ECLI:NL:TGZRSGR:2020:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-260

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:87
Datum uitspraak: 11-08-2020
Datum publicatie: 11-08-2020
Zaaknummer(s): 2019-260
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een huisarts. In dit geval ging het om het verstrekken van medische gegevens van klaagster op vraag van de medisch adviseur van een arbeidsongeschiktheidsverzekeraar. Uit tuchtrechtelijke uitspraken en de ‘KNMG-Richtlijn omgaan met medische gegevens’, KNMG, 2018, volgt een helder kader voor artsen hoe om te gaan met het verstrekken van medische gegevens aan derden. De gegevensverstrekking moet zich in een dergelijk geval beperken tot het beantwoorden van een specifieke vraagstelling en het geven van feitelijke, relevante informatie. Wanneer een vraagstelling onduidelijk of te ruim is, dient een arts eerst om verduidelijking te vragen. Een arts dient verder altijd behoedzaam en uiterst zorgvuldig om te gaan met het verstrekken van medische informatie aan derden. Gelet op de vraagstelling van de medisch adviseur en de verstrekte machtiging door klaagster, heeft beklaagde verwijtbaar onzorgvuldig gehandeld door het gehele patiëntendossier van klaagster vanaf 2003 te verstrekken. Beklaagde heeft zijn fout erkend en benadrukt dat hij in zijn praktijk nog extra zorgvuldig omgaat met het verstrekken van gegevens aan derden. Klacht gegrond verklaard. Waarschuwing. Ter publicatie aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.  

Datum uitspraak: 11 augustus 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. J. Renshoff, werkzaam te Breda,

tegen:

C, arts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. K. Aantjes, werkzaam te Rijswijk.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 november 2019;

-          het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 24 januari 2020;

-          de brief van beklaagde, met bijlagen, ontvangen op 24 juni 2020.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 30 juni 2020. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

De gemachtigde van klaagster heeft een pleitnotitie overgelegd.

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is als huisarts werkzaam in de huisartsenpraktijk D te B, waar klaagster al jarenlang patiënt was.

2.2              Klaagster heeft zich in juni 2018 met gezondheidsklachten ziek gemeld bij haar arbeidsongeschiktheidsverzekeraar E. De medisch adviseur van E heeft bij brief van 23 juni 2018 beklaagde verzocht om informatie te verstrekken over klaagster. In deze brief staat (onder meer):

“ […] A is arbeidsongeschikt wegens concentratieproblemen, pijn- en vermoeidheidsklachten.

Graag ontvang ik van u informatie over de uitslag en het resultaat van uw laatste onderzoek, de diagnose(s), de behandeling en het beloop tot heden. […]”.

2.3              De door klaagster op 13 oktober 2018 ondertekende machtiging is door E meegestuurd aan beklaagde. In deze machtiging staat (onder meer):

“ […] toestemming om aan de medisch adviseur van E informatie te verstrekken die van belang kan zijn voor de beoordeling van haar gezondheidstoestand, respectievelijk arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van pijnklachten, vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen. Van belang zijnde informatie betreft onder andere de ziektegeschiedenis vanaf 1 juni 2018, de bevindingen van de behandelend arts, specialist of andere behandelaar, de gestelde diagnose, de ingestelde behandeling en het beloop. […].”

2.4              Beklaagde heeft op 5 december 2018 medische informatie verstuurd aan E.

2.5              Klaagster heeft op 25 februari 2019 een brief ontvangen van de medisch adviseur van E, waarin staat vermeld dat uit de medische informatie van beklaagde blijkt dat bepaalde klachten al bestonden voor aanvang van de arbeidsongeschiktheidsverzekering op 1 april 2008. Klaagster heeft deze klachten, volgens de medisch adviseur, niet gemeld op haar gezondheidsverklaring van 17 februari 2008.

2.6              Klaagster heeft, eveneens op 25 februari 2019, een brief ontvangen van E waarin haar wordt verweten dat zij haar mededelingsplicht heeft geschonden door bepaalde klachten niet te melden in haar gezondheidsverklaring van 17 februari 2008. Klaagster wordt in deze brief gesommeerd om alle arbeidsongeschiktheidsuitkeringen terug te betalen.

2.7              Klaagster heeft in maart 2019 tweemaal aan beklaagde gevraagd welke informatie door hem op 5 december 2018 aan E is verstrekt. Beklaagde kon haar op die vraag geen antwoord geven, ook omdat hij geen kopie van de door hem verstrekte informatie had bewaard. Klaagster heeft daarop aan E gevraagd welke informatie ten grondslag lag aan de beslissing van E. Deze informatie heeft E op 14 maart 2019 schriftelijk aan klaagster verstrekt.

2.8              Uit de op 14 maart 2019 overgelegde informatie van E bleek dat beklaagde op 5 december 2018 het volledige patiëntendossier van klaagster vanaf 2003 aan de medisch adviseur van E heeft gestuurd.

2.9              Klaagster heeft naar aanleiding hiervan nog tweemaal een gesprek gehad met beklaagde. Beklaagde heeft vervolgens op 11 april 2019 een brief gestuurd aan de medisch adviseur van E, waarin hij verzoekt de beslissing terug te draaien.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde dat hij zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden en verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld, door veel meer medische informatie te verstrekken dan was verzocht en dan waartoe hij door klaagster was gemachtigd.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College stelt voorop dat uit tuchtrechtelijke uitspraken en de ‘KNMG-Richtlijn omgaan met medische gegevens’, KNMG, 2018, een helder kader volgt voor artsen hoe om te gaan met het verstrekken van medische gegevens aan derden. In dit geval ging het om het verstrekken van de medische gegevens op vraag van de medisch adviseur van E. De gegevensverstrekking moet zich in een dergelijk geval beperken tot het beantwoorden van een specifieke vraagstelling en het geven van feitelijke, relevante informatie. Wanneer een vraagstelling onduidelijk of te ruim is, dient een arts eerst om verduidelijking te vragen. Een arts dient verder altijd behoedzaam en uiterst zorgvuldig om te gaan met het verstrekken van medische informatie aan derden.

5.2              Het College volgt beklaagde niet in zijn primaire verweer dat de door klaagster op 13 oktober 2018 ondertekende machtiging zo ruim was opgesteld dat het overleggen van het complete patiëntendossier vanaf 2003 binnen de reikwijdte van voornoemde machtiging viel. De woorden “onder andere” in “onder andere de ziektegeschiedenis vanaf 1 juni 2018” geven hiertoe naar het oordeel van het College volstrekt onvoldoende ruimte, zeker ook gelet op de vraagstelling van de medisch adviseur van E. Dat mogelijk bij een eerdere ziekmelding in 2014 ook medische gegevens zijn opgevraagd, zoals opgemerkt door beklaagde, maakt dat niet anders.

5.3              Het College overweegt verder dat beklaagde, direct nadat hij in maart 2019 door klaagster werd geconfronteerd met de door hem verstrekte informatie, ook zelf heeft erkend dat het niet zijn bedoeling was geweest om het gehele patiëntendossier aan E te verstrekken. Beklaagde heeft in de stukken en ook ter zitting benadrukt dat er strikte regels gelden in zijn praktijk en dat hij het verzenden hiervan nooit aan een assistente overlaat. Normaal gesproken controleert hij bij het verstrekken van medische gegevens aan derden eerst de machtiging, selecteert de te verstrekken informatie, draait deze uit en controleert de informatie nogmaals voordat die wordt verzonden. Volgens hem heeft in dit specifieke geval een ‘overijverige’ assistente (die niet meer in de praktijk werkzaam is) zonder de uitdrukkelijke toestemming van beklaagde de informatie aan E verzonden. Uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting is voor het College echter op geen enkele manier vast komen te staan hoe één en ander in dit specifieke geval dan is verlopen en hoe bijvoorbeeld het gehele geprinte dossier in handen van die betreffende assistente is gekomen.

5.4              De stelling van beklaagde dat de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) adviseert geen antwoorden op vragen van verzekeringsartsen te verstrekken komt het College niet bekend voor en lijkt in strijd met de duidelijke richtlijn van de KNMG, zoals hierboven beschreven. Mogelijk doelt beklaagde op de waarschuwing aan artsen om uiterst terughoudend te zijn met het geven van waardeoordelen binnen de te verstrekken medische informatie aan derden.

5.5              Het College is van oordeel dat, gelet op de vraagstelling van de medisch adviseur van E en de verstrekte machtiging door klager, beklaagde verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld door het gehele patiëntendossier van klaagster vanaf 2003 aan E te verstrekken. De klacht is dan ook gegrond.

5.6              Het College zal een maatregel opleggen. Het College stelt vast dat beklaagde zijn fout heeft erkend en inspanningen heeft verricht om klaagster nog terzijde te staan door het schrijven van een brief aan E met een nadere toelichting en het verzoek tot heroverweging van de beslissing van E. Voorts heeft beklaagde ter zitting benadrukt dat hij, geschrokken van dit gebeuren, nog extra zorgvuldig in zijn praktijk omgaat met het verstrekken van gegevens aan derden. Het College vindt, gelet hierop, een waarschuwing passend. Op verzoek van klaagster en om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt op de maatregel van waarschuwing;

-           bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en in geanonimiseerde vorm ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, P.M. de Keuning, lid-jurist, F.M.J. Bruggeman, B. van Ek en H.C. Baak, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2020.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.