ECLI:NL:TGZRZWO:2020:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 256/2019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2020:113
Datum uitspraak: 16-10-2020
Datum publicatie: 16-10-2020
Zaaknummer(s): 256/2019
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen GZ-psycholoog ongegrond. Beklaagde heeft zorgvuldig gehandeld bij de aanvullende rapportages aan het gerechtshof. Beklaagde mocht de werkdiagnose overnemen. Beklaagde is niet verantwoordelijk voor de na de regelovertreding opgelegde ordemaatregelen. Er is geen persoonlijk handelen gebleken wat betreft het ochtendbulletin en de kliniekraad.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 16 oktober 2020 naar aanleiding van de op 4 oktober 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , verblijvende te B,

bijgestaan door mr. S. Jordan, advocaat te Den Haag,

k l a g e r

-tegen-

C , GZ-psycholoog, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. S.F. Tiems, advocaat te Leiden,

b e k l a a g d e

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift, binnengekomen op 28 oktober 2019;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het aanvullend verweerschrift, binnengekomen op 7 februari 2020.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 22 september 2020, waar partijen zijn verschenen, vergezeld door hun gemachtigden.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder delen van het behandeldossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1981, verbleef sinds november 2017 in de D (hierna: de kliniek) in verband met de dwangverpleging in het kader van een aan hem opgelegde ter beschikking stelling (hierna: tbs).

Beklaagde was de hoofdbehandelaar van klager vanaf zijn opname op 6 november 2017 tot zijn overplaatsing op 16 juli 2019 naar een individuele afdeling.

Op 16 mei 2018 zijn bij klager twee telefoons aangetroffen die hij in de kliniek niet in bezit mocht hebben. Vervolgens is klager in afzondering geplaatst. Er is onderzoek gedaan naar de herkomst van en inhoud op de telefoons door de bedrijfsrecherche van de kliniek en vervolgens door onderzoeksbureau E.

De rechtbank Amsterdam heeft op 14 februari 2018 uitspraak gedaan waarbij de tbs van klager met een jaar werd verlengd met voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege onder voorwaarden, waaronder het niet plegen van strafbare feiten. Tegen die beslissing is beroep ingesteld.

Op 16 april 2018 is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan de kliniek verzocht om aanvullende informatie op het verlengingsadvies van 21 september 2017 (opgesteld door F waar klager destijds verbleef). Daarbij werd met name aandacht gevraagd voor de stand van zaken omtrent voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. In dat kader werd de vraag gesteld of het eerder gegeven advies diende te worden gehandhaafd of gewijzigd. Daarnaast werd verzocht de meest recente wettelijke aantekeningen bij te voegen.

Op 17 mei 2018 werd door onder meer beklaagde een aanvulling op het verlengingsadvies geschreven. In dit rapport staat dat klager zich onbetrouwbaar opstelt in de samenwerking. Een medepatiënt sprak het vermoeden uit dat klager in het bezit was van twee mobiele telefoons. Klager ontkende dit stellig bij confrontatie met het vermoeden. De bewoordingen in dit advies komen overeen met de hierna te vermelden wettelijke aantekeningen over deze periode. De conclusie is dat geadviseerd wordt een verlenging van de maatregel van de tbs met een jaar te overwegen waarbij behandeling dient te worden voortgezet.

Op 24 mei 2018 werd, onder meer door beklaagde, een update van het verlengingsadvies van 17 mei 2018 geschreven voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren. Hierin staat, voor zover relevant voor de klacht (productie 7 bij aanvullend verweerschrift):

Inmiddels is behalve de twee telefoons verdere contrabande zoals twee micro SD-kaartlezers, een niet verzegelde televisie en andere kaartlezers aangetroffen. Daarnaast worden nog heel veel telefoonnummers aangetroffen waarbij nu niet nog vaststaat welke hiervan al wel en (nog) niet ‘gescreend’ zijn.

