ECLI:NL:TGZRSGR:2020:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-226b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:51
Datum uitspraak: 24-03-2020
Datum publicatie: 24-03-2020
Zaaknummer(s): 2019-226b
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Er was geen reden om voor klager een spoed-MRI te regelen. Overigens was klager eerder door de collega van beklaagde al verwezen voor een MRI-onderzoek. Ook het verwijt van klager dat beklaagde geen affectie of medeleven heeft getoond is ongegrond. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr.drs. S. Slabbers werkzaam te  Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift, ontvangen op 1 oktober 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen;

-      het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 6 februari 2020;

-      de brief van klager, ingekomen op 2 januari 2020;

-      de brief met bijlage van de gemachtigde van beklaagde, ingekomen op 16 januari 2020.

1.2              Het College heeft de klacht op 12 februari 2020 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klager, geboren in 1940, is patiënt bij Huisartsenpraktijk D te B.

2.2              Beklaagde is sinds 1 september 2017 huisarts en als zodanig sinds 1 december 2017 als waarnemer werkzaam bij Huisartsenpraktijk D.

2.3       Op 4 mei 2017 heeft klager in de oogkliniek E te F een ooglidcorrectie beiderzijds ondergaan.

2.4       Op 5 oktober 2018 heeft een collega van beklaagde klager gezien vanwege klachten die klager toeschreef aan de ooglidcorrectie in mei 2017. Deze collega heeft klager voor een second opinion en eventuele verdere behandeling verwezen naar de polikliniek oogheelkunde in het G. Uit het onderzoek van de oogarts bleek sprake van een beginnend seniel cataract en hypertensieve retinopathie gr1. Voor het overige waren geen bijzonderheden naar voren gekomen.   

2.5       Na een consult op 6 augustus 2019 waar gesproken is over een tuchtklacht die klager had ingediend tegen de oogarts die de ooglidcorrectie had uitgevoerd, heeft klager, na overleg met zijn verzekeraar, op 16 augustus 2019 aan de collega van beklaagde laten weten een second opinion te willen laten uitvoeren in het H te I. Deze collega heeft klager naar een oogarts in dit ziekenhuis verwezen. Klager heeft tijdens een consult op 20 september 2019 aan de collega van beklaagde verteld dat de oogarts geen reden zag voor verder onderzoek en derhalve ook niet voor een MRI. Er is geen brief van het ziekenhuis ontvangen.

2.6       De collega van beklaagde  heeft op 20 september 2019 een verwijzing uitgeschreven voor een MRI van het hoofd in het J, waarnaar klager verwezen wilde worden.

2.7       Op 22 september 2019 is klager gezien op de huisartsenpost omdat hij ernstige klachten ervoer. Aan klager is geadviseerd om de volgende dag via de eigen huisarts een verwijzing te vragen voor een geriater voor verder onderzoek naar eventuele dementie dan wel een psychose. Een MRI werd op dat moment niet nodig en mogelijk geacht.

2.8       Op 23 september 2019 heeft klager samen met zijn echtgenote beklaagde bezocht. Er is uitvoerig gesproken over de klachten van klager, zijn angsten, het door hem inmiddels doorlopen medische traject en de wens van klager de oorzaak middels een MRI te duiden dan wel uit te sluiten. Afgesproken werd dat beklaagde klager zou verwijzen naar een neuroloog, dan wel geriater onder vermelding van de hulpvraag van patiënt om een MRI.

2.9       Op 24 september 2019 heeft de echtgenote van klager gebeld met beklaagde en gevraagd of er reeds contact was geweest met de specialist. Beklaagde heeft uitgelegd dat er een verwijsbrief zou worden opgesteld en verzonden, waarna klager een oproep voor een consult van het ziekenhuis zou ontvangen. Nadat klager vervolgens met de assistente heeft gesproken, heeft nog een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en beklaagde.

2.10     Op 26 september 2019 is een MRI gemaakt in het J te K. De radioloog van dit Centrum heeft gerapporteerd dat er geen relevante afwijkingen zijn vastgesteld.

3.         De klacht

3.1       Klager stelt dat de in mei 2017 uitgevoerde ooglidcorrectie zijn ogen heeft beschadigd. Achter zijn ogen zijn voorwerpen ingebracht en er is (tevens) een operatie uitgevoerd die niets te maken had met de ooglidcorrectie. Na ongeveer een jaar is er fluoresceïne uit zijn ogen gevloeid en in een later stadium is narcotische vloeistof vrijgekomen. Hij heeft verschrikkelijke hoofdpijnen (gehad). Voorts heeft hij een periode een zeer hoge bloeddruk gehad, waardoor hij veel kans had op een herseninfarct of hartinfarct.

3.2       Klager verwijt de beklaagde dat zij niet bereid was om een MRI aan te vragen, maar slechts bereid was om klager naar een neuroloog te verwijzen. Op 24 september 2019 had beklaagde nog geen afspraak voor klager geregeld. Klager verwijt de beklaagde voorts dat zij geen affectie of medeleven heeft getoond.

4.         Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1              Het College kan, gelet op het door klager reeds doorlopen medische traject en hetgeen was besproken tijdens het consult op 23 september 2019, zoals ook blijkt uit de overgelegde relevante medische documentatie, beklaagde volgen in haar standpunt dat er geen reden was om voor klager een spoed-MRI te regelen. Overigens was klager eerder door de collega van beklaagde al verwezen voor een MRI-onderzoek, dat op 26 september heeft plaatsgevonden. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.2       Ook het verwijt van klager dat beklaagde geen affectie of medeleven heeft getoond is ongegrond. Het door klager gestelde is door beklaagde ontkend. Of beklaagde al dan niet affectie of medeleven heeft getoond, laat zich moeilijk beoordelen door het College. Het College ziet geen aanleiding om aan wat klager stelt meer gewicht toe te kennen dan aan de ontkenning daarvan door beklaagde.

5.3       Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

4.                  De beslissing

Het College:

-      verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 24 maart 2020 door  E.J. Daalder, voorzitter, I.K. Spros, lid-jurist, V.M. Schijf, H.C. Baak en A.M. van Hemert, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.