ECLI:NL:TGZRSGR:2020:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-242
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2020:99 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-08-2020 |
Datum publicatie: | 18-08-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019-242 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. Vast staat dat beklaagde ‘op de gang’ door de VIT-verpleegkundige van het telefoongesprek op de hoogte is gesteld en heeft bevestigd dat er geen actie behoefde te worden ondernomen. Daarmee heeft hij op dat moment dus bemoeienis gehad met de zorgverlening aan patiënte die valt onder de eerste tuchtnorm van artikel 47 Wet BIG. Het College concludeert dat klaagster geen medische hulp is onthouden. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
(namens wijlen A , klaagster):
B,
wonende te C,
klager,
tegen:
D, specialist ouderengeneeskunde,
werkzaam te E,
beklaagde,
gemachtigde: mr. K.M. Volker, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift van klaagster, ontvangen op 5 november 2019;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van beklaagde met bijlage, van 5 februari 2020;
- de akte van overlijden van klaagster, afgegeven 17 februari 2020;
- de brief van de zoon van klaagster van 29 februari 2020.
1.2 Het College heeft de klacht op 7 juli 2020 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Klaagster, geboren in 1926, is op 19 september 2016 met zorgzwaartepakket 6 (beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging (24-uurs-zorg)) opgenomen in F, verpleeghuislocatie G te E.
2.2 De zoon van klaagster verleende haar mantelzorg, in die zin dat hij met het verpleeghuis had afgesproken dat hij klaagster elk weekend naar haar oude woonadres in C zou brengen, alwaar hij haar gezelschap zou houden en voor haar eten en drinken en medicatie zou zorgen. De thuiszorgorganisatie H zou in de weekenden haar dagelijkse verzorging op zich nemen. In verband met het feit dat klaagster een intramurale Wlz-indicatie had, kon ingeval van medische klachten geen beroep op de huisarts worden gedaan en de dienstdoende specialist ouderengeneeskunde van F zou klaagster niet in haar huis bezoeken. Daarom was afgesproken dat klaagster in de G zou blijven als zij ziek zou zijn.
2.3 Op vrijdag 1 november 2019 was klaagster met haar zoon in haar huis toen zij dusdanige gezondheidsklachten ondervond dat haar zoon rond 14.00 uur naar de G heeft gebeld, zei dat hij terug zou komen naar de G en dat hij voor het weekend graag een arts wilde spreken. De verpleegkundige vertelde de zoon dat zij het Verpleegkundig Interventie Team (VIT) kon bellen, waarop de zoon antwoordde dat hij zelf met het VIT contact zou opnemen. Om 15.45 uur heeft de zoon contact opgenomen met het VIT. De VIT-verpleegkundige adviseerde de zoon om klaagster naar het verpleeghuis terug te brengen opdat de verpleging tijd genoeg zou hebben om haar toestand te beoordelen. Hierop belde de zoon met de dienstdoende verpleegkundige van de afdeling die hem adviseerde klaagster die avond eerder terug te brengen om haar te kunnen onderzoeken.
2.4 De VIT-verpleegkundige heeft beklaagde van het telefoongesprek en de situatie van klaagster op de hoogte gebracht. Beklaagde heeft tegenover de verpleegkundige bevestigd dat haar advies aan de zoon conform het beleid van het verpleeghuis was en dat er op dat moment geen actie behoefde te worden genomen.
2.5
Toen de zoon om 19.00 uur met klaagster op de afdeling verscheen, werd haar toestand
niet als afwijkend beoordeeld, waarop zij volgens het vaste beleid is verzorgd.
2.6 Klaagster is op 3 februari 2020 overleden. De zoon heeft op 25 februari 2020 telefonisch aan het secretariaat van het College medegedeeld dat hij de klacht van klaagster wenst voort te zetten. Met zijn brief van 29 februari 2020, heeft de zoon dit, op verzoek van het secretariaat, schriftelijk bevestigd.
3.
De klacht
De klacht luidt - zakelijk weergegeven - dat beklaagde klaagster op 1 november 2019 rond 15.00/16.00 uur medische hulp heeft onthouden.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden, waarbij hij primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1 Over de ontvankelijkheid merkt het College het volgende op. Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) wordt een tuchtzaak aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van – onder meer – een rechtstreeks belanghebbende (art. 65, eerste lid, onder a). Onder dit begrip valt in ieder geval de patiënt zelf. Na zijn overlijden kunnen de nabestaanden klachtgerechtigd zijn, maar dit recht berust op de te veronderstellen wil van de overleden patiënt. Klaagster had haar klacht al bij het College ingediend en is nadien overleden. De zoon van klaagster is een rechtstreeks belanghebbende die als opvolger van zijn moeder haar klacht kan voortzetten. Als rechtstreeks belanghebbende zou hij de klacht ook zelfstandig hebben kunnen indienen. Nader onderzoek naar de vraag of hij met deze klacht de wil van patiënte vertegenwoordigt, is na haar overlijden niet opportuun, dat wordt verondersteld.
5.2 Ook het verweer dat er sprake is van niet-ontvankelijkheid omdat beklaagde niet betrokken is geweest bij de zorgverlening op 1 november 2019 wordt verworpen. Vast staat dat beklaagde ‘op de gang’ door de VIT-verpleegkundige van het telefoongesprek op de hoogte is gesteld en heeft bevestigd dat er geen actie behoefde te worden ondernomen. Daarmee heeft hij op dat moment dus bemoeienis gehad met de zorgverlening aan patiënte die valt onder de eerste tuchtnorm van artikel 47 Wet BIG.
5.2 Gezien de afspraken die in het kader van de mantelzorg naast het verblijf van klaagster in de zorginstelling waren gemaakt, was het voor de zoon duidelijk welke hulp kon worden gegeven ingeval van een medische hulpvraag op het moment dat klaagster buiten de instelling verbleef. Conform die afspraken is vanuit de zorginstelling tweemaal geadviseerd klaagster naar de instelling terug te brengen om haar te laten onderzoeken en observeren.
5.3 Verweerder was van zowel de situatie van klaagster als de inhoud van het contact tussen de instelling en de zoon op de hoogte en heeft geoordeeld dat dit conform het beleid was.
5.4 Het College concludeert dat klaagster geen medische hulp is onthouden. Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6.
De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 25 augustus 2020 door A.E.B. ter Heide, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, V.M. Schijf, G.J. Dogterom en A.G.M. Beckers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.