ECLI:NL:TGZRSGR:2020:85 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-012

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:85
Datum uitspraak: 21-07-2020
Datum publicatie: 21-07-2020
Zaaknummer(s): 2020-012
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Vaststaat dat beklaagde BIG-geregistreerd verpleegkundige is (en geen geregistreerde GGZ psycholoog). Ook staat vast dat zij als zodanig geen patiëntenzorg heeft verleend aan klaagster. De eerste tuchtnorm is dus niet aan de orde. Daarnaast is duidelijk dat beklaagde zich steeds als zus van klaagster op enigerlei wijze heeft gemengd in kwesties die betrekking hebben op de zoon van klaagster. Er is geen aanwijzing dat zij daarmee heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar (behoorlijk verpleegkundige) betaamt, zoals bedoeld in de tweede tuchtnorm. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, verpleegkundige,

wonende te D,

beklaagde,

gemachtigde: C.W.J. Okkerse, werkzaam te Almere.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 23 januari 2020;

- aanvullende klaagschriften van respectievelijk 4 februari, 22 februari en 22 februari 2020;

- het verweerschrift, ingekomen op 6 maart 2020;

- het inhoudelijk verweerschrift van 17 april 2020;

- de aanvulling van klaagster van 1 mei 2020;

- de fax van de gemachtigde van beklaagde van 13 mei 2020.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 Het College heeft de klacht op 10 juni 2020 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

2.1 Klaagster is de zus van beklaagde. Klaagster heeft een zoon E, geboren in 2012. Klaagster is/was verwikkeld in een procedure met de biologische vader van E.

Beklaagde heeft melding(en) gedaan bij F omtrent klaagster en E. F heeft geen reden gezien om in te grijpen en heeft volstaan met ‘monitoren’.

3. De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde zakelijk weergegeven (i) dat zij haar titel en gezag als GZ-psycholoog heeft misbruikt bij haar melding bij F, bij de school van E (in opdracht van de biologische vader van E) en bij andere instanties, (ii) dat beklaagde daarbij onterechte aantijgingen heeft gedaan en (iii) dat zij zich ten onrechte heeft gemengd in de gezagskwestie tussen klaagster en de vader van E (iv) dat zij door haar traumatische verleden niet in staat is om een gezonde praktijk als GZ psycholoog te voeren en (v) dat zij zonder toestemming privé-informatie heeft gedeeld met derden en daardoor haar geheimhoudings­plicht heeft geschonden.

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hierna ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Op grond van artikel 47 van de Wet BIG kan, kort gezegd, worden geklaagd (1a) over onjuiste zorgverlening door de beroepsbeoefenaar aan de patiënt die aan zijn of haar zorg is toevertrouwd (de eerste tuchtnorm) en (1b) enig ander handelen in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (de tweede tuchtnorm, zoals die blijkens het overgangsrecht geldt voor klachten die na 1 april 2019 aanhangig zijn gemaakt).

5.2 Vaststaat dat beklaagde BIG-geregistreerd verpleegkundige is (en geen geregistreerde GGZ psycholoog). Ook staat vast dat zij als zodanig geen patiëntenzorg heeft verleend aan klaagster. De eerste tuchtnorm is dus niet aan de orde.

5.3 Daarnaast is duidelijk dat beklaagde zich steeds als zus van klaagster op enigerlei wijze heeft gemengd in kwesties die betrekking hebben op E. Er is geen aanwijzing dat zij daarmee heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar (behoorlijk verpleegkundige) betaamt, zoals bedoeld in de tweede tuchtnorm. Dit betekent dat de klachtonderdelen (i), (ii), (iii) en (v) reeds hierom kennelijk ongegrond zijn. Klachtonderdeel (iv) mist feitelijke grondslag, zodat dit ook kennelijk ongegrond is.

5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 21 juli 2020 door M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

I.K. Spros, lid-jurist, K.C. Timm-van Ruitenburg, M. Houtlosser en E.M. Rozemeijer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning-Groeneveld, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.