ECLI:NL:TGZRSGR:2020:95 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-013

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:95
Datum uitspraak: 18-08-2020
Datum publicatie: 18-08-2020
Zaaknummer(s): 2020-013
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster is ontvankelijk in haar klacht. Het is het College op de terechtzitting gebleken dat klaagster goed in staat is zelfstandig te verwoorden dat zij verontwaardigd is over het feit dat ‘de huisarts informatie aan mijn zoon heeft gegeven waar ik veel last van heb. Hij had dat niet mogen doen’ en dat zij daarom een klacht heeft ingediend. Het is daarmee niet aannemelijk geworden dat zij de voor het indienen van een klacht vereiste wilsbekwaamheid mist. Dat bij klaagster geheugenstoornissen zijn vastgesteld, maakt dat niet anders. Door op verzoek van de schoondochter van klaagster de verklaring van 27 november 2019 te verstrekken, welke verklaring was bedoeld om te worden overgelegd in een juridische procedure waarbij klaagster de zeggenschap over o.a. haar financiën zou verliezen, zonder klaagster bijvoorbeeld op het spreekuur uit te nodigen om zich ervan te vergewissen dat klaagster hiermee instemde, heeft beklaagde zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Van gerichte toestemming van patiënte zoals bedoeld in de KNMG-richtlijn ‘omgaan met medische gegevens’ is geen sprake. Dat de inhoud van de verklaring onjuist zou zijn, kan het College niet vaststellen. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 25 augustus 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. I.M.I. Apperloo, werkzaam te Amsterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 24 januari 2020;

- het medisch dossier van klaagster;

- het verweerschrift;

- de brief van de zijde van klaagster van 12 mei 2020, met bijgevoegd de beschikking van de rechtbank B van 19 december 2019.

1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 7 juli 2020. De partijen, klaagster vergezeld van D en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klaagster (geboren in 1931) was ingeschreven bij de praktijk waar beklaagde op enig moment als huisarts aan verbonden is geraakt. Vanaf december 2018 tot januari 2020 is beklaagde betrokken geweest bij de zorg voor klaagster. In januari 2020 is klaagster overgestapt naar een andere huisartsenpraktijk.

2.2 Op 8 oktober 2018 is klaagster gezien door de geriater E. Deze heeft bij specialistenbericht van die datum aan de huisarts geschreven: “Omdat er met name geheugenproblemen zijn en het verder in het leven vrij goed gaat stel ik diagnose amnestische mild cognitieve impairment. Controle over 4 maanden.”

2.4 Op 13 februari 2019 heeft geriater E, na de controle, aan beklaagde geschreven: “Gezien wat haar man vertelt, en de eigen indruk, is er toch wel sprake van dementie; zij zou zich niet alleen kunnen redden.”

2.5 Op 26 november 2019 heeft beklaagde in het medisch dossier genoteerd: “(…) schoondochter belt, case manager F (…) heeft voorgesteld pt onder bewindvoering te laten stellen, stelt voor bewindzorg B (…). Hebben nodig een dementie verklaring. Komt deze donderdag 28/11 ophalen.”

2.6 Beklaagde heeft in de periode tussen 12 december 2018 en januari 2020 diverse aantekeningen gemaakt in het medisch dossier van klaagster over vergeetachtigheid, toenemende inactiviteit en zorgen van de zoon en schoondochter van klaagster over klaagsters zelfredzaamheid.

2.7 Daaronder de volgende aantekeningen:

12-12-18 S Uitslagen E besproken. Casemanager aanvragen.

E Mild Cognitive impairment

P Via ZorgDomein verwezen naar Verpleging en verzorging F (…)”

29-07-19 S Dochter belt: maakt zich ernstige zorgen om moeder, kan niet meer alleen

zijn (…)

07-08-19 S ter info: verzorging belde, mw was heel wantrouwend wat betreft de verzorging. (…) Verder geeft mw aan haar zoon niet te vertrouwen, dit doet zij al langer niet, zij vertrouwt alleen haar vriend.

04-09-19 S Vriend belt mevr wil visite. Pat gebeld: ggh opnieuw gebeld: is de weg kwijt kan niet onder woorden brengen.. moet vriend bellen (heeft een ander??) Mevrouw is erg emotioneel en hartkloppingen

S Mevrouw voelt zich zenuwachtig omdat zoon het huis zou willen verkopen en omdat haar vriend weer een relatie zou hebben met zijn exvrouw. (…)

E Seniele dementie/Alzheimer

14-09-19 S Zoon belt (…), maakt zich zorgen over de achteruitgang. Vlgs zoon zit zij in de paranoide fase. Verstopt dingen etc. Afgesproken dat ik contact opneemt met case manager of er al iets in gang is gezet.

