ECLI:NL:TGZRSGR:2020:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-185b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:91
Datum uitspraak: 11-08-2020
Datum publicatie: 11-08-2020
Zaaknummer(s): 2019-185b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Niet kan worden vastgesteld dat door beklaagde daadwerkelijk de diagnose depressie is gesteld. Naast dat het stellen van de diagnose door beklaagde wordt betwist, heeft het College ook geen beschikking over het huisartsenjournaal omdat beklaagde dit op verzoek van klager heeft vernietigd. Of en door wie de diagnose is gesteld kan derhalve niet vast komen te staan. Het College wil daarnaast benoemen dat klager heeft nagelaten de klachtonderdelen – ondanks daartoe meermalen in de gelegenheid te zijn gesteld – te concretiseren of feitelijk te onderbouwen. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C huisarts,

werkzaam te D,

beklaagde.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 13 augustus 2019;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 22 oktober 2019;

- de brief van klager d.d. 7 december 2019, ontvangen op 10 december 2019;

- de brief van klager d.d. 9 december 2019, ontvangen op 10 december 2019;

- de brief van klager d.d. 20 december 2019, ontvangen op 24 december 2019;

- de e-mail van klager d.d. 2 januari 2020, ontvangen op 2 januari 2020;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 6 januari 2020;

- de schriftelijke reactie van beklaagde, ontvangen op 30 januari 2020;

- de brief van het RTG Den Haag aan klager, verstuurd op 25 februari 2020;

- de brief van klager, ontvangen op 30 juni 2020.

1.2 Het College heeft de klacht op 30 juni 2020 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klager heeft op 2 maart 2015 gebeld met de doktersassistente van beklaagde, die op dat moment de huisarts van klager was. Klager belde tussen 09.00 uur en 11.00 uur minimaal zevenmaal de praktijk op. Tijdens het laatste telefoongesprek zei klager dat hij een baksteen door de ruit van de praktijk zou gooien. Hierop is de politie gebeld en heeft de politie bij klager een huisbezoek afgelegd.

2.2 Klager heeft vervolgens tussen 11.30 uur en 12.30 uur wederom drie keer met de assistente gesproken. De politie heeft klager meegenomen naar het politiebureau, waar de crisisdienst is ingeschakeld.

2.3 Op 1 april 2019 heeft klager telefonisch contact opgenomen met beklaagde om aan te kondigen dat hij een klacht zou indienen bij een geschilleninstantie. Een tweede telefoongesprek hierover vond plaats op 5 april 2019, waarin beklaagde, onder andere, aan klager heeft uitgelegd dat hij op eerder verzoek van klager (van 17 september 2014) diens huisartsendossier had vernietigd.

3. De klacht

Klager verwijt de huisarts, zo begrijpt het College, dat hij een foute diagnose heeft gesteld met een onterechte behandeling tot gevolg. Ook klaagt hij over het handelen van de doktersassistente.

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College heeft kennisgenomen van de brief van klager van 30 juni 2020, waarin klager heeft verzocht de zaak niet op de zitting van 30 juni 2020 te behandelen omdat er onvoldoende informatie in het dossier aanwezig is om de klacht te kunnen beoordelen. Alvorens inhoudelijk op de klacht in te gaan overweegt het College dat klager meermalen in de gelegenheid is gesteld om zijn klacht naar behoren aan te vullen, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt. Het College heeft voldoende informatie om de klacht behoorlijk te kunnen beoordelen. Klager gaat er voorts ten onrechte vanuit dat de zaak op een openbare zitting is behandeld. De zaak is, zoals aangekondigd in de brief aan partijen van 11 juni 2020, behandeld in raadkamer buiten aanwezigheid van partijen. Het verzoek tot uitstel van de behandeling van de klacht is afgewezen.

5.2 Klager heeft een veelheid aan informatie over het handelen van beklaagde en zijn assistente geformuleerd. Uit deze informatie begrijpt het College dat hij het beklaagde verwijt dat hij de diagnose depressie heeft gesteld en vindt dat de assistente van beklaagde onjuist heeft gehandeld door na de veelvuldige telefonisch contacten de politie te alarmeren.

5.3 Beklaagde stelt dat hij geen diagnose heeft gesteld. Het stellen van een diagnose, zeker die van psychiatrische aard, laat hij over aan ter zake deskundige specialisten. Verder heeft hij toegelicht dat het mogelijk is dat de assistente na de vele telefoontjes en de bedreiging door klager de politie heeft gebeld. De precieze gang van zaken kan hij zich niet meer herinneren. Ook de assisistente kan zich niet meer exact herinneren hoe één en ander is verlopen.

5.4 Het College oordeelt hierover als volgt. Niet kan worden vastgesteld dat door beklaagde daadwerkelijk de diagnose depressie is gesteld. Naast dat het stellen van de diagnose door beklaagde wordt betwist, heeft het College ook geen beschikking over het huisartsenjournaal omdat beklaagde dit op verzoek van klager heeft vernietigd. Of en door wie de diagnose is gesteld kan derhalve niet vast komen te staan. Ook over het voorval naar aanleiding van de telefoongesprekken tussen de assistente en beklaagde kan het College geen oordeel vellen. Beklaagde betwist dat hij hier iets van af wist en ook hier mist het huisartsendossier ter staving van de informatie. Het College wil daarnaast benoemen dat klager heeft nagelaten de klachtonderdelen – ondanks daartoe meermalen in de gelegenheid te zijn gesteld – te concretiseren of feitelijk te onderbouwen. Het College komt niet tot het oordeel dat beklaagde heeft gehandeld in strijd met de zorg die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De klacht is ongegrond.

5.5 Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

de klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 11 augustus 2020 door E.P. de Beij, voorzitter, P.M. de Keuning, lid-jurist, H.C. Baak, B. van Ek en F.M.J. Bruggeman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.