ECLI:NL:TGZRSGR:2020:73 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-197a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:73
Datum uitspraak: 21-04-2020
Datum publicatie: 21-04-2020
Zaaknummer(s): 2019-197a
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Beklaagde heeft in de brief aan klager omschreven waarom hij het nodig vond dat klager medicatie kreeg en werd gesepareerd. Het College is van oordeel dat beklaagde in redelijkheid op basis van zijn bevindingen tot die beslissingen heeft kunnen komen. Daarbij is uitdrukkelijk bepaald dat de voorlopige duur maximaal 7 dagen is. Voor zover die beslissing is genomen voordat er een inbewaringstelling is afgegeven, betreft dit een erkende leemte in de wet. De beslissingen zijn ingegeven om gevaar voor klager zelf of anderen af te wenden. Dat die beslissingen worden genomen voordat een inbewaringstelling wordt afgegeven is een handelwijze die gebruikelijk is binnen de beroepsgroep. Van handelen in strijd met wat in de beroepsgroep als norm is aanvaard, is dan ook geen sprake. Inmiddels is deze leemte in de wet gedicht door de nieuwe Wet verplichte ggz en Wet zorg en dwang. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond verklaard. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

per adres te B,

klager,

tegen:

C, arts,

werkzaam te D,

beklaagde.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 22 augustus 2019;

-      het verweerschrift;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 19 december 2019.

1.2              Het College heeft de klacht op 11 maart 2020 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager is op 15 juni 2019 door de politie gebracht naar E, afdeling ouderenpsychiatrie (F) in D. Klager werd bij binnenkomst direct in de separeer van de gesloten afdeling geplaatst.    

2.2              Beklaagde is werkzaam als arts psychiatrie binnen E en had op

15 juni 2019 aanwezigheidsdienst. Beklaagde heeft die dag beslist dat aan klager medicatie werd verstrekt en dat hij gesepareerd zou worden. De redenen voor de toepassing van deze maatregelen zijn:

‘(…) U bent motorisch onrustig, zwaait met de armen. U weigert vrijwillig medicatie in te nemen. Bij binnenkomst separeer bleek u een fles met urine te hebben gevuld en die boven de deur te hebben geplaatst waardoor enige van deze urine op begeleiding terecht kwam. Bij momenten bent u dwingend en denigrerend in contact naar anderen. U volgde instructies niet op (…).’

De voorlopige duur daarvan is bepaald op maximaal 7 dagen. De beslissingen zijn weergegeven in een brief op grond van artikel 39 van de Wet Bopz. Die brief is aan klager uitgereikt.

2.3                Na beoordeling door de crisisdienst van G is een inbewaringstelling afgegeven.

3.                  De klacht

Klager heeft een veelheid aan klachten ingediend. In een dergelijke situatie dient het College te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. Het verwijt dat klager beklaagde maakt luidt – kort en zakelijk weergegeven – dat:

-     de brief een onjuiste adressering heeft;

-      in de brief ten onrechte staat dat sprake is van een manische psychose;

-      ten onrechte de maatregelen in de brief zijn opgelegd, omdat er geen sprake was van een noodsituatie en er geen vrijheidsbenemende maatregel was opgelegd.

Over deze klachtonderdelen zal het college een oordeel geven.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College is van oordeel dat het enkel ontbreken ‘per adres’ bij de adressering niet maakt dat beklaagde onzorgvuldig heeft gehandeld. Van belang is immers dat klager kennis heeft kunnen nemen van de brief. Nu vast staat dat de brief aan klager is uitgereikt, is hieraan voldaan. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

5.2              In de brief heeft beklaagde een eerste beoordeling van klager opgenomen, zonder op dat moment te beschikken over het volledige medische dossier van klager. Van een volledige diagnose is op dat moment geen sprake en dat is ook niet nodig. Bij dergelijke observaties als hier aan de orde, is het niet ongebruikelijk om de term manische psychose te gebruiken. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

5.3              Beklaagde heeft in de brief omschreven waarom hij het nodig vond dat klager medicatie kreeg en werd gesepareerd. Het College is van oordeel dat beklaagde in redelijkheid op basis van zijn bevindingen tot die beslissingen heeft kunnen komen. Daarbij is uitdrukkelijk bepaald dat de voorlopige duur maximaal 7 dagen is. Voor zover die beslissing is genomen voordat er een inbewaringstelling is afgegeven, betreft dit een erkende leemte in de wet. De beslissingen zijn ingegeven om gevaar voor klager zelf of anderen af te wenden. Dat die beslissingen worden genomen voordat een inbewaringstelling wordt afgegeven is een handelwijze die gebruikelijk is binnen de beroepsgroep. Van handelen in strijd met wat in de beroepsgroep als norm is aanvaard, is dan ook geen sprake. Inmiddels is deze leemte in de wet gedicht door de nieuwe Wet verplichte ggz en Wet zorg en dwang.

5.4              Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 21 april 2020 door  W.N.L. Donker, voorzitter, M.M. van ‘t Nedereind, lid-jurist, M. Bezemer, A.M. van Hemert en J.F. van Hamming, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.