16-10-19 S casemanager (…), pte wil zelf niks, gaat contact opnemen met zoon.

O zoon gebelt en door gegeven.

23-10-19 S Apotheek G, pt heeft afgesproken de baxterrol op te halen, eerste rol heeft apothekers assistente niet kunnen uitleggen, 2de rol is niet opgehaald. Apotheek vraagt zich af in hoeverre pt in staat is om zelf de medicatie te nemen. Tel nr case manager dementie doorgegeven.

25-10-19 S Visite (…) Mw geeft aan dat zij absoluut niet wil dat zoon of schoondochter informatie over haar krijgt. Ligt hiermee in conflict. Zal best wat vergeetachtig zijn maar geen dementie? Zoon heeft haar huis proberen te krijgen en haar financieel wat geprobeerd te krijgen terwijl dat nergens voor nodig was. (…)

26-11-19 (…) schoondochter (…) belt, case manager (…) heeft voorgesteld pt onder bewindvoering te laten stellen, stelt voor bewindzorg B. (…) Hebben nodig een dementie verklaring. Komt deze donderdag 28/11 ophalen.

2.8 Beklaagde heeft op 27 november 2019 een verklaring opgesteld betreffende klaagster, die luidt: “Bovengenoemde patiënte is bij ons bekend met dementie. Deze diagnose is bevestigd door E, geriater in het H, en mijzelf.” Beklaagde heeft de verklaring bij de balie neergelegd om opgehaald te worden, met de instructie dat klaagster zelf bij het ophalen moest zijn. De zoon van klaagster is met klaagster de verklaring komen ophalen.

2.9 De zoon van klaagster heeft bij de rechtbank B een verzoek ingediend tot onderbewindstelling/mentorschap van klaagster. Daarbij heeft hij de geneeskundige verklaring van 27 november 2019 overgelegd. De rechtbank heeft bij beschikking van 19 december 2019 een mentorschap ingesteld over klaagster en I tot mentor benoemd. Bij beschikking van diezelfde datum zijn klaagsters goederen onder bewind gesteld.

3. De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij zonder toestemming van haar aan haar zoon de geneeskundige verklaring heeft verstrekt. Verder verwijt zij beklaagde dat de inhoud van de verklaring onjuist is; E heeft niet de diagnose dementie gesteld, maar de diagnose amnestische mild cognitieve impairment. Beklaagde heeft zelf nooit onderzoek ingesteld naar geheugenproblemen bij klaagster.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft allereerst aangevoerd dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klacht aangezien haar mentor haar in en buiten rechte vertegenwoordigt. Voor het geval het College de klacht inhoudelijk zal behandelen, heeft beklaagde in zijn verweerschrift aangevoerd dat hij zich achteraf realiseert dat hij volgens de KNMG-richtlijn geen verklaring had moeten afgeven, omdat hij de behandelend arts was. Hij meende in het belang van klaagster te handelen maar heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat hij in zijn positie onvoldoende onafhankelijk is. Ter zitting heeft beklaagde nog aangevoerd dat hij meende met toestemming van klaagster te handelen. Wat betreft de inhoud van de rapportage van E heeft beklaagde onder verwijzing naar het bericht van E van 13 februari 2019 aangevoerd dat ook E oordeelde dat sprake is van dementie. Het verwijt dat de rapportage onjuist is weergegeven, is dan ook volgens beklaagde onterecht.

5. De beoordeling

De ontvankelijkheid

5.1 In artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG is bepaald dat een tuchtklacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Rechtstreeks belanghebbende is in de eerste plaats de patiënt(e) van een aan tuchtrechtspraak onderworpen beroepsbeoefenaar die een klacht heeft over zijn of haar behandeling. Maar ook anderen dan de patiënt(e) kunnen als rechtstreeks belanghebbenden worden aangemerkt. Tot die anderen behoren onder meer de wettelijk vertegenwoordigers van de patiënt(e), zoals zijn of haar mentor in geval van mentorschap. Hierbij geldt echter steeds als uitgangspunt dat de patiënt(e) die daartoe behoorlijk in staat is, zelf degene is die beslist over het al of niet indienen van een klacht met betrekking tot zijn of haar behandeling. In het eerste lid van artikel 1:454 van het Burgerlijk Wetboek en de daarbij behorende memorie van toelichting is dit uitgangspunt uitdrukkelijk verwoord. Als uitgangspunt moet gelden dat een patiënt(e) die een mentor heeft zonder toestemming van die mentor een tuchtklacht kan indienen, en dat op dat uitgangspunt slechts een uitzondering kan worden gemaakt indien aannemelijk is dat de patiënt(e) ter zake van het al of niet indienen van die klacht wilsonbekwaam is. Het ligt op de weg van de aangeklaagde beroepsbeoefenaar om in voorkomende gevallen aannemelijk te maken dat de voor het indienen van een klacht vereiste wilsbekwaamheid bij de patiënt(e) ontbreekt. Zie Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 26 september 2019, C2019.048, ECLI:NL:TGZCTG:2019:243.

