ECLI:NL:TGZRSGR:2020:34 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-209

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:34
Datum uitspraak: 25-02-2020
Datum publicatie: 25-02-2020
Zaaknummer(s): 2019-209
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een huisarts. Beklaagde heeft een recept naar de apotheek gestuurd, waarop staat vermeldt “morfine HCL/CF RET 30 mg. TAB 2x perdag 1 tablet, dosis opgehoogd”. Het was de bedoeling dat klaagster morfine in plaats van oxycodone voorgeschreven zou krijgen, zodat beklaagde het woord opgehoogd beter niet had kunnen gebruiken. Voorts is gebleken dat beklaagde geen stoprecept heeft geschreven en ook niet met de familie of thuiszorg in contact is getreden over de medicijnwijziging. Hier komt bij dat beklaagde wist dat klaagster dementerend was en dat hij er daardoor niet op kon rekenen dat zij had begrepen wat de bedoeling van de wijziging was. Daarmee heeft beklaagde onzorgvuldig gehandeld en is hij niet binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening gebleven. Het overige klachtonderdeel is ongegrond verklaard. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Waarschuwing.    

Datum uitspraak: 26 februari 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C

tegen:

D , huisarts,

werkzaam te E,

beklaagde,

gemachtigde: mr. S. Dik, werkzaam te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift, ontvangen op 17 september 2019;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de repliek;

-          de brief van mr. S dik, gedateerd 26 november 2019, ontvangen op 28 november 2019;

-          de brief d.d. 8 januari 2020 van S. Dik, met bijlage;

-          de machtiging van A met betrekking tot het voeren van de procedure d.d. 18 oktober 2019.

1.2      Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid in een vooronderzoek te worden gehoord.

1.3      De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare

terechtzitting van 15 januari 2020. De gemachtigde van klaagster en beklaagde bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.                  De feiten

2.1              A (geboren in 1933)  is als patiënte ingeschreven in de praktijk van beklaagde. Vanaf 2004 is beklaagde haar huisarts. Zij is vanaf 1992 bekend met ulcus cruris (een open been) en staat daarvoor onder behandeling van een dermatoloog.   

2.2              In 2018 is door de dermatoloog oxycodon voorgeschreven. Op 25 juni 2019 bleek beklaagde tijdens een huisbezoek dat klaagster inmiddels 2 x 20 mg oxycodon gebruikte. Vanwege haar pijn is door beklaagde 2 x 30 mg morfine voorgeschreven.

2.3              Op 29 juni werd door de HAP het vermoeden van overdosering gerapporteerd.

2.4              Op 1 juli 2019 werd beklaagde duidelijk dat er 2 x 30 gram morfine was toegevoegd aan de medicatie in de baxter van patiënte. Beklaagde heeft die dag het bericht aan de apotheek gestuurd om per acuut alle morfine te stoppen.

2.5              In juli 2019 is de diagnose dementie bij klaagster bevestigd, waarna zij op 28 augustus 2019 is opgenomen in verpleeghuis F.

3.                  De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij op 25 juni 2019 een bezoek aan patiënte heeft gebracht, zonder dat één van de kinderen op de hoogte was van het bezoek. Hij heeft toen vanwege pijnklachten 2 maal daags 30 mg. morfine voorgeschreven. Hij heeft daarbij verzuimd te checken welke medicatie reeds was voorgeschreven. Ook wist hij dat zij dementerend was en niet in staat zelf scherp op haar medicatie te letten. Vanaf 25 juni slikte patiënte dus in totaal 100 gram morfine per dag (40 gram oxycodon en 60 gram morfine). Als gevolg daarvan werd zij extreem warrig en werd het steeds lastiger wakker te blijven. Op 29 juni is zij geheel versuft ten val gekomen en kon zij niet meer opstaan. De HAP is gebeld en er is geadviseerd direct te stoppen met de morfine.

Beklaagde heeft patiënte dezelfde dag opgezocht en heeft gezegd dat hij onbekend was met de toediening van de oxycodon. Dit terwijl volgens de apotheek zowel de oxycodon als de morfine door beklaagde waren voorgeschreven.

Ook wordt beklaagde verweten dat hij na het voorval niet zelf het initiatief heeft genomen om op huisbezoek te gaan en dat hij geen excuses heeft aangeboden.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen deels bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. Wel heeft hij naar aanleiding van de klacht kritisch op zijn handelen terug gekeken. Hij realiseert zich dat hij onvoldoende duidelijk is geweest over het ophogen van de pijnstilling. Hij realiseert zich ook dat hij door het gebruik van het begrip morfine in plaats van oxycodon verwarring heeft gezaaid. Aldus acht hij het niet onbegrijpelijk dat de apotheek de morfine heeft toegevoegd aan de bestaande dosering oxycodon in plaats van deze op te hogen, zoals bedoeld. Dit spijt hem zeer.

5.                  De beoordeling

5.1              Bij de beoordeling van de klacht gaat het er niet om of het handelen van de beklaagde beter had gekund, maar of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met wat toen in de beroepsgroep ter zaken als norm of standpunt was aanvaard.

5.2              Het College stelt vast dat beklaagde op 25 juni 2019 na een bezoek aan klaagster een recept naar de apotheek heeft gestuurd, waarop staat vermeld morfine HCL/CF RET 30 mg. TAB 2x perdag 1 tablet, dosis opgehoogd.

Hij heeft ter zitting  gesteld dat het de bedoeling was dat klaagster de morfine in plaats van de oxycodon voorgeschreven zou krijgen en dat hij het woord opgehoogd beter niet had kunnen gebruiken.

5.3              Het College is voorts gebleken dat beklaagde geen stoprecept heeft geschreven en ook niet met de familie of thuiszorg in contact is getreden over de medicijnwijziging. Hier komt bij dat beklaagde wist dat klaagster dementerend was en dat hij er daardoor niet op kon rekenen dat zij had begrepen wat de bedoeling van de wijziging was.

5.4              Het College is op grond van het bovenstaande dan ook van oordeel dat beklaagde niet zorgvuldig heeft gehandeld en daardoor niet binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening is gebleven.

De conclusie is dat beklaagde  heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten.

5.5              Dit onderdeel van de klacht zal dan ook gegrond worden verklaard.

5.6       Klaagster betreurt het voorts dat beklaagde niet op eigen initiatief op huisbezoek is gekomen en dat hij geen excuus heeft aangeboden voor de gang van zaken. Wat hier ook van zij, niet gezegd kan worden dat beklaagde hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit onderdeel van de klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond.

-           legt op de maatregel van waarschuwing

-           wijst de klacht voor het overige af.

Deze beslissing is gegeven op 26 februari 2020 door Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter,

G.P. van de Beek, lid-jurist, J. Edwards van Muijen, H.N. Koetsier en M. Bezemer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Braspenning-Groeneveld, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.