Op 23 mei, gisteren, einde middag/vroeg in de avond heeft een uitvoerige telefooncontrole plaatsgevonden. Aangetroffen worden onder meer vele berichten tussen de heer [achternaam klager, RTC] en zijn vriendin welke als zeer zorgelijk worden aangemerkt. Dit betreffen berichten waarin hij zich controlerend en manipulerend opstelt, waarbij hij haar screenshots laat sturen van gesprekken die zij met anderen heeft en waarbij hij wil weten waar en wanneer zij op elk moment is, met ook verzoeken om reisschema’s als hij haar niet helemaal gelooft, er is sprake van veel conflict en ruzie. Ook laat hij zijn vriendin bestellingen doen via een smartshop en zorgt zijn vriendin voor beltegoed en mb’s, mogelijk ook voor medepatiënten. Tevens beschikt de heer [achternaam klager, RTC] op zijn telefoon over apps waarmee contact gemaakt wordt met camera’s in de slaapkamer, met zicht op het bed, in het ouderlijk huis van zijn vriendin en haar dochter waar zij wonen. Op de telefoon van de heer [achternaam klager, RTC] worden ook ‘groepen’ aangetroffen waarin – ook heftig – pornografisch filmmateriaal gedeeld wordt met anderen/’onbekenden’. Ook wordt in de telefoon fotomateriaal aangetroffen, gemaakt in de kliniek, spraakberichtberichtmateriaal van een medepatiënt, een berichtje waarin hij een medepatiënt vraagt of die al op ‘dark web’ geweest is, een telefonisch contact met een patiënt uit de vorige kliniek etc.

De heer [achternaam klager, RTC] is hier nog niet nader over gesproken. Uiteraard vindt dat nog plaats. De vriendin van de heer [achternaam klager, RTC] is op de hoogte gesteld van een bel- en bezoekverbod. Wij zouden het bijzonder op prijs stellen als u zich op passende wijze rekenschap van kunt geven.

Tevens zijn door beklaagde de wettelijke aantekeningen over de periode 15 mei tot en met 14 augustus 2018 ingebracht in de onderhavige tuchtklachtprocedure. Daarin staat, voor zover van belang voor de klacht (productie 8 bij aanvullend verweerschrift):

Onderhavige periode staat in het teken van twee mobiele telefoons die bij patiënt worden gevonden. Op 15 mei wordt door een medepatiënt het vermoeden uitgesproken dat patiënt in het bezit zou zijn van twee mobiele telefoons. Patiënt ontkent stellig wanneer hij met dit gegeven wordt geconfronteerd. Hij laat zich niet begeleiden en weigert zijn medewerking te verlenen aan een controle. Uiteindelijk, met veel moeite, laat patiënt zich fouilleren. Hierbij wordt gevoeld dat hij wel degelijk twee telefoons op zijn lichaam draagt. Desondanks blijft hij in eerste instantie ontkennen. Hem wordt gevraagd de telefoons te overhandigen, hetgeen hij weigert. Het behandelingsteam legt vervolgens contact met het netwerk van patiënt, in de hoop dat zij hem kunnen overtuigen en om verdere escalatie te voorkomen. Er vindt vervolgens telefonisch contact plaats tussen patiënt en zijn schoonmoeder. Zij overtuigt hem zijn medewerking te verlenen, Alvorens patiënt de telefoons echter overhandigt, haalt hij de geheugenkaartjes uit de telefoons, bijt deze kapot en spuugt ze vervolgens uit. Op 18 mei doet de kliniek met betrekking tot het bovenstaande een Melding Bijzonder Voorval, Op 23 mei wordt de telefoon (voor zover mogelijk, aangezien de simkaarten zijn ‘vernietigd’) van patiënt gecontroleerd.

Aangetroffen worden onder meer vele berichten tussen patiënt en zijn vriendin welke als zeer zorgelijk worden aangemerkt. Dit betreft berichten waarin hij zich controlerend en manipulerend opstelt, waarbij hij haar screenshots laat sturen van gesprekken die zij met anderen heeft en waarbij hij wil weten waar en wanneer zij op eik moment is, met ook verzoeken om reisschema’s door te sturen als hij haar niet helemaal gelooft. Er is sprake van veel conflict en ruzie, ook laat hij zijn vriendin bestellingen doen via een smartshop en zorgt zijn vriendin voor beltegoed en MB’s. Tevens beschikt patiënt op zijn telefoon over apps waarmee contact gemaakt wordt met camera’s in de slaapkamer, met zicht op het bed, in het ouderlijk huis van zijn vriendin en haar dochter waar zij wonen. Ook worden op de telefoon ‘groepen’ aangetroffen waarin - ook heftig —

pornografisch filmmateriaal gedeeld wordt met anderen/’onbekenden’. Tot slot wordt fotomateriaal aangetroffen, gemaakt in de kliniek, spraakberichtberichtmateriaal van een medepatiënt en een berichtje waarin hij een medepatiënt vraagt of die al op ‘dark web’ geweest is. Bij een kamercontrole worden verdere contrabande zoals twee micro SD-kaartlezers, een niet verzegelde televisie en andere kaartlezers aangetroffen. Daarnaast worden heel veel telefoonnummers aangetroffen. Naast deze concrete vondsten, wordt patiënt door een medepatiënt ervan beschuldigd dat hij (vrouwelijke) stafleden zou hebben opgezocht op internet. Hij zou een ‘selectie’ hebben gemaakt van een aantal vrouwen, en hun foto’s hebben doorgestuurd aan een medepatiënt. Een andere medepatiënt vertelt dat patiënt seksueel grensoverschrijdend gedrag naar haar heeft vertoond. Naar aanleiding van het bovenstaande

wordt patiënt op 23 mei overgeplaatst naar een individuele afdeling en wordt een bel- en

bezoekverbod ingezet.

Op 7 juni 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beslissing van de rechtbank Amsterdam vernietigd en de tbs met bevel tot verpleging van overheidswege met twee jaar verlengd. In de uitspraak is onder meer weergegeven het aanvullend advies van de kliniek van 17 mei 2018 en een aanvullend advies van de kliniek van

24 mei 2018.

Op 11 juni 2018 is door E bedrijfsrecherche gerapporteerd naar aanleiding van onderzoek van de geheugendragers in de bij klager aangetroffen telefoons. Op 28 mei 2018 is één telefoon door E bedrijfsrecherche ontvangen voor onderzoek naar de inhoud op de geheugenkaarten van de telefoons. Vermeld is in het rapport dat op 24 mei 2018 een WhatsApp-chatwisseling door de gebruiker van de telefoon is gedeeld met de kliniek. In de chatwisseling bevonden zich berichten waarin werd gesproken over mogelijke verstopplekken. Tevens werd gesproken over iemand die mogelijk informatie doorspeelde naar de staf. De conclusie van E was dat op het onderzochte materiaal dat naast de bij de kliniek bekende verwijzingen naar dark net en mogelijke verstopplekken, geen strafbare feiten zijn vastgesteld.

Op 11 juni 2018 is aan klager een bericht van afzondering geadresseerd, getekend door de algemeen coördinator van de instelling. Daarna zijn verzoeken tot verlenging van de afzondering gedaan en de minister voor rechtsbescherming heeft het hoofd van de inrichting machtigingen verleend tot verlenging van de afzondering tot 19 oktober 2018.

In het verzoek tot voortzetting van de afzondering is als diagnose vermeld:

301.7 Antisociale persoonlijkheidsstoornis (Hoofddiagnose)

V71.09 Geen diagnose of aandoening op as1

301.81 Narcistische persoonlijkheidsstoornis (Trekken van)Narcistische persoonlijkheidsstoornis

301.89 Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven -:

1.    het stellen van een onjuiste diagnose. Beklaagde heeft op onjuiste gronden gesteld dat klager lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en in het verlengingsadvies aan een paranoïde persoonlijkheidsstoornis.

Tevens verwijt klager beklaagde een onjuiste behandeling van klager sinds het aantreffen van de telefoons. Klager is sinds het aantreffen van de telefoons in afzondering geplaatst en onder verantwoordelijkheid van beklaagde is telkens verlenging aangevraagd;

2.    het afgeven van een onjuiste verklaring/rapportage aan het gerechtshof op 17 en

24 mei 2018;

3.    het schenden van het beroepsgeheim door beklaagde, door in het ochtendbulletin privacygevoelige informatie van klager te delen. Ook wordt bij de advisering over verloven gebruik gemaakt van het advies van de kliniekraad. Daarbij zijn medepatiënten op de hoogte gekomen van privacygevoelige informatie over klager.   

4.    HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat beklaagde als hoofdbehandelaar als taken heeft het aansturen en coördineren van het opstellen, uitvoeren, evalueren en bijstellen van de behandeling van klager teneinde kwalitatief hoogwaardige zorg te leveren, het delictgevaar bij patiënten tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, terugkeer in de maatschappij te bevorderen en de kwaliteit van leven te verbeteren. Als hoofdbehandelaar geeft beklaagde leiding aan en behandelinhoudelijke aansturing van de groepsleiding. Hij treedt zo nodig op als getuige-deskundige voor de rechtbank en adviseert over de voortgang van de behandeling onder andere door het uitbrengen van verlengingsadviezen aan de rechtbanken en gerechtshoven.

Beklaagde heeft geen diagnose gesteld bij klager. Voor een diagnosestelling zijn de psychodiagnosticus en een psychiater verantwoordelijk. Ten tijde van het handelen werd met een voorlopige werkdiagnose gewerkt. De voorlopige diagnose van klager was een antisociale persoonlijkheidsstoornis, met paranoïde trekken en trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis.

Beklaagde is niet aanwezig geweest bij het incident waarbij bij klager twee mobiele telefoons zijn aangetroffen. Beklaagde is niet betrokken geweest bij het door de algemeen coördinator op 11 juli 2018 gedane verzoek tot machtiging van de verlenging van de afzondering van klager. De machtiging is verleend door de minister voor rechtsbescherming. Het door klager ingediende beklag over de verlenging van de afzondering is door de beklagcommissie inhoudelijk ongegrond verklaard. Beklaagde is niet betrokken geweest bij de beklagprocedure.

Beklaagde heeft zorgvuldig gehandeld bij het opstellen van zijn aanvullingen (op 17 en 24 mei 2018) op het verlengingsadvies aan het gerechtshof. Het was de verantwoordelijkheid van beklaagde om het gerechtshof namens de instelling tijdig en feitelijk juist te informeren. Van het bewust en kwaadwillend op het verkeerde been zetten van het gerechtshof is geen sprake geweest.

Wat betreft het klachtonderdeel over schending van het beroepsgeheim door beklaagde, wijst beklaagde erop dat klager niet stelt dat beklaagde opmerkingen in het ochtendbulletin zou hebben gezet. Volgens beklaagde heeft klager dit klachtonderdeel niet onderbouwd. Dit klachtonderdeel heeft geen betrekking op handelen van beklaagde en mist overigens feitelijke grondslag. Het ochtendbulletin is een communicatiemiddel binnen de instelling om medewerkers en patiënten op de hoogte te houden van situaties en gebeurtenissen die de orde en veiligheid raken. Het ochtendbulletin is alleen op de afdeling aanwezig en mag daar ingezien worden. Het ochtendbulletin wordt besproken in de kliniekraad en hangt in een afgesloten kastje op de afdeling. Het kastje kan alleen geopend worden door een medewerker. De kliniekraad ontvangt geen medische informatie over patiënten of informatie over strafbare feiten. Het ochtendbulletin en de kliniekraad zijn gebaseerd op de behandelfilosofie van de instelling waar beklaagde niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor is te houden.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het eerste klachtonderdeel is ongegrond. De werkdiagnose waarin onder meer is opgenomen dat sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en/of paranoïde trekken is door de psychiater en de psychodiagnosticus gesteld. Beklaagde kon zich vinden in die diagnose en heeft deze als werkdiagnose gehandhaafd. Op basis van de gegevens die er omtrent klager waren, kon en mocht beklaagde een diagnose waarin narcistische en/of paranoïde trekken waren opgenomen als werkdiagnose handhaven.

Klager had twee telefoons in zijn bezit – hetgeen niet toegestaan is in de kliniek – en verborg deze in zijn ondergoed toen hij verzocht werd deze te overhandigen. Daarna heeft hij voor overhandiging van de telefoons een in de telefoon geplaatste geheugenkaart doorgebeten. Dat klager na het aantreffen van de beide telefoons in afzondering werd geplaatst, welke afzondering ook is verlengd, kan aan beklaagde niet worden tegengeworpen. Beklaagde is niet verantwoordelijk voor de gevolgen van de door klager gepleegde regelovertredingen. Dit betreft een afzonderlijk traject in het kader van een ordemaatregel naar aanleiding van de door klager gepleegde regelovertreding. De plaatsing in afzondering is door de algemeen coördinator van de inrichting aangevraagd en door de minister van rechtsbescherming verleend. Beklaagde is daar niet verantwoordelijk voor.

5.3

Het tweede klachtonderdeel is ook ongegrond. Beklaagde werd op 16 mei 2018 gevraagd of er een aanvulling was op het eerdere advies tot verlenging van de tbs en heeft het advies aangevuld. Daarna heeft beklaagde op 24 mei 2018 nog aanvullend gerapporteerd aan het gerechtshof.

De regelovertreding en de wijze van omgang met de twee telefoons inclusief de gegevensdragers door klager in de kliniek op 15 mei 2018 was van invloed op de behandelrelatie in de tbs en daarover heeft beklaagde het gerechtshof relevante informatie gegeven. Beklaagde had informatie ontvangen van de interne bedrijfsrecherche. Die informatie was ook opgetekend in de wettelijke aantekeningen. Mede gelet op de tijdsdruk in verband met de zitting van het gerechtshof diezelfde dag, heeft beklaagde deze informatie mogen geven zonder die voorafgaand met klager te bespreken. Het was beter geweest als klager zich daarop had kunnen voorbereiden , maar ter zitting hadden klager en diens raadsman de mogelijkheid te reageren op de aangeleverde informatie. Dat beklaagde daarbij nog zorgvuldiger had moeten handelen, nu de gevolgen van klager omtrent verlenging van de tbs met dwangverpleging groot waren, volgt het college niet.  

Het door klager gestelde dat beklaagde toen al op de hoogte was van de bevindingen van bedrijfsrecherchebureau E, is niet aannemelijk geworden. De telefoon is pas op 28 mei 2018 door E ontvangen. E schrijft in het rapport dat op 24 mei 2018 een WhatsApp-chatwisseling door de gebruiker van de telefoon met de kliniek is gedeeld. Die chatwisseling betrof berichten over mogelijke verstopplekken, dark net, en iemand die mogelijk informatie doorspeelde aan de staf. Niet aannemelijk is geworden dat deze informatie afkomstig uit de rapportage van E al voorafgaand aan de behandeling bij het gerechtshof door E met beklaagde zou zijn gedeeld, zoals door klager gesteld. Zelfs al zou beklaagde op de hoogte zijn geweest van deze WhatsApp-chatwisseling, dan nog was het informeren door beklaagde van het hof die dag, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Integendeel, deze informatie onderbouwde de advisering omtrent de tbs-behandeling van klager en beantwoordde de vraagstelling van het gerechtshof.

Dat E nadien in zijn rapportage van 11 juni 2018 heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van strafbare feiten op de onderzochte telefoon, wil overigens niet zeggen dat klager de kliniekregels niet had overtreden. Dat had hij immers wel gedaan door twee telefoons in zijn bezit te hebben. Bovendien was hetgeen op de telefoons was aangetroffen door de eigen interne bedrijfsrecherche van belang voor de beoordeling of de tbs van klager verlengd diende te worden. Daarbij had klager door de geheugenkaart door te bijten de indruk gewekt, dat hij dingen te verbergen had. Dat klager zijn toenmalige vriendin en dochter via een cameraverbinding kon ‘controleren’ is misschien geen strafbaar feit, maar kon wel degelijk invloed hebben op de behandeling van klager in de kliniek en het vermoeden van paranoïde trekken bij klager.

Beklaagde mocht, op basis van de informatie van de interne bedrijfsrecherche die in de wettelijke aantekeningen is neergelegd, de aanvullende informatie van 17 en 24 mei 2018 aan het gerechtshof geven.

5.4

Ook het derde klachtonderdeel is ongegrond. Klager heeft onvoldoende gespecificeerd welke informatie beklaagde over klager onrechtmatig heeft gedeeld op het bord – ook wel ochtendbulletin genoemd – en in de kliniekraad, waardoor zijn privacy zou zijn geschonden. Bovendien heeft klager aangegeven dat hij het gedeeld worden van de informatie niet kan terugvoeren op gedragingen van beklaagde. Daarmee is betrokkenheid van beklaagde, hetgeen uitgangspunt is in het tuchtrecht, niet komen vast te staan.

Het college begrijpt uit hetgeen hierover ter zitting is verklaard dat klager het niet eens is met de filosofie in de kliniek (die - onder meer - uitgaat van groepsverantwoordelijkheid in de kliniek). Daarvoor is beklaagde niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door A.H. Margadant, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, Th.A.M. Deenen, C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en R. van der Ree, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.     Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.     Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.     Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.