ECLI:NL:TGZRSGR:2020:72 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-252

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:72
Datum uitspraak: 21-04-2020
Datum publicatie: 21-04-2020
Zaaknummer(s): 2019-252
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Beklaagde heeft een verkeerde diagnose aangekruist in de geneeskundige verklaring en deze fout erkend en haar excuses ervoor aangeboden. Het College is van oordeel dat beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het opmaken van de medische verklaring, ondanks het aankruisen van de verkeerde diagnose. Voor dat oordeel is van belang dat de beschrijvende tekst van de geneeskundige verklaring veel belangrijker is dan het aankruisen van één of meer voorlopige diagnoses. Het is niet gebleken dat in de beschrijvende teksten sprake is van fouten of onzorgvuldigheden. Ook is niet gebleken dat beklaagde haar onderzoek in het kader van de geneeskundige verklaring onzorgvuldig heeft verricht. Daarmee moet het aankruisen van de verkeerde diagnose worden gezien als een verschrijving, die voor klaagster heel vervelend is en natuurlijk beter niet had plaatsgevonden, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De overige klachten zijn ook ongegrond verklaard. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, psychiater,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. P.A. de Zeeuw, werkzaam te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift, ontvangen op 19 november 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen;

-      de brief van klaagster van 7 februari 2020, met bijlagen;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 20 februari 2020.

1.2              Het College heeft de klacht op 11 maart 2020 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is als psychiater werkzaam bij E. Eenmaal per week heeft zij piketdienst. Een piketdienst hield destijds in dat zij werd belast met het schrijven van geneeskundige verklaringen in het kader van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ) en het doen van second opinions over dwangbehandelingen voor patiënten van E. Dit betrof dan patiënten die niet bij beklaagde in behandeling zijn.

2.2              Op 22 mei 2019 heeft beklaagde klaagster gezien en beoordeeld voor een geneeskundige verklaring ten behoeve van het verkrijgen van een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14a Wet BOPZ. Dit vond plaats op verzoek van de behandelaren van klaagster.

2.3              Beklaagde heeft diezelfde dag overleg gevoerd met de behandelaar van klaagster en de geneeskundige verklaring geschreven. De geneeskundige verklaring bevat onder meer een beschrijving van de symptomen, gedragingen en feiten op grond waarvan beklaagde van oordeel is dat klaagster leidt aan een stoornis van de geestvermogens en van het gevaar waarvan sprake is. Tevens heeft beklaagde in een classificatie-lijst haar voorlopige diagnose aangekruist. Hierbij heeft zij (onder meer) schizofrenie aangekruist, hetgeen onjuist is.

2.4              Klaagster heeft op 20 juni 2019 per brief een klacht aan beklaagde gestuurd. Deze klacht is in behandeling genomen door de geneesheer-directeur van E. Op 23 augustus 2019 heeft klaagster een nieuwe klacht ingediend bij de klachtencommissie van E. Op 8 november 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en haar partner, beklaagde en de geneesheer-directeur van E.

2.5              Op 11 november 2019 heeft beklaagde een brief aan klaagster geschreven. In de brief staat dat de diagnose schizofrenie abusievelijk is aangekruist in de geneeskundige verklaring van 22 mei 2019 en dat beklaagde níet van mening is dat klaagster aan die aandoening lijdt. Beklaagde biedt in de brief haar excuses aan. De brief is als addendum aan het dossier toegevoegd.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde dat zij de geneeskundige verklaring met een onjuiste diagnose naar de rechtbank heeft gestuurd zonder dat klaagster deze had gezien. Klaagster heeft hiervan veel hinder ondervonden. Klaagster betwist dat beklaagde een onafhankelijke psychiater is omdat zij werkzaam is bij E, waar klaagster ook onder behandeling is. Zij vindt daarnaast dat beklaagde meteen met haar in gesprek had moeten gaan toen zij een klacht indiende.

4.                  Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Daarbij moet rekening worden gehouden met de stand van de wetenschap op het moment van het klachtwaardig geachte handelen en met wat op dat moment in de beroepsgroep de norm was.

5.2              De wet vereist dat een geneeskundige verklaring zoals hier aan de orde, wordt opgesteld door een psychiater die de betrokkene kort tevoren heeft onderzocht, maar niet betrokken is bij de behandeling. Daarvan is in dit geval sprake, zodat aan dit wettelijke vereiste is voldaan. De omstandigheid dat beklaagde werkzaam is bij dezelfde instelling als waar klaagster werd behandeld, maakt niet dat beklaagde niet onafhankelijk is en de verklaring niet had mogen schrijven.

5.3              Klaagster beklaagt zich erover dat de geneeskundige verklaring buiten haar medeweten naar de rechtbank is verstuurd, maar zij bestrijdt niet dat beklaagde uitleg heeft gegeven over de geneeskundige verklaring, het onderzoek en het doel van beide. Het College gaat er daarom van uit dat het klaagster wel duidelijk was dat een geneeskundige verklaring zou worden opgemaakt en wat de strekking van die verklaring zou zijn. Dat klaagster de geneeskundige verklaring niet heeft kunnen inzien voordat deze werd verzonden, acht het College gelet op het wettelijke kader waarin deze werkzaamheden zijn verricht, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.4              Het staat in deze zaak niet ter discussie dat beklaagde een verkeerde diagnose heeft aangekruist in de geneeskundige verklaring. Beklaagde heeft in de brief van 11 november 2019 deze fout erkend en haar excuses ervoor aangeboden. Deze brief is toegevoegd aan het dossier als addendum op de geneeskundige verklaring. Het College is van oordeel dat beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het opmaken van de medische verklaring, ondanks het aankruisen van de verkeerde diagnose. Voor dat oordeel is van belang dat de beschrijvende tekst van de geneeskundige verklaring veel belangrijker is dan het aankruisen van één of meer voorlopige diagnoses. Het is niet gebleken dat in de beschrijvende teksten sprake is van fouten of onzorgvuldigheden. Ook is niet gebleken dat beklaagde haar onderzoek in het kader van de geneeskundige verklaring onzorgvuldig heeft verricht. Daarmee moet het aankruisen van de verkeerde diagnose worden gezien als een verschrijving, die voor klaagster heel vervelend is en natuurlijk beter niet had plaatsgevonden, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.5              Het laatste klachtonderdeel gaat erover dat beklaagde pas op een laat moment heeft ingestemd met een gesprek met klaagster en de afhandeling van de klacht eerst aan de geneesheer-directeur heeft overgelaten. Beklaagde heeft in haar verweer toegelicht dat deze handelwijze is gekozen omdat de aanvankelijke klacht van klaagster vooral leek te gaan over beklaagdes onafhankelijkheid als psychiater in dienst van E. Dit betrof volgens het bestuur van E een vraag die de organisatie als geheel raakte en die dan ook door de bestuurder, in dit geval de geneesheer-directeur, moest worden beantwoord. Aan dit oordeel heeft beklaagde zich geconformeerd, maar zij was wel steeds bereid om met klaagster in gesprek te gaan, hetgeen zij ook heeft gedaan toen bleek dat klaagster nog steeds ontevreden was. Het College acht deze uitleg plausibel, mede gelet op de tekst van de klachtbrief die klaagster in eerste instantie heeft gestuurd. Beklaagde is bovendien daadwerkelijk op een later moment alsnog met klaagster in gesprek gegaan. Beklaagde heeft op dit punt naar het oordeel van het College niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.6              Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 21 april 2020 door W.N.L. Donker, voorzitter, M.M. van ’t Nedereind, lid-jurist, M. Bezemer, A.M. van Hemert en J.F. Hamming, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.