beklaagde aan. Vanaf het moment van vertrek van klager blijkt uit het dossier echter niet van enige betrokkenheid van beklaagde. In het tuchtrecht is persoonlijke betrokkenheid voorwaarde voor een tuchtrechtelijke beoordeling. Dat beklaagde enige bemoeienis heeft gehad met de opname van klager buiten de kliniek I is niet gebleken. Wat betreft een daarnaast bestaande verplichting die rustte op beklaagde om klager te verwijzen naar een andere beroepsbeoefenaar is het college niet gebleken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5

Klachtonderdeel 4

Klager heeft het klachtonderdeel betreffende de schending van het beroepsgeheim op zitting nader toegelicht. Klager geeft aan dat uit de overgelegde audio-opname volgt dat beklaagde informatie over klager heeft uitgewisseld met F die in zijn rol als advocaat van klager, het bedrijf van zijn cliënt bezocht. De audio-opname is gemaakt op initiatief van personeel van klager. Het college is, gelet op de inhoud van de opname en de toelichting van klager, van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de informatie die op de opname te horen afkomstig is van beklaagde. Haar naam wordt niet genoemd in de audio-opname en daarmee is niet duidelijk van wie de sprekers de informatie hebben ontvangen die zij tijdens de opname delen.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.6

Klachtonderdeel 5

Klager heeft als laatste geklaagd dat de naam van beklaagde op een website van een instelling is genoemd terwijl zij daar niet werkzaam zou zijn. Wat betreft dit klachtonderdeel is klager geen rechtstreeks belanghebbende. Er is niet gebleken van een behandelingsovereenkomst tussen klager en beklaagde werkzaam bij die bewuste instelling. Klager heeft in deze situatie geen andere positie dan willekeurig iedere persoon die de naam van beklaagde op een website ziet staan. Klager is niet-ontvankelijk betreffende dit klachtonderdeel.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart klager niet-ontvankelijk in het vijfde klachtonderdeel en

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door W.J.B. Cornelissen, voorzitter, S.M. Pol en Th.A.M. Deenen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

voorzitter

                                                                                                         secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.