ECLI:NL:TGZRSGR:2020:141 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-001a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:141
Datum uitspraak: 08-12-2020
Datum publicatie: 08-12-2020
Zaaknummer(s): 2020-001a
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts kennelijk niet-ontvankelijk. Als niet de levensgezel maar een andere nabestaande, zoals in dit geval klaagster, de tuchtklacht indient, wordt ook deze geacht de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen, behoudens het geval dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen. Het College is van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan er twijfels bestaan of klaagster overeenkomstig de wil van de overleden patiënt de klacht heeft ingediend. Uit verschillende aantekeningen in de patiëntenkaart leidt het College namelijk af dat de patiënt geen inmenging en betrokkenheid van klaagster wenste bij zijn medische behandeling. Dit geeft aanleiding om te veronderstellen dat klaagster met haar klacht niet de veronderstelde wil van de patiënt vertegenwoordigt. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.      

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, huisarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. R.J. Eenennaam, werkzaam te Den Haag.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-      het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 januari 2020;

-      het verweerschrift met bijlagen;

-      de repliek;

-      de dupliek;

-      het nadere schrijven van klaagster met bijlagen van 10 en 18 mei 2020;

-      de nadere reactie van beklaagde met bijlagen van 3 juni 2020;

-      de e-mail van klaagster met bijlage van 14 september 2020.

1.2              In verband met de maatregelen als gevolg van Covid-19 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om na de re- en dupliek nogmaals schriftelijk te reageren in plaats van mondeling te worden gehoord.  

1.3              Het College heeft de klacht op 27 oktober 2020 in raadkamer behandeld.  

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is huisarts. De ex-partner van klaagster, E, was van 1 juni 2015 tot zijn overlijden patiënt van beklaagde. E is in oktober 2016 overleden.

2.2              In de patiëntenkaart van E staat onder andere het volgende:

‘(…) 11-03-2015         (…) Ik wil u er wel op wijzen dat A zonder toestemming en buiten medeweten van haar partner handelt (…)

6-10-2015                   (…) wsch mn onder dwang van partner ambu gebeld/gekomen. opname aangeboden maar wilde dit zelf niet, E heeft aan de arts verhaal bevestigd dat partner zich met hem bemoeit, mails leest post opent enz. enz. en dat hij dit niet wil. (…)

                                    E betreurt haar inmenging ten zeerste, is er ook boos over. (...)

06-06-2016                 (…) hij is erg angstig dat het gedrag van A mij beïnvloedt. (…) A heeft recent een huisverbod van 5 weken gekregen. (…)’

3.                  De klacht

Klaagster verwijt de beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij onvoldoende zorg heeft verleend aan E, omdat zij heeft nagelaten om E op te laten nemen in een kliniek daar hij gevaar voor zichzelf en/of voor anderen vormde.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat klaagster geen rechtstreeks belanghebbende is. Subsidiair heeft beklaagde de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Voordat aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht kan worden toegekomen, dient het College te beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht. Op grond van artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan een klacht alleen worden ingediend door een rechtstreeks belanghebbende. Ook een nabestaande van een overleden patiënt kan rechtstreeks belanghebbende zijn. Het klachtrecht van de nabestaande is dan afgeleid van de in het algemeen te veronderstellen of veronderstelde wil van de patiënt. Ten tijde van het overlijden van E woonde klaagster niet meer met hem samen. Hoewel uit de door klaagster overgelegde WhatsApp-gesprekken blijkt dat zij wel betrokkenheid had in de laatste levensfase van E, merkt het College klaagster niet aan als de levensgezel van E.

5.2              Als niet de levensgezel maar een andere nabestaande, zoals in dit geval klaagster, de tuchtklacht indient, wordt ook deze geacht de wil van de overleden patiënt te vertegenwoordigen, behoudens het geval dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven daaraan te twijfelen. Het College is van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan er twijfels bestaan of klaagster overeenkomstig de wil van E de klacht heeft ingediend. Uit verschillende aantekeningen in de patiëntenkaart van E, zoals hiervoor onder 2.2. zijn genoemd, leidt het College namelijk af dat E geen inmenging en betrokkenheid van klaagster wenste bij zijn medische behandeling. Dit geeft aanleiding om te veronderstellen dat klaagster met haar klacht niet de veronderstelde wil van E vertegenwoordigt.

5.3              Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.

6.                  De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 8 december 2020 door Y.L. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, M.W. Koek, lid-jurist, J. Edwards van Muijen, G.J. Dogterom en I. Weenink, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.