ECLI:NL:TGZRSGR:2020:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-210

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:40
Datum uitspraak: 03-03-2020
Datum publicatie: 03-03-2020
Zaaknummer(s): 2019-210
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster is directeur van de instelling waarbij de verpleeg kundige voor het verlenen van individuele zorg is ingeschreven en is daarom klachtgerechtigd. Beklaagde heeft ernstig misbruik gemaakt van een afhankelijke en (deels) verwarde patiënt. Duidelijk is geworden dat een aanzienlijk geldbedrag (€ 14.800), afkomstig van de aan de zorg van beklaagde toevertrouwde – nota bene terminale – patiënt, willens en wetens door beklaagde is ontvangen. Dit is zeer ernstig en in strijd met artikel 2.4 van de Beroepscode V&V. Schending van de eerste en tweede tuchtnorm. Klacht gegrond verklaard. Doorhaling en publicatie.  

Datum uitspraak: 3 maart 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

in haar hoedanigheid van directeur en mede-eigenaar B,

gevestigd te C,

klaagster,

tegen:

D , verpleegkundige,

indertijd werkzaam te E, gemeente F,

beklaagde,

gemachtigde: mr. P.T. Verweijen, werkzaam te Rotterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift, ontvangen op 18 september 2019;

-          de brief van klaagster van 20 oktober 2019, ingekomen op 23 oktober 2019, met bijlagen;

-          de brief van klaagster van 31 oktober 2019, ingekomen op 1 november 2019, met bijlagen;

-          het verweerschrift;

-          de door het College ambtshalve opgevraagde verpleegkundige rapportage betreffende patiënt over de periode 2 tot en met 6 juni 2019.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 21 januari 2020. De partijen zijn verschenen. Klaagster was vergezeld van G (als planner werkzaam bij B) en beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van beklaagde heeft pleitnotities (met bijlagen) overgelegd.

2.                  De feiten

2.1              Klaagster is directeur en mede-eigenaar van B (hierna: B). B heeft op verzoek van de Thuiszorgorganisatie H beklaagde (werkzaam als ZZPster) bemiddeld in de zorg voor I (hierna: patiënt) te E.

2.2              Beklaagde heeft aldus van  30 mei 2019 tot 9 juni 2019 telkens als nachtzuster thuis zorg verleend aan de alleenwonende patiënt. Overdag en ’s avonds waren er andere zorgverleners. Tussen de zorgverleners vond geen mondelinge overdracht plaats. Wanneer beklaagde bij patiënt arriveerde was er, behoudens patiënt, niemand aanwezig. Patiënt leed aan slokdarmkanker en bevond zich in de terminale fase. Patiënt is op 13 juni 2019 (als gevolg van euthanasie) overleden.  Beklaagde is sinds 2016 verpleegkundige en werkt in die hoedanigheid als ZZPster.

2.3              De nachtzorg aan patiënt vond in deze eerste week van juni 2019 telkens plaats van 23.00 uur tot 07.00 uur. In en/of rond die periode zijn diverse bedragen (in totaal € 14.800) van de bankrekening van patiënt overgeschreven naar de bankrekening van beklaagde, en wel als volgt: op 3 en 5 juni 2019 telkens een bedrag van € 5000. Op 6 juni 2019 om 00:02:00 uur een bedrag van € 1.200, om 05:52:06 uur een bedrag van € 3.500 en om 05.55:31 uur een bedrag van € 100 (zie ook de op dit punt onweersproken vaststellingsovereenkomst, hierna genoemd in 2.6). Beklaagde heeft dit totaalbedrag van € 14.800 naar elders overgemaakt, naar haar zeggen naar J.

2.4              Beklaagde heeft in de verpleegkundige rapportage in de nacht van 3 op 4 juni 2019 onder meer vermeld: “Dhr [College: patiënt]  was heel erg verward (….) hij luisterde ook even niet naar mij, vond hem veels te verward. Dhr in bed gelegd, werd rustig en sliep heel de nacht 1x eruit geweest (….)”

In de rapportage van de nacht van 4 op 5 juni 2019 heeft beklaagde onder meer vermeld:  “Dhr heeft goed geslapen, rustige nacht (…)”

In de nacht van 5 op 6 juni 2019 heeft beklaagde in de rapportage onder meer vermeld:

”Dhr gaf aan dat hij erg moe is van het leven en dat hij dat zo niet meer wil. (…)”

In de rapportage over de nacht van 6 op 7 juni 2019 heeft beklaagde onder meer geschreven: “Dhr heeft redelijk goed geslapen; gaf wel vanochtend aan dat hij veel pijn heeft (…)”

2.5              De omgeving van patiënt heeft op 8 en 9 juni 2019 de (in 2.3 vermelde)  overschrijvingen ontdekt en hiervan op 10 juni 2019 aangifte gedaan bij de politie. Patiënt is hier vanwege zijn terminale situatie buiten gelaten.

2.6              Beklaagde heeft op 11 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst getekend, waarin ze afspreekt dat ze vanaf 1 augustus 2019 het bedrag van € 14.800 in 24 achtereenvolgende maandelijkse termijnen zal terugbetalen. Inmiddels heeft beklaagde volgens dit schema terugbetalingen gedaan.

2.7       Beklaagde is in februari 2020 gedagvaard voor de Politierechter in de rechtbank  wegens verdenking van diefstal van de in 2.3 genoemde bedragen.

2.8       De Beroepscode Verpleegkundigen en Verzorgenden (hierna: Beroepscode V&V) bepaalt in artikel 2.4 onder meer:

“Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in mijn relatie met de zorgvrager (en/of zijn vertegenwoordiger) professionele grenzen in acht. Dat betekent onder andere dat ik

• geen misbruik maak van de afhankelijke positie van de zorgvrager

• (….)

• geen gift in natura, geld of geschenk van de zorgvrager of diens sociale netwerk accepteer dat meer is dan een symbolisch gebaar van dank

• (…)”

3.         De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij in haar positie van zorgverlener aan de stervende patiënt ernstig misbruik heeft gemaakt van het in haar gestelde vertrouwen door zich het bedrag van € 14.800 toe te eigenen, hetgeen ze niet had mogen doen. Toen patiënt sliep heeft beklaagde patiënts wachtwoord van internetbankieren gevonden en vervolgens in vijf etappen dit bedrag van de rekening van patiënt overgemaakt naar haar eigen rekening, aldus nog steeds klaagster.

4.                Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft aangevoerd dat zij tijdens de zorg uitgebreide gesprekken heeft gehad met patiënt. Beklaagde heeft daarbij aan patiënt verteld dat zij voor familie en kennissen zorgt in onder andere J; dat beklaagde het hierdoor soms ook zelf financieel lastig heeft. Patiënt heeft vervolgens om beklaagde te helpen zelf deze bedragen overgemaakt naar de bankrekening van beklaagde. Beklaagde was hier niet direct bij aanwezig. In ogen van beklaagde was de patiënt niet wilsonbekwaam en was hij hier lijfelijk toe in staat .

Beklaagde erkent dat ze nooit geld van patiënt had mogen aannemen. Zij neemt hiervoor haar verantwoordelijkheid en biedt hiervoor haar excuses aan. Zij heeft hier spijt van en beseft dat ze in strijd met de beroepscode heeft gehandeld. Zij is nimmer met het tuchtrecht in aanraking geweest en zal ook nimmer meer handelen zoals ze heeft gedaan.

5.         De beoordeling

5.1              Klaagster is op grond van artikel 65, eerste lid onder c, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) klachtgerechtigd, nu beklaagde bij de instelling B, waarvan klaagster directeur is, voor het verlenen van individuele zorg is ingeschreven, althans nu de relatie tussen klaagster en beklaagde deze strekking heeft.

5.2              Duidelijk is geworden dat een aanzienlijk geldbedrag (€ 14.800), afkomstig van de aan de zorg van beklaagde toevertrouwde – nota bene terminale – patiënt, willens en wetens door beklaagde is ontvangen. Dit is hoe dan ook zeer ernstig en in strijd met artikel 2.4 van de Beroepscode V&V. Duidelijk is immers dat de hoogte van dit bedrag een eventueel  symbolisch gebaar van dank verre overschrijdt.

Anders dan beklaagde stelt lijken er bovendien wel degelijk aanwijzingen voor strafbare gedragingen te zijn. Blijkens de verpleegkundige rapportage was patiënt herhaaldelijk verward, sliep hij veel en was hij (levens)moe. Daarnaast kende patiënt beklaagde, gelet op de zorghistorie, nog maar kort zodat de gestelde vrijgevigheid niet voor de hand ligt. Bovendien is in het licht hiervan niet goed verklaarbaar waarom de overschrijvingen op vijf aparte momenten moesten plaatsvinden, in de nacht van 6 juni 2019 zelfs driemaal. De omstandigheid dat één van deze afschrijvingen volgens beklaagde niet in haar diensttijd heeft plaatsvonden, maakt dit niet anders. Overigens heeft het College bewijsstukken omtrent de exacte afschrijfmomenten (op 3 en 5 juni 2019) niet ontvangen, terwijl in ieder geval als erkend vaststaat dat tenminste vier van de vijf afschrijvingen binnen de diensttijd van beklaagde hebben plaatsgevonden. Wat er werkelijk heeft plaatsgevonden in de betreffende nachten kan het College, naast het voorgaande, verder niet vaststellen. Wél is voor het College duidelijk dat beklaagde in ieder geval misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke positie van patiënt. Dit alles overigens nog los van de door beklaagde ondertekende vaststellingsovereenkomst (zie 2.6 bij de feiten) waarin onder meer is vermeld dat beklaagde zich het bedrag van € 14.800 op onrechtmatige wijze heeft toegeëigend. Het College zal een definitief oordeel over de mogelijke strafbaarheid van beklaagde in het midden laten. Dit is de taak van de strafrechter.

5.3              Het College vindt het handelen van beklaagde, ook wanneer de lezing van beklaagde wordt gevolgd, onvergeeflijk. Beklaagde heeft immers als verpleegkundige het (door patiënt en zijn naaste omgeving) in haar gestelde vertrouwen ernstig beschaamd. Juist in deze situatie bij een terminale en  blijkens de verpleegkundige rapportage regelmatig verwarde patiënt, waarbij beklaagde speciaal tot taak had in de nachtelijke uren zorg te verlenen aan patiënt die op die momenten (verder) alleen was, heeft beklaagde haar professionele grenzen volstrekt overschreden. Zelfs al heeft patiënt aangeboden om beklaagde financieel te helpen, dan nog had beklaagde moeten begrijpen dat dit absoluut niet kon. Nu dit patroon zich bovendien dagen herhaalde, had dit voor beklaagde een extra reden moeten zijn om tot inkeer te komen en zich te realiseren dat ze telkens haar professionele grenzen bleef overschrijden. De Beroepscode V&V is hier, zoals gezegd, ook volstrekt duidelijk over. De zorgverlener mag van patiënt geen cadeaus aannemen anders dan als een symbolisch gebaar van dank. Van dit laatste was onmiskenbaar geen sprake.

5.4              Beklaagde heeft aldus ernstig misbruik gemaakt van een afhankelijke en (deels) verwarde patiënt. De stelling van beklaagde ter zitting dat patiënt een heldere indruk op haar maakte, wordt weersproken in de verpleegkundige rapportage. Niet alleen beklaagde noteert verwardheid, ook in de dagrapportage wordt gesproken over wisselend heldere momenten. Hier komt bij dat patiënt forse pijnstilling gebruikte, passend bij de terminale fase waarin hij verkeerde.

5.5              De conclusie is dan ook dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van patiënt en zijn omgeving behoorde te betrachten, zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet BIG.

5.6              Tevens levert dit een schending op van de tweede tuchtnorm (van artikel 47, eerste lid onder b van de Wet BIG), aangezien beklaagde ook in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Immers de gezondheidszorg/ thuiszorg in Nederland is, zeker nu patiënten en ouderen steeds langer thuis wonen, zo ingericht dat zorgverleners (zoals beklaagde) vaak zonder (direct) toezicht bij patiënten thuis werken. Dit kan alleen als de zorgverleners volstrekt onkreukbaar zijn en patiënten en hun omgeving hierop kunnen vertrouwen. Een voorval als dit ondermijnt dit vertrouwen in ernstige mate.

De klacht is gegrond.

5.7              Het College acht onder deze omstandigheden doorhaling van de inschrijving van beklaagde in het register op zijn plaats. Niet alleen gaat het om een groot geldbedrag afkomstig van een terminale, afhankelijke patiënt, maar ook heeft beklaagde, zoals gezegd,  zich niet later, bij de herhaalde ontvangst van de diverse bedragen, gerealiseerd dat ze fout zat en/of spontaan maatregelen genomen om dit op een of andere manier te corrigeren. Dit is pas later gebeurd, nadat de familie de afschrijvingen had ontdekt (zie de vaststellingsovereen­komst). Sterker nog, het bedrag is (volgens de verklaring van beklaagde ter zitting) onmiddellijk naar elders doorgesluisd. Evenmin heeft beklaagde de voorvallen bespreekbaar gemaakt bij collega’s. Aldus heeft het College serieuze twijfels of beklaagde wel het juiste morele kompas heeft voor haar zorgtaken. De wens om eigen familie en kennissen te helpen, zoals beklaagde aanvoert, mag niet ten koste gaan van de aan beklaagdes zorg toevertrouwde patiënt. Weliswaar heeft beklaagde desgevraagd ter zitting gezegd dat ze de Beroepscode V&V kende en spijt betuigd, maar dat de spijt de betrokken patiënt en zijn omgeving betrof is voor het College niet kenbaar geworden. Onder deze omstandigheden acht het College het niet verantwoord om beklaagde na enige tijd terug te laten keren in haar beroep als verpleegkundige.

5.8              Het College zal om redenen aan het algemeen belang ontleend publicatie van deze beslissing gelasten ingevolge het in artikel 71 Wet BIG bepaalde.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gegrond;

-           legt op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van beklaagde in het register (overeenkomstig artikel 48 eerste lid aanhef en onder f. van de Wet BIG);

-           bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Nursing, vakblad V&VN, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door |M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, P.M. de Keuning, lid-jurist, I.M. Bonte, E.M. Rozemeijer en M. Houtlosser, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2020.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.