5.2 Ingevolge het voornoemde uitgangspunt is klaagster dus ontvankelijk in haar klacht, tenzij aannemelijk is dat zij de voor het indienen van een klacht vereiste wilsbekwaamheid ontbeert. Dat laatste dient beklaagde aannemelijk te maken. Hij heeft daartoe in het verweerschrift slechts aangevoerd dat klaagster niet capabel is om een klacht in te stellen, zonder verdere concretisering van die stelling. Het is het College op de terechtzitting gebleken dat klaagster goed in staat is zelfstandig te verwoorden dat zij verontwaardigd is over het feit dat ‘de huisarts informatie aan mijn zoon heeft gegeven waar ik veel last van heb. Hij had dat niet mogen doen’ en dat zij daarom een klacht heeft ingediend. Het is daarmee niet aannemelijk geworden dat zij de voor het indienen van een klacht vereiste wilsbekwaamheid mist. Dat bij klaagster geheugenstoornissen zijn vastgesteld, maakt dat niet anders.

De inhoudelijke beoordeling van de klacht

5.3 De huisarts heeft tijdens de zitting verklaard dat hij regelmatig overleg had met de casemanager van klaagster. De casemanager had voorgesteld om het mentorschap over en de onderbewindstelling van klaagster aan te vragen, in welk verband het verzoek is binnengekomen om een ‘dementieverklaring’ af te geven. Beklaagde achtte dit in het belang van klaagster, om wie hij zich zorgen maakte. Beklaagde heeft verklaard dat hij de verklaring van 27 november 2019 zo feitelijk mogelijk heeft gehouden en dat hij er van uit ging dat klaagster toestemming gaf voor het afgeven daarvan. Hij ging daarvan uit omdat hij dat van de casemanager had begrepen. Beklaagde heeft aan zijn assistente gezegd dat klaagster de verklaring zelf bij de balie zou moeten komen ophalen en klaagster heeft dat ook, in het bijzijn van haar zoon, gedaan, zo heeft de huisarts nadien van de assistente begrepen.

5.4 Het College is van oordeel dat beklaagde hiermee in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Op 25 oktober 2019, dus ongeveer een maand eerder, heeft klaagster op het spreekuur aan beklaagde gezegd dat zij absoluut niet wil dat zoon of schoondochter informatie over haar krijgt, dat zij met hen in conflict ligt en dat zoon haar uit huis probeert te krijgen. Door op verzoek van de schoondochter desondanks de verklaring van 27 november 2019 te verstrekken, welke verklaring was bedoeld om te worden overgelegd in een juridische procedure waarbij klaagster de zeggenschap over o.a. haar financiën zou verliezen, zonder klaagster bijvoorbeeld op het spreekuur uit te nodigen om zich ervan te vergewissen dat klaagster hiermee instemde, heeft beklaagde zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Weliswaar heeft beklaagde aan de assistente de instructie gegeven de verklaring alleen mee te geven indien klaagster daar bij zou zijn, maar die instructie waarborgt onvoldoende dat klaagster bekend is met de inhoud en het doel van de verklaring en dat zij daarmee instemde. Van gerichte toestemming van patiënte zoals bedoeld in de KNMG-richtlijn ‘omgaan met medische gegevens’ is dus geen sprake.

5.5 Dat de inhoud van de verklaring onjuist zou zijn, kan het College niet vaststellen. De verklaring vond een basis in de berichtgeving van geriater E d.d. 8 oktober 2018 en 13 februari 2019 en in de contacten die beklaagde zelf met klaagster had gehad.

5.6 De conclusie is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Aan beklaagde zal de maatregel van waarschuwing worden opgelegd, nu het College voldoende aannemelijk acht dat beklaagde een volgende keer anders zal handelen.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

- legt op de maatregel van waarschuwing;

- wijst de klacht voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven door A.E.B. ter Heide, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, V.M. Schijf, G.J. Dogterom en A.G.M. Beckers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2020.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.