ECLI:NL:TGZRSGR:2020:93 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-230a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2020:93 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-08-2020 |
Datum publicatie: | 11-08-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019-230a |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Het voorschrijven van salbutamol in combinatie met de problematiek waar klaagster bekend mee is, is op zichzelf gezien niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klaagster heeft haar klacht verder niet feitelijk onderbouwd. Het College oordeelt, mede gelet op hetgeen in het dossier beschreven staat, dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat onvoldoende aannemelijk is dat wat in het patiëntdossier staat vermeld een onjuiste weergave is van de gang van zaken. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C , huisarts,
werkzaam te B,
beklaagde,
gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam te Amsterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 15 oktober 2019;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek met één productie, ingekomen op 15 januari 2020;
- de brief van mr. Brouwer, met aangehechte producties, ingekomen op 3 februari 2020.
1.2
De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling
te worden gehoord.
1.3 Het College heeft de klacht op 30 juni 2020 in raadkamer behandeld.
2.
De feiten
2.1 Klaagster, geboren in 1967, is patiënt in de praktijk waar beklaagde als waarnemend huisarts werkzaam is. In deze praktijk verzorgt de praktijkondersteuner de inloopspreekuren, waarna de superviserend huisarts wordt ingeroepen om verder deel te nemen aan het consult. D (verder: D) is in deze praktijk de praktijkhouder en eveneens huisarts.
2.2 Op 24 juni 2019 heeft de partner van klaagster tijdens het inloopspreekuur gevraagd of de huisarts een verklaring wilde opstellen ten behoeve van het aanvragen van zorg bij het E. De praktijkondersteuner (F) nam hieromtrent contact op met beklaagde voor overleg. Hierover staat het volgende vermeld in het medisch dossier:
“S: Partner van mevrouw is hier. Moet formulier inleveren bij E waarop mevrouw toestemming geeft dat E info bij ons opvraagt. mevrouw heeft 24 uurs zorg aangevraagd. Lijkt hier een indicatie voor te krijgen, mijnheer vraagt of wij hier achterstaan, zodat dit ook in d indicatie komt.
P: C [College: C]: staat er niet helemaal achter. mevrouw zou eerst een revalidatie traject moeten volgen om te kijken wat er nog aan zelfredzaamheid te winnen is. dit aan mijnheer medegedeeld, hij zegt alles al gedaan te hebben. Ik zei hem hiervoor een afspraak met C te maken.”
Klaagster nam diezelfde dag telefonisch contact op met de praktijk met het verzoek om antwoord via telefoon of e-mail op de vraag wat het revalidatietraject voor haar nog zou kunnen betekenen.
2.3 Op 28 juni 2019 bezochten klaagster en haar partner samen het inloopspreekuur:
“S: komt met partner op spreekuur, komt lopend binnen. zorg door partner en kinderen via PGB sinds 2014. G heeft het stopgezet in dec 2018. wijkverpleegkundige heeft geprobeerd er 24 uurszorg van te maken, G kan 7 uur peer week toezxeggen. nu gegevens naar E gestuurd. zegt handtekening van de dokter niet nodig te hebben. vragen wat revalidatietraject inhoudt, zijn er heel boos over. willen weten of D er achter staat.”
O: zeer geagiteerd beiden
P: F [College: F]: goed dat E gaat bekijken. wil geen revalidatietraject (zelfredzaamheid en hoe met situatie om te gaan, niet om beter te worden) (iom C besproken) afspraak gegeven met D begin sept/samen met F. gaat aug weer voor operatie naar het buitenland.”
2.4 Op 4 juli 2019 nam klaagster telefonisch contact op met de praktijk en uitte zij haar ongenoegen over de beoordeling die naar het E zou zijn gegaan:
S: Mw belt is boos over de beoordeling die wij gedaan hebben bij het E. C zou aangeven dat mw niet flauwvalt omdat er geen diagnose hierover is en de 24 uur zorg wordt daardoor niet toegekend. Mw wil dat er opnieuw gekeken wordt. Zegt C niet te kennen en wil dat D ernaar kijkt. Vraagt wat te doen ?
S: D [College: D]: kennelijk is het E formulier niet ingescand, of ligt nog op de stapel? C en ik kunnen overleggen en met een al of niet gewijzigd antwoord komen.”
2.5 Op 5 juli 2019 ontving de partner van klaagster aan de balie van de praktijk op zijn verzoek een uitdraai van het dossier.
2.6 Op 9 juli 2019 verzocht de partner van klaagster op het inloopspreekuur nogmaals om een uitdraai van klaagsters dossier vanaf januari 2019, welk dossier daarop via beveiligde e-mail aan klaagster werd verzonden. Tijdens dit inloopspreekuur meldde de partner dat er wellicht onjuiste informatie aan het E is verstrekt.
“S: partner in consult: vraagat uitdraai dossier vanaf januri 2019 is niet eens met de behandling. E er zou niet instaan dat ze flauwvalt, zou in 2014 door MDL geconstateert zijn. is verwezen naar psy, terwijl ze pijn heeft.
P: Naar: patient
D: akk. Komt dossier vanmiddag ophalen met machtiging van mw”
2.7 Op 10 juli 2019 stuurde klaagster een e-mail met kritiek op onjuistheden in het journaal en de opmerking dat een antwoordformulier aan het E ontbreekt. De ontvangst van deze e-mail staat bij 23 juli 2019 in het dossier genoteerd.
2.8 Op 19 december 2019 en op 8 januari 2020 ontving D een brief van E met het verzoek om medische informatie naar aanleiding van het bezwaar van klaagster tegen het door E genomen indicatiebesluit omtrent de aanvraag voor 24uurszorg. In de brief is het volgende vermeld:
“Eerder heeft telefonische consultatie met u plaatsgevonden op 3-7-2019, echter blijft momenteel nog onduidelijk welke vraagstelling hierbij plaatsgevonden heeft en is het van belang voor de dossiervoering informatie schriftelijk te ontvangen.”
2.10 D heeft bij brief van 15 januari 2020 op de vraag van E geantwoord.
3.
De klacht
Klaagster verwijt beklaagde dat zij onjuiste informatie heeft doorgegeven aan het E. Hierdoor is haar gezondheid en veiligheid in gevaar gebracht.
4. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1
Klaagster meent dat beklaagde zonder haar toestemming informatie aan het E heeft verstrekt.
Zij heeft dit van een medewerker van het E te horen gekregen. Zij heeft geen afschrift
van de informatie ontvangen en zij stelt voorts dat het E door de informatie van beklaagde
de verkeerde beslissing heeft genomen.
5.2
Beklaagde betwist dat zij informatie aan een medewerker van E heeft verstrekt. Zij
stelt dat zij geen informatie aan derden geeft en indien dat wel zo zou zijn geweest,
dan had dat in het medisch dossier gestaan. Dit is niet het geval. Zij stelt verder
dat zij om een schriftelijke machtiging van klaagster zou hebben gevraagd indien haar
door het E zou zijn gevraagd om informatie. Zij zou klaagster hebben verzocht om toestemming
en zij zou de informatie eerst aan klaagster voorleggen alvorens dit op te sturen.
5.3 Het College oordeelt hierover als volgt. In het dossier van klaagster is niet genoteerd dat beklaagde contact over klaagster heeft gehad met het E en ook niet dat zij informatie over het E telefonisch of schriftelijk heeft doorgegeven. Uit de onder 2.8 bedoelde brief van het E blijkt niet met wie het E exact contact heeft gehad en welke informatie is doorgegeven. Klaagster heeft haar klacht hieromtrent niet onderbouwd en de klacht mist daardoor feitelijke grondslag. Het College kan derhalve niet vaststellen dat beklaagde informatie aan het E heeft verstrekt. Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
de klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 11 augustus 2020 door E.P. de Beij, voorzitter, P.M. de Keuning, lid-jurist, H.C. Baak, B. van Ek en F.M.J. Bruggeman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.