ECLI:NL:TGZRSGR:2020:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-160a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:41
Datum uitspraak: 03-03-2020
Datum publicatie: 03-03-2020
Zaaknummer(s): 2019-160a
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Er zijn geen aanwijzingen dat beklaagde de depotmedicatie heeft gefrustreerd. Het is niet aan beklaagde om recepten voor de depotmedicatie voor te schrijven, zodat het verwijt dat er op 2 mei 2019 geen depotmedicatie werd verstrekt reeds om die reden niet aan beklaagde is toe te rekenen. Bovendien is de verwarring die bij beklaagde en haar partner is ontstaan over de locatie waar de depotmedicatie werd toegediend evenmin aan beklaagde te wijten. Er zijn ook geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen beklaagde in haar aantekeningen heeft genoteerd. Ten slotte is er geen enkele aanwijzing dat beklaagde over druk op klaagster heeft uitgeoefend om te verhuizen naar beschermd wonen. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.  

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

destijds wonende te B,

thans wonende te C,

klaagster,

gemachtigde: D, haar partner,

tegen:

E, verpleegkundige,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. drs. P. de Zeeuw, werkzaam te Amsterdam.

1.            Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 17 juli 2019;

-      aanvullend klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 juli 2019;

-      aanvullend klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 31 juli 2019

-      aanvullend klaagschrift, ontvangen op 13 augustus 2019;

-      aanvullend klaagschrift, ontvangen op 10 september 2019;

-      het verweerschrift met bijlagen;

-      een brief met bijlagen van beklaagde;

-      de repliek (reactie van klaagster op het verweerschrift);

-      de dupliek (reactie van beklaagde op de repliek).

1.2              Het College heeft de klacht op 21 januari 2020 in raadkamer behandeld.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster en D zijn partners en woonden ten tijde van het indienen van de klacht samen.

2.2              Klaagster is sinds 1996 bekend binnen de geestelijke gezondheidszorg en is sinds 2000 ambulant onder behandeling. Klaagster is gediagnosticeerd met schizofrenie van het gedesorganiseerde type.

2.3                Beklaagde is sinds 16 april 2019 bij de behandeling van klaagster betrokken als sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (spv’er) van het FACT-team (Flexible Assertive Community Treatment) bij F in B. Zij is de opvolgster van spv’er G die daar per 1 mei 2019 is gestopt. Op 16 april 2019 heeft een eerste kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen beklaagde en klaagster in het bijzijn van G.

2.4              In die periode kreeg klaagster haar medicatie in depotvorm. Op 16 april 2019 is depotmedicatie toegediend. De volgende afspraak stond voor 2 mei 2019. Er was die dag geen recept voor de depotmedicatie, waardoor klaagster haar depotmedicatie niet kon halen.

Omdat klaagster de depotmedicatie niet bij zich had op 3 mei 2019, is er een vervolg afspraak gemaakt op 7 mei 2019. Die dag verscheen klaagster niet en zag klaagster af van verhuizing naar beschermd wonen.

2.5              In de periode daarna zijn er verschillende contactmomenten tussen beklaagde en klaagster, waarin onder andere wordt gesproken over verhuizing naar beschermd wonen (-----woning) in C. In verband met overlast en een incident met een medewerker van de woningbouwvereniging is klaagster op 27 juni 2019 met een beschikking van de burgemeester opgenomen in F, [….] in H. Daarna volgde een vrijwillige opname tot haar ontslag op 19 juli 2019.

2.6              Beklaagde is daarna weer betrokken bij de behandeling van klaagster tot haar verhuizing naar beschermd wonen in C op 29 augustus 2019.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde – zakelijk weergegeven –:

-      dat zij depotmedicatie heeft achtergehouden en niet heeft toegediend;

-      dat zij zich hiervoor heeft willen indekken door op 3 mei 2019 een e-mail te sturen dat klaagster de dag ervoor niet op de afspraak was verschenen;

-      dat zij bij klaagster heeft aangedrongen om te verhuizen.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde zet vraagtekens bij de ontvankelijkheid van de klacht, omdat zij twijfelt of de klaagschriften namens klaagster zijn ingediend. Beklaagde bestrijdt de klachten inhoudelijk. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Omtrent de ontvankelijkheid van het klaagschrift wordt als volgt overwogen. Het klaagschrift is ingediend door klaagsters partner namens klaagster. De partner en klaagster hebben het klaagschrift ondertekend. Daarom wordt in beginsel ervan uitgegaan dat het klaagschrift ook de wil van klaagster vertegenwoordigt. Toch zijn daar in dit geval aarzelingen over, gelet op de inhoud van het klaagschrift en van het dossier.

De definitieve beslissing over de ontvankelijkheid zal het College in het midden laten, waarbij het College veronderstellenderwijs aanneemt dat het klaagschrift ontvankelijk is.

Het klaagschrift wordt  ongegrond geacht. Dit zal hierna worden toegelicht.

5.2               Het College heeft geen enkele aanwijzing dat beklaagde de depotmedicatie heeft gefrustreerd. Het is niet aan beklaagde om recepten voor de depotmedicatie voor te schrijven, zodat het verwijt dat er op 2 mei 2019 geen depotmedicatie werd verstrekt reeds om die reden niet aan beklaagde is toe te rekenen. Bovendien is de verwarring die bij beklaagde en haar partner is ontstaan over de locatie waar de depotmedicatie werd toegediend evenmin aan beklaagde te wijten.

5.3              Er zijn ook geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen beklaagde in haar aantekeningen heeft genoteerd. Daaruit blijkt dat klaagster meerdere malen met beklaagde heeft gesproken over het wel of niet verhuizen naar beschermd wonen. Hoewel daaruit blijkt dat klaagster wisselend was in haar wens om te verhuizen, is er geen enkele aanwijzing dat beklaagde hierover druk op klaagster heeft uitgeoefend.  

5.4              Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek kennelijk ongegrond worden verklaard.

6.                  De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

-      verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 3 maart 2020 door M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

P.M. de Keuning, lid-jurist, I.M. Bonte, E.M. Rozemeijer en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.