ECLI:NL:TGZRZWO:2020:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 301/2019
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2020:105 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-10-2020 |
Datum publicatie: | 02-10-2020 |
Zaaknummer(s): | 301/2019 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gynaecoloog. Beklaagde wordt verweten dat zij klaagster onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd, de operatie niet op de juiste wijze heeft uitgevoerd en onvoldoende nazorg heeft verricht. Naar het oordeel van het college is voldoende aannemelijk dat beklaagde geen enkel verwijt valt te maken. Beklaagde heeft zich, ondanks het feit dat zij geen hoofdbehandelaar was, zeer betrokken opgesteld. Het tweede klachtonderdeel heeft geen betrekking op beklaagde omdat haar collega deze operatie heeft uitgevoerd. Beklaagde is niet tekort geschoten in de nazorg. Klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 2 oktober 2020 naar aanleiding van de op 19 december 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. R.M. Hendriksen advocaat te Hengelo,
k l a a g s t e r
-tegen-
G , gynaecoloog, werkzaam te B,
bijgestaan door D, ziekenhuisjurist bij E te B,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
In deze zaak zijn verschenen klaagster en beklaagde beiden bijgestaan door hun gemachtigde. De zaak is behandeld ter openbare zitting van 25 augustus 2020, tezamen met de zaak tegen een andere gynaecoloog met zaaknummer 300/2019. In beide zaken wordt vandaag uitspraak gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster, geboren in 1949, was in de periode 2010-2014 onder behandeling bij een collega van beklaagde voor een vaginale verzakking waarvoor zij een pessarium had gehad. In verband met toenemende klachten van de verzakking, met name obstipatie, bezocht klaagster op 31 augustus 2016 de collega van beklaagde opnieuw. Wederom werd een pessarium geplaatst, maar het pessarium was te pijnlijk en werd verwijderd.
Op 15 november 2016 werd besloten tot een Manchester operatie.
Op 23 december 2016 werd klaagster opgenomen op de afdeling gynaecologie en door de collega van beklaagde en een AIOS geopereerd onder algehele narcose. Er werd een Manchester Fothergill operatie (zonder portio amputatie) verricht met een voor- en achterwandplastiek. Het postoperatieve beloop verliep ongecompliceerd en op
24 december 2016 werd klaagster ontslagen en werd een afspraak voor een nacontrole gemaakt.
Op 27 december 2016 nam (de echtgenoot van) klaagster telefonisch contact op met de afdeling gynaecologie omdat zij sinds de operatie nog geen ontlasting had gehad en daarbij last had van buikpijn en krampen. De zaalarts schreef Movicolon voor om de twee uur twee zakjes en pijnstilling en raadde aan veel water te drinken.
De buikpijnklachten bleven aanhouden waarop op 28 december 2016 een spoedconsult plaatsvond waarbij een echo werd gemaakt. Klaagster werd opnieuw opgenomen op verdenking van pyelonefritis (nierbekkenontsteking).
Op 29 december 2016 werd een CT-scan gemaakt. Op 30 december 2016 staat in het medisch dossier genoteerd:
“(…) Nu op CT-abdomen stuwing van de linker nier met iets prominente ureter tot in kleine bekken zonder duidelijk obstruerend moment of concrementen aantoonbaar. Gezien recente postoperatieve status mogelijk meehechten ureter?
Advies plaatsen percutane nefrostomiecatheter links, en vervolgens X-antegrade ureteropyelografie links zodat kan beoordeeld worden of er antegraad een JJ-catheter geplaatst kan worden”
De uroloog werd bij de behandeling betrokken en op zijn advies werd diezelfde dag een nefrostomiecatheter links geplaatst. De ureterpyelografie werd gepland op 6 januari 2017.
Beklaagde ging in de avond van 30 december 2016 bij klaagster langs waarbij zij de groeten van haar collega had overgebracht, die op dat moment afwezig was. Ook gaf zij uitleg over de nefrostomie en de verdere planning namelijk een antegrade pyelografie met plaatsen van een stent vanuit de nefrostomie door de radioloog.
Op 2 januari 2017 werd klaagster uit het ziekenhuis ontslagen.
Op 6 januari 2017 mislukte het plaatsen van de JJ-catheter door de interventieradioloog, omdat hij de blaas niet kon bereiken. Er was sprake van een volledige stop van de linker ureter op die plaats. Een nieuwe nefrostomie werd geplaatst, omdat de vorige niet (meer) geheel goed lag. Diezelfde dag had beklaagde opnieuw een gesprek met klaagster, haar partner en schoondochter. In het dossier is aangetekend:
“(…) Uitslag van poging tot plaatsen JJ besproken.
Contact H: plannen op polikliniek voor nogmaals poging JJ maar dan via cystografie.
Tot die tijd alleen nefrodrain spoelen op indicatie.
Geheel gaat pte en partner wat boven de pet, is allemaal erg heftig, kunnen t zo niet bijbenen.
Spoelen gaat niet goed, is soms erg pijnlijk. Zak heeft gelekt. Medicatie was niet goed geregeld. Materialen waren niet in orde. En patiente is erg somber. Is dit niet van zichzelf gewend. Eetlust valt ook tegen.
Voorstel: 1 nacht opname om partner ook te ontlasten. (…)”
Hierna was beklaagde niet meer betrokken bij de behandeling van klaagster.
Op 20 oktober 2017 heeft klaagster het ziekenhuis aansprakelijk gesteld. Op 16 januari 2018 werd deze claim door de aansprakelijkheidsverzekeraar afgewezen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij:
a. klaagster onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd;
b. de operatie niet op de juiste wijze heeft uitgevoerd;
c. onvoldoende nazorg heeft verricht.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde stelt zich in het verweerschrift op het gemotiveerde standpunt dat de tegen haar ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klaagster stelt in het eerste klachtonderdeel dat beklaagde haar niet of onjuist heeft geïnformeerd over de behandeling.
Uit de stukken en ter zitting is duidelijk geworden dat de rol van beklaagde bij de behandeling van klaagster zeer beperkt is geweest. Klaagster is op 23 december 2016 geopereerd aan een baarmoederverzakking door een collega van beklaagde en een AIOS. Deze collega was hoofdbehandelaar. Op 27 december 2016 heeft klaagster contact opgenomen met de afdeling gynaecologie, omdat zij last had van obstipatie na de operatie. Beklaagde had die dag geen dienst en heeft geen adviezen gegeven. Op
28 december 2016 is klaagster na een spoedconsult opnieuw opgenomen. In tegenstelling tot wat in het klaagschrift staat genoteerd, was beklaagde die dag niet de dienstdoende gynaecoloog en was zij niet bij de opname betrokken. Op 29 december 2016 is een CT-scan gemaakt waarvan de uitslag op 30 december 2016 bekend werd. Ook op deze datum had beklaagde geen dienst. Beklaagde heeft op 30 december 2016 wel contact gehad met klaagster. Zij is op verzoek van de AIOS gynaecologie samen met deze AIOS langsgegaan bij klaagster. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat zij vooraf haar collega had gebeld, omdat zij wist dat deze collega zeer betrokken was en zou willen weten welke complicaties waren opgetreden bij klaagster. De situatie had veel impact op klaagster en klaagster had behoefte aan aandacht. Hierna heeft beklaagde gesproken met klaagster, haar partner en schoondochter en heeft zij de groeten van de collega overgebracht. Verder heeft zij uitleg gegeven over de uitslag van de CT-scan, de nefrostomie en de verdere planning namelijk een antegrade pyelografie om een JJ-catheter te plaatsen. Op 2 januari 2017 werd klaagster uit het ziekenhuis ontslagen. Beklaagde was niet bij het ontslag betrokken.
Op 6 januari 2017 volgt een heropname voor het plaatsen van de JJ-catheter door de interventieradioloog. Deze interventie mislukte, omdat hij de blaas niet kon bereiken door een volledige stop in de ureter op die plaats. Omdat de afdeling urologie vol was, was klaagster opgenomen op de afdeling gynaecologie. Beklaagde was die dag de dienstdoende gynaecoloog. Zij had geen rol in het urologische traject, maar is wel bij klaagster en haar partner en schoondochter langsgegaan om de poging tot plaatsing van de JJ-catheter te bespreken en verdere uitleg te geven. Ook heeft klaagster haar onvrede kunnen uiten en heeft beklaagde hierop zaken in gang gezet om hierin tegemoet te komen.
5.3
Naar het oordeel van het college is voldoende aannemelijk dat beklaagde geen enkel verwijt valt te maken. Beklaagde heeft zich, ondanks het feit dat zij geen hoofdbehandelaar was, zeer betrokken opgesteld. Beklaagde heeft tijdens twee contactmomenten uitvoerig uitleg gegeven, het beleid besproken, gepoogd de onvrede bij klaagster weg te nemen en zaken op de afdeling urologie goed te regelen. In het dossier zijn hiervan aantekeningen gemaakt en dit is ook ter zitting bevestigd.
Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.4
Het tweede klachtonderdeel, waarin wordt gesteld dat de operatie niet op de juiste wijze is uitgevoerd, heeft geen betrekking op beklaagde omdat haar collega deze operatie heeft gedaan.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.5
In het derde klachtonderdeel stelt klaagster dat beklaagde onvoldoende nazorg heeft gegeven.
Zoals hierboven reeds besproken had beklaagde geen dienst op 27 en 28 december 2016 en heeft zij klaagster niet gezien of gesproken.
Vanaf 30 december 2016 was de uroloog bij de behandeling van klaagster betrokken. Klaagster verwijt beklaagde dat op 30 december 2016, nadat de uitslag van de CT-scan bekend was waarin werd gesproken van mogelijk meehechten van de ureter, meer onderzoek had moeten plaatsvinden, zodat de hechting direct had kunnen worden verwijderd.
Naar het oordeel van het college is beklaagde niet tekortgeschoten in de nazorg. Beklaagde had op 30 december 2016 geen dienst. Zij is slechts op verzoek van de AIOS gynaecologie samen met deze AIOS langsgegaan bij klaagster en zij heeft in die hoedanigheid geprobeerd klaagster uitleg te geven en haar te ondersteunen. Ook op
6 januari 2017 is de rol van beklaagde zeer klein geweest. Zij heeft toen opnieuw geprobeerd klaagster en haar partner en schoondochter uitleg te geven. Het behandelbesluit is echter genomen door de uroloog, die op de genoemde momenten de hoofdbehandelaar was. Het college is van oordeel dat beklaagde met haar handelen juist meer heeft gedaan dan dat men in gelijke omstandigheden van een arts mag verwachten.
Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.6
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de klacht op alle onderdelen ongegrond
wordt bevonden.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door S.B. Boorsma, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist, C.I.M. Aalders,
M.J.E. Mourits en T.D. de Haan, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van
M. Duijnstee-Mikmak, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.