ECLI:NL:TGZRZWO:2020:106 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 213/2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2020:106 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-10-2020 |
Datum publicatie: | 02-10-2020 |
Zaaknummer(s): | 213/2019 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige ongegrond. Hoewel het beter had gekund is de verpleegkundige binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening gebleven toen zij op het verkeerde been werd gezet door verschillende informatie uit stukken omtrent de positionering van een darmpoliep. Een collega van beklaagde heeft het bedoelde telefonisch contact gehad met klagers. Omdat de verpleegkundige niet betrokken was bij het telefoongesprek kan haar dat niet tuchtrechtelijk verweten worde. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 2 oktober 2020 naar aanleiding van de op 1 oktober 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A en B , wonende te C,
k l a g e r s
-tegen-
D , verpleegkundige, werkzaam te E,
bijgestaan door mr. M.C. Hazenberg, verbonden aan de VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift, binnengekomen op 29 oktober 2019;
- de brief van de secretaris van het college aan klagers, gedateerd 31 oktober 2019;
- de brief van klagers, binnengekomen op 10 december 2019;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het op 21 februari 2020 gehouden gehoor in het kader van het
vooronderzoek;
- de door het college opgevraagde medische informatie bij beklaagde, ontvangen op
1 september 2020.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 8 september 2020, waar zijn verschenen klagers en beklaagde. Beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde.
Klagers hebben in verband met dezelfde onderliggende feiten ook klachten ingediend tegen twee artsen, bekend onder zaaknummer 293/2019 en 294/2019. In die zaken is op 17 april 2020 uitspraak gedaan waarbij de klachten als kennelijk ongegrond zijn afgewezen.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster, geboren in 1962, is in vervolg op de uitslag van het bevolkingsonderzoek naar darmkanker voor nader onderzoek en behandeling naar het F in E (hierna: het ziekenhuis) verwezen.
Beklaagde is sinds 2006 werkzaam als coördinerend oncologieverpleegkundige in het ziekenhuis.
Op 4 juli 2019 is, na eerdere verwijdering van drie poliepen, een vierde grotere poliep verwijderd.
In het dossier bevindt zich een aantekening van de MDL-arts van 4 juli 2019, gerectificeerd op 23 februari 2020. In de aan het college aangeleverde versie van dit verslag staat vermeld: “De eerder beschreven poliep van 35 mm is teruggevonden in rectosigmoid op 15 cm vanaf de anus.”
In het voorlopig rapport van de patholoog-anatoom van 10 juli 2019 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Pathologie (Voorlopige uitslag)
Gefragmenteerde poliep op 35 cm vanaf de anus: villeus adenoom met adenocarcinoom; differentiatiegraad: goed/matig; invasiediepte: voor zover beoordeelbaar submucosa;
(Lymf-)angioinvasie: niet aanwezig.
Snijvlak: niet te beoordelen.
TNM classificatie Colon en Rectum (8e editie UICC): pT1.
Bepaling mismatch repair eiwitten (MMR) is in uitvoering, nader bericht volgt.
Conclusie:
- pT1 carcinoom in verwijderde poliep in rectosigmoid, diepte submucosa, SM stadium niet goed te bepalen.
Beleid:
- verwijzing naar poli heelkunde voor eventuele resectie om de lymfklier stadia te bepalen.”
In de brief aan de huisarts is de informatie van het voorlopig verslag van de patholoog opgenomen. Daarin staat vermeld dat de poliep zich op 35 cm van de anus bevond.
In het algemeen histopathologisch onderzoek staat bij 10 juli 2019 twee keer vermeld een poliep van 35cm op 15 cm vanaf de anus.
Op 12 juli 2019 hebben klagers een gesprek gehad met beklaagde. Het spreekuurcontact staat als volgt door beklaagde in het dossier opgetekend:
“mw had van MDL in eerste gesprek begrepen dat ze zich geen zorgen hoefde maken over maligniteit.
Nu blijkt poliep in recto sigmoid toch maligne. Geschrokken van dit bericht. mw. uitleg gegeven over dagopname/ok/evt chemo. Ze had zelf nog vragen nav scopie. In de verslaglegging van MDL en PA wordt gesproken over een tumor op 15 cm en op 35 cm. mw. zelf dacht dat de tumor in sigmoid zit.
Uitgegaan van 15 cm en dus wel MRI uitgevoerd.
Dochter van mw trouwt op 7 sept. Afgesproken dat ok na huwelijk gepland wordt.”
Op 26 juli 2019 hebben klagers een gesprek gehad met de chirurg en beklaagde. Voor zover relevant is daaromtrent opgetekend door beklaagde:
“Bij gesprek met COV was onduidelijkheid over hoogte van tumor (15 of 35cm, verwarring in verslaglegging). Dacht 35 cm, dus MRI afgezegd. Bij navraag bleek tumor toch op 15, dus wel MRI.”
Op 29 juli 2019 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen een klagers en een collega van beklaagde. De operatiedatum stond voor klaagster nog gereserveerd en gevraagd is of de operatie alsnog in het ziekenhuis zou plaatsvinden.
Uiteindelijk hebben klagers zich voor een second opinion gewend tot het G te H en hebben zij daarna ervoor gekozen de behandeling van klaagster in het G voort te zetten.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT
Klagers verwijten beklaagde - zakelijk weergegeven -:
1. dat zij zich onvoldoende had ingelezen voor het consult van 12 juli 2019 en de situering van de vierde poliep en dat zij klagers daarover onjuist heeft geïnformeerd tijdens dit gesprek;
2. dat zij klagers per telefoon op 29 juli 2019 heeft geprobeerd over te halen om klaagster in het ziekenhuis van E te laten opereren.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij wat betreft het eerste en tweede klachtonderdeel op basis van onjuiste informatie in het dossier klagers in eerste instantie onjuist heeft geïnformeerd. In het voorlopige rapport van de patholoog stond dat de poliep zich op 35cm van de anus bevond evenals in de brief aan de huisarts. In twee stukken stond geen afstand van de poliep tot de anus vermeld. In het histopathologisch rapport stond de juiste locatie van 15 cm vermeld. Zij heeft naar aanleiding van het gesprek met klagers, waarin zij herhaaldelijk aangaven dat de poliep laag bij de anus zat, nader onderzoek gedaan naar de exacte situering van de vierde poliep. Er is na het gesprek met klagers door beklaagde meteen overleg gevoerd met de chirurg. Toen bleek dat de poliep, zoals klagers hadden begrepen, op 15 cm van de anus was gesitueerd. Klagers zijn vervolgens daar onmiddellijk over ingelicht en het eerder voorgestelde en aanvankelijk geplande maar door beklaagde geannuleerde MRI-onderzoek is alsnog gepland op het eerder daarvoor gereserveerde tijdstip. Hoewel haar handelen beter had gekund voert beklaagde aan dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is.
Over het tweede klachtonderdeel merkt beklaagde op dat zij niet betrokken is geweest bij het telefoongesprek op 29 juli 2019 en haar daar geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het eerste klachtonderdeel is ongegrond. De toets is, zoals in 5.1 beschreven, niet of het handelen beter had gekund maar of het binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Het handelen van beklaagde had weliswaar beter gekund, maar is binnen de tuchtrechtelijke grenzen is gebleven.
Beklaagde heeft voordat zij het gesprek met klagers aanging op 12 juli 2019 kennis genomen van vier stukken die tot haar beschikking stonden. Dit waren het scopieverslag, het voorlopig pathologisch verslag, het EMR-verslag en de brief aan de huisarts. In twee van deze stukken, namelijk het voorlopig pathologieverslag en de brief aan de huisarts was sprake van situering van de poliep op 35 cm van de anus. Er was sprake van een discrepantie nu in het histopathologisch verslag wel 15 cm van de anus was genoteerd. Niet in alle stukken stond iets genoteerd over de locatie. Door deze verschillende informatie heeft beklaagde zich op het verkeerde been laten zetten. Beklaagde is daardoor in het gesprek uitgegaan van een tumor op 35 cm afstand van de anus, derhalve een hooggelegen tumor. Op grond daarvan kon zij de door de MDL-arts aangevraagde MRI-scan annuleren, omdat zij daartoe bevoegd was en het ook ongebruikelijk was dat de behandelend arts eventuele vervolgonderzoeken (al) aanvroeg.
Toen klagers in het gesprek aangaven dat de chirurg had gezegd dat de tumor laag zat hebben zij dat nog twee keer moeten herhalen voordat beklaagde aangaf dat zij nader overleg zou hebben met de chirurg en onderzoek zou doen. Vervolgens heeft zij die actie ook ingezet en klagers correct geïnformeerd.
Hoezeer zij, zo erkent beklaagde ook, de discrepantie in de informatie ter zake de locatie van de vierde poliep (15 cm dan wel 35 cm van de anus) die haar ter beschikking stond had kunnen en moeten opmerken voor zij het gesprek met klagers aanging, heeft zij die niet opgemerkt. Het college is van oordeel dat het handelen weliswaar beter had gekund door de discrepantie zelf op te merken of na eerste melding daarvan door klagers nader onderzoek te doen, maar dat daarmee de tuchtrechtelijke toets, die in 5.1 staat beschreven, niet is overschreden. Toen klagers herhaaldelijk aangaven dat zij van de chirurg had begrepen dat de tumor laag zat heeft zij alsnog voortvarend en zorgvuldig gehandeld door de chirurg te raadplegen en de MRI-afspraak alsnog, zonder vertraging, in te plannen. Aldus heeft zij haar omissie adequaat en voortvarend hersteld.
5.3
Ook het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Gebleken is dat niet beklaagde maar een collega van haar het bedoelde telefoontje op 29 juli 2019 heeft gepleegd. Daarvoor kan beklaagde niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Persoonlijke
verwijtbaarheid is immers het uitgangspunt in het tuchtrecht.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door E.W. de Groot, voorzitter, P.A.H. Lemaire, lid-jurist,
B.F.A. Gooselink, R. Broeren-Woudstra en M.G. Roseboom-Coenen,
leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.