ECLI:NL:TGZRSGR:2020:131 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-182b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:131
Datum uitspraak: 17-11-2020
Datum publicatie: 17-11-2020
Zaaknummer(s): 2019-182b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een internist. Het College overweegt dat het inschatten van de wilsonbekwaamheid een aan een arts voorbehouden oordeel is. Het College ziet geen reden aan te nemen dat de beklaagde dit niet juist heeft gedaan of daarover mede had moeten overleggen met familieleden. Het niet-reanimeren van patiënte was derhalve conform de wensen van patiënte, mocht reanimeren medisch geïndiceerd zijn geweest. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond verklaard. Klacht ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 17 november 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, werkzaam te Leusden,

tegen:

C , internist,

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 31 juli 2019;

- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 23 september 2019;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de repliek met bijlagen;

- de dupliek met bijlagen;

- brief van gemachtigde van klaagster;

- brief van gemachtigde van beklaagde met bijlagen;

- brief van gemachtigde van klaagster met bijlagen.

1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van beklaagde heeft pleitnotities overgelegd.

De klacht is behandeld tezamen met een andere met de klacht samenhangende zaak zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Die zaak is bekend onder dossiernummer 2019-182a.

2. De feiten

2.1 Klaagster is de zus van D (verder: de patiënte), geboren in 1964 en overleden in 2019

in het ziekenhuis waar beklaagde als arts werkzaam is. Nadat patiënte twee weken daarvoor opgenomen was geweest op de afdeling Interne Geneeskunde van het ziekenhuis, vanwege een pneumonie/bacteriële infectie, werd patiënte op 4 februari 2019 gepresenteerd op de afdeling Spoed Eisende Hulp (SEH) van het ziekenhuis met ernstige klachten van benauwdheid, mogelijk als gevolg van een pneumonie (longontsteking). Patiënte arriveerde op de SEH om 11.37 uur. Zij is toen beoordeeld door beklaagde en zijn supervisor (beklaagde in de zaak bekend onder dossiernummer 2019-182b). Beklaagde heeft haar gevraagd naar behandelbeperkingen, in het bijzonder haar wensen ten aanzien van reanimeren. Patiënte heeft daarop aangegeven dat niet te willen. Patiënte is vervolgens aangesloten op de monitor, er is materiaal voor laboratorium onderzoek afgenomen, een infuus bij haar ingebracht en gestart met plasmedicatie, zuurstof en breedspectrum antibiotica. In afwachting op een plaats op de afdeling Longziekten is patiënte vervolgens in verband met een mogelijke influenza besmetting op een isolatie plaats op de SEH geplaatst.

2.2 Klaagster is rond 13.00 uur gearriveerd in het ziekenhuis. Klaagster schrok van de

situatie van haar zus en van de omstandigheid dat patiënte geïsoleerd op een kamer lag. Zij heeft diverse malen aan de balie verzocht of er een arts of verpleegkundige kon komen kijken naar haar zus. Klaagster heeft een korte video-opname van patiënte gemaakt, waarop is te zien dat patiënte onrustig in haar bed ligt. Klaagster heeft die opname naar eigen zeggen iets na 13.00 uur gemaakt en dit fragment aan het College overgelegd. Klaagster is rond 15.50 uur weer naar huis gegaan.

2.3 Rond 16.00 uur is de situatie van patiënte verslechterd. Tevergeefs is toen getracht de

hartslag van patiënte via medicatie te verhogen. Conform de wensen van patiënte ten aanzien van reanimeren is patiënte toen niet gereanimeerd. Patiënte is korte tijd daarop komen te overlijden.

2.4 Beklaagde in de zaak bekend onder dossiernummer 2019-182a heeft daarop gebeld

met de broer van klaagster, die als eerste contactpersoon bekend stond in het ziekenhuis, met de mededeling dat patiënte was komen te overlijden. Beklaagde heeft de broer daarop uitgenodigd naar het ziekenhuis te komen, waaraan hij en klaagster gehoor hebben gegeven.

2.5 Klaagster heeft eerder haar onvrede over het handelen van beklaagde in de vorm van

een klacht voorgelegd aan de Klachtenadviescommissie van het ziekenhuis. De Klachtenadviescommissie heeft de klachten van klaagster in februari 2020 op alle onderdelen ongegrond verklaard.

3. De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:

a. De urgentie van patiënte onjuist had ingeschat, door haar onvoldoende te controleren en haar aan haar lot over te laten.

b. Ten onrechte geen antibiotica heeft toegediend en geen longfoto heeft gemaakt.

c. Patiënte ten onrechte niet heeft gereanimeerd.

Deze klachtonderdelen komen in de kern overeen met de klachten die klaagster aan de Klachtenadviescommissie van het ziekenhuis heeft voorgelegd.

Ter zitting heeft de tevens aanwezige broer van klaagster, en eerste contactpersoon van patiënte, ingestemd met het indienen van de klachten mede namens hem.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde stelt zich op het gemotiveerde standpunt dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van het

professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdeel a

5.2 Beklaagde betwist dat hij de urgentie van patiënte onjuist heeft ingeschat. Na de

presentatie van patiënte op de SEH heeft hij patiënte samen met de arts (beklaagde in de zaak bekend onder dossiernummer 2019-182a) beoordeeld, noodzakelijk onderzoek gedaan en een behandelplan opgesteld. Patiënte is vanwege haar mogelijke influenza besmetting vervolgens op een isolatie plaats op de SEH neergelegd in afwachting op een plaats op de afdeling Longziekten. De arts (beklaagde in de zaak bekend onder dossiernummer 2019-182a) die onder supervisie van beklaagde stond heeft de gezondheid van patiënte aansluitend via de monitors gevolgd en haar enige malen op haar kamer bezocht. Een en ander blijkt uit het medisch dossier van patiënte. Beklaagde geeft ter zitting desgevraagd aan dat de monitorgegevens op de afdeling SEH niet bewaard blijven.

5.3 Uitgaande van de juistheid van de gegevens in het medisch dossier, het consistente

verweer van beklaagde en conform de uitkomsten van het eerdere onderzoek van de Klachtenadviescommissie concludeert het College dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel b

5.4 Beklaagde heeft aan de hand van de gegevens opgenomen in het medisch dossier

overtuigend aangetoond dat er aan patiënte antibiotica is toegediend en er bij haar een longfoto is gemaakt.

5.5 Dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

Klachtonderdeel c

5.6 Beklaagde erkent dat patiënte niet is gereanimeerd toen haar gezondheidssