ECLI:NL:TGZRSGR:2020:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-227

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:49
Datum uitspraak: 24-03-2020
Datum publicatie: 24-03-2020
Zaaknummer(s): 2019-227
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een huisarts. Nu verweerder zelf niet heeft gecontroleerd of het door klager aangevraagde onderzoek naar het dragerschap van de sikkelcelziekte ook daadwerkelijk was verricht met als gevolg dat aan klager een onvolledige en (naar later bleek) onjuiste uitslag is medegedeeld, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. Verweerder is immers verantwoordelijk voor het aangevraagde labonderzoek, het evalueren van de uitslag en het doorgeven van de juiste uitslag aan de patiënt. Onder verantwoordelijkheid van verweerder is aan klager een onjuiste uitslag van bloedonderzoek doorgegeven. Voorts is in het proces tussen een verzoek om een labonderzoek aan de assistente tot aan het ontvangen van de onjuiste uitslag, sprake van ernstige tekortkomingen in de praktijkvoering van verweerder, waaronder een onjuiste dossiervorming. Verweerder heeft geen inzicht getoond in het foutieve van zijn handelen en heeft niet heeft getoond van deze casus te hebben geleerd. Verweerder heeft er voorts geen blijk van gegeven dat hij zich ten volle bewust is van het feit dat verbetering in de werkwijze omtrent aangevraagde labonderzoeken noodzakelijk is. Klacht gegrond verklaard. Berisping.  

Datum uitspraak: 24 maart 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , huisarts,

werkzaam te B,

verweerder,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift, ontvangen op 9 oktober 2019;

-          het verweerschrift met bijlagen.

1.2              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 12 februari 2020. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht; verweerder is daarbij bijgestaan door mr. M.E.M. van Eeden, namens gemachtigde.

2.                  De feiten

2.1              Klager is patiënt in de huisartsenpraktijk van verweerder in B.

2.2              Op 14 juli 2014 heeft klager verzocht om een onderzoek naar SOA en het dragerschap van de sikkelcelziekte. Het door verweerder overgelegde medisch dossier vermeldt hierover

-voor zover van belang- het volgende: ‘Wil graag co op soa en sikkelcelanemie (…)’.

2.3               Klager heeft in de huisartsenpraktijk een labformulier opgehaald en heeft hiermee bloed laten prikken. Een elektronisch labformulier is verzonden vanuit de praktijk aan het laboratorium.

2.4              Op 16 juli 2014 is de uitslag van het labonderzoek naar de huisartsenpraktijk gestuurd. Op het uitslagenformulier van het laboratorium werden geen afwijkingen aangegeven.

2.5              Op 31 juli 2014 is aan klager door de assistente van verweerder telefonisch doorgegeven dat de uitslag geen afwijkingen liet zien.

2.6              Na de geboorte van zijn dochter heeft klager op 20 juli 2015 telefonisch contact opgenomen met verweerder en hem verteld dat zijn dochter lijdt aan de sikkelcelziekte. Verweerder heeft naar aanleiding van het contact met klager de uitslag van het labonderzoek in juli 2014 bekeken. Toen is gebleken dat bij het labonderzoek in juli 2014 niet is getest op het dragerschap van de sikkelcelziekte.

2.7              Bij een vervolgens verricht labonderzoek blijkt uit de uitslag van 21 juli 2015 dat bij klager sprake is van dragerschap van sikkelcelanemie.

3.                  De klacht

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat verweerder niet goed heeft uitgezocht of klager drager was van de sikkelcelziekte. Dit is volgens klager kwalijk omdat zijn vriendin en hij destijds een kinderwens hadden en klager verweerder heeft verteld wat de gevolgen zouden zijn als hij, net als zijn vriendin, drager was van de sikkelcelziekte. Nu heeft klager een dochter met een pijnlijke en ongeneeslijke ziekte.

4.                  Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn of haar beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2              Klager heeft op de zitting toegelicht dat hij in 2014 zijn verzoek tot de test op SOA en het dragerschap van de sikkelcelziekte bij de assistente van verweerder heeft gedaan. Klager heeft daarbij aan de assistente het belang van het onderzoek naar het dragerschap van de sikkelcelziekte toegelicht. Hij heeft aangegeven dat zijn partner en hij een kinderwens hadden en dat zij wilden voorkomen dat zij een kind met de sikkelcelziekte zouden krijgen; daartoe moest getest worden of hij - net als zijn partner - ook drager was van de sikkelcelziekte. Twee weken na het bloedprikken heeft klager de assistente gebeld en zij heeft hem verteld dat de uitslag van het labonderzoek geen afwijkingen liet zien. Klager en zijn partner hebben tot hun grote verbazing en schrik in 2015 een dochter gekregen met sikkelcelziekte.

Verweerder geeft aan dat hij niet weet of hij betrokken is geweest bij het door klager gedane verzoek om een onderzoek. Zo weet hij niet hoe en bij wie klager zijn verzoek heeft ingediend en of hij óf de assistente op het labformulier de gewenste onderzoeken heeft aangevinkt. Ook kan verweerder niets vertellen over de gang van zaken bij het ontvangen en doorgeven van de uitslag van dit onderzoek aan klager.

5.3              Vaststaat dat op naam van verweerder een labonderzoek is aangevraagd. Een labonderzoek is vervolgens uitgevoerd maar daarbij is niet onderzocht of klager drager was van de sikkelcelziekte, zoals klager verzocht had. Wat de reden hiervan is, kan niet meer vastgesteld worden nu het formulier waarmee het labonderzoek is aangevraagd niet meer te raadplegen is. Niet duidelijk is dus of het ontbreken van een onderzoek naar het dragerschap van de sikkelcelziekte het gevolg is van het feit dat een dergelijk onderzoek bij de aanvraag niet is ‘aangevinkt’ op het labformulier, of dat het laboratorium ondanks een volledige aanvraag een onvolledig onderzoek heeft verricht. Hieruit volgt dat ook niet is vast te stellen of verweerder tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt bij het invullen van het labformulier.

5.4               Het College is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk wel een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de wijze waarop is omgegaan met de uitslag van het labonderzoek. Uit de toelichting van verweerder volgt namelijk dat de uitslag van het labonderzoek door verweerder niet is geëvalueerd in het licht van de vraagstelling/het verzoek van klager. Hoewel in het journaal van het medisch dossier op 14 juli 2014 is genoteerd dat klager heeft verzocht om onderzoek naar SOA en sikkelcelanemie en in het journaal van het medisch dossier op 31 juli 2014 is genoteerd dat de uitslag is besproken, is na het ontvangen van de uitslag van het labonderzoek niet gecontroleerd of die beide onderzoeken door het laboratorium zijn uitgevoerd. Bovendien is tijdens de zitting gebleken dat zowel het verzoek om labonderzoek als de vermelding dat de uitslag is besproken, door de assistente in het journaal is ingevoerd met gebruik van de inlogcode van de arts en daardoor met vermelding van diens initialen. Verweerder weet niet meer of hij zelf de uitslag van het labonderzoek heeft gezien, maar het is naar het oordeel van het College aannemelijk dat verweerder de uitslag niet heeft gezien. Het College leidt dit af uit de toelichting van verweerder dat het vaste werkwijze in de huisartsenpraktijk is dat als een onderzoek niet door de huisarts maar op verzoek van een patiënt wordt gedaan, de assistente de uitslag bekijkt en een niet afwijkende uitslag door de assistente vervolgens wordt doorgegeven aan de patiënt. Verweerder kijkt in die situaties niet naar de uitslag van het aangevraagde onderzoek. Verweerder kijkt wél zelf naar de uitslagen wanneer hij zelf de initiator van het aangevraagde onderzoek is. Nu verweerder zelf niet heeft gecontroleerd of het door klager aangevraagde onderzoek naar het dragerschap van de sikkelcelziekte ook daadwerkelijk was verricht met als gevolg dat aan klager een onvolledige en (naar later bleek) onjuiste uitslag is medegedeeld, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. Dat verweerder zoals hij stelt niet wist waarom het onderzoek voor klager zo belangrijk was (de kinderwens met een partner die draagster is van de sikkelcelziekte) maakt dit niet anders. Ook de toelichting van verweerder dat hij het verzoek van klager geduid heeft als een vraag die vaker voorkomt bij patiënten die - net als klager - een donkere huidskleur hebben, om te weten of er sprake is van bloedarmoede, leidt niet tot een andere beoordeling. Verweerder had zelf moeten kijken of de uitslag van het labonderzoek zag op het door klager gevraagde onderzoek, danwel een protocol/afspraken op schrift moeten hebben waarbij de controle van de uitslag van het labonderzoek verricht kan worden door een assistent(e) waarvan de arts zich heeft vergewist van zijn/haar taakbekwaamheid. Verweerder is immers verantwoordelijk voor het aangevraagde labonderzoek, het evalueren van de uitslag en het doorgeven van de juiste uitslag aan de patiënt. Een patiënt moet erop kunnen vertrouwen dat een hem of haar gegeven uitslag juist is. Dat het volgens verweerder gelet op de vele uitslagen die dagelijks binnenkomen en de daarmee gemoeide tijd, voor hem niet mogelijk is om zelf na te gaan of de waardes die niet op zijn initiatief maar op verzoek van de patiënt zijn aangevraagd ook daadwerkelijk zijn getest, acht het College een zorgelijke situatie die leidt tot een ernstige tekortkoming in verweerders zorg jegens zijn patiënten. Een patiënt mag er op vertrouwen dat met een door hem of haar gevraagd onderzoek op dezelfde wijze wordt omgegaan als met een onderzoek dat op initiatief van de arts wordt aangevraagd.

5.5              Uit het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten.

5.6              In de door verweerder in deze zaak gegeven toelichting over de werkwijze in de praktijk van verweerder bij labaanvragen en -uitslagen, vallen het College daarbij nog twee zaken in negatieve zin op. Zo kan de assistente, zonder betrokkenheid van verweerder, eigenstandig een labonderzoek aanvragen en de gewenste vakjes op het labformulier ‘aanvinken’. Daarbij moet het volgens verweerder echter niet om ‘exotische’ onderzoeken gaan; bij dergelijke (door verweerder overigens niet nader geduide) ‘exotische’ onderzoeken dient verweerder zelf betrokken te worden. Deze werkwijze is echter niet vastgelegd in een schriftelijk protocol en daarmee is dus niet duidelijk welke labonderzoeken wel en welke niet eigenstandig door de assistente mogen worden aangevraagd. Dit leidt tot onduidelijkheden over de grenzen en verantwoordelijkheden bij de aanvraag van labonderzoeken, hetgeen naar het oordeel van het College zeer onwenselijk is. Dat deze werkwijze tot problemen leidt, is bij de labaanvraag van klager helaas duidelijk geworden. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de assistente eigenstandig het onderzoek naar SOA had mogen aanvragen, maar zij had voor het onderzoek naar het dragerschap van de sikkelcelziekte met hem moeten overleggen.

5.7              Voorts is het College gebleken dat sprake is van een onjuiste dossiervorming. Zo is in het medisch dossier opgenomen dat het verzoek van klager op 14 juli 2014 in een telefonisch contact heeft plaatsgevonden, terwijl klager ter zitting heeft toegelicht dat hij in de praktijk bij de assistente om het onderzoek heeft verzocht. Met de datum 31 juli 2014 staat in het medisch dossier opgenomen dat in een consult de uitslag met klager is besproken. Vast is komen te staan dat ook dit niet juist is; de assistente heeft in een telefoongesprek aan klager de uitslag medegedeeld. Daarbij valt ook nog op dat de initialen van verweerder bij deze voornoemde notities staan, terwijl het niet juist is dat verweerder klager op deze data heeft gesproken of dat hij deze notities heeft geschreven. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat meerdere mensen onder zijn initialen notities kunnen maken in het medisch dossier. Het College acht ook deze gang van zaken onzorgvuldig. Zo is niet duidelijk en controleerbaar wat daadwerkelijk door verweerder zelf is gedaan en genoteerd.

5.8              Het voorgaande leidt tot het oordeel dat in het proces tussen een verzoek om een labonderzoek aan de assistente tot aan het ontvangen van de onjuiste uitslag, sprake is van ernstige tekortkomingen in de praktijkvoering van verweerder.

5.9              Nu de klacht gegrond is, overweegt het College ten aanzien van de aan verweerder op te leggen maatregel het volgende. Zoals uit het bovenstaande volgt is het College van oordeel dat verweerder niet binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Onder verantwoordelijkheid van verweerder is aan klager een onjuiste uitslag van bloedonderzoek doorgegeven. De praktijkvoering van verweerder rondom aangevraagde labonderzoeken is niet overeenkomstig hetgeen van een goed zorgverlener mag worden verwacht. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het spijtig is dat het zo is gelopen en dat hij uiteraard geschrokken is van de gevolgen. Naar aanleiding van deze kwestie vraagt verweerder sindsdien bij aanvragen van onderzoek naar sikkelcelanemie expliciet of het onderzoek wordt aangevraagd in verband met een kinderwens. Het College stelt echter vast dat verweerder, nadat hij bijna vijf jaar geleden op de hoogte is geraakt van het feit dat onder zijn verantwoordelijkheid een onjuiste uitslag is gegeven met alle gevolgen van dien, de werkwijze in de praktijk met betrekking tot het evalueren van uitslagen in het licht van de vraagstelling, niet heeft aangepast. Zo kijkt hij zelf nog steeds niet naar uitslagen van labonderzoeken die op verzoek van patiënten (en dus niet op zijn initiatief) worden aangevraagd en controleert hij ook niet of alle gevraagde onderzoeken zijn verricht. Het College acht het zorgwekkend dat verweerder geen inzicht heeft getoond in het foutieve van zijn handelen en niet heeft getoond van deze casus te hebben geleerd. Verweerder heeft er voorts geen blijk van gegeven dat hij zich ten volle bewust is van het feit dat verbetering in de werkwijze omtrent aangevraagde labonderzoeken noodzakelijk is. Ook dit baart het College zorgen. Gelet op het vorenstaande kan niet met een enkele waarschuwing worden volstaan, maar moet een maatregel worden opgelegd die het laakbare van het gedrag van verweerder weerspiegelt. Er zal een berisping worden opgelegd.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt op de maatregel van berisping.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, I.K. Spros, lid-jurist, V.M. Schijf, H.C. Baak en A.M. van Hemert, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door I.C.M. Spitters, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2020.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tucht College voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het College u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tucht College voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tucht College voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tucht College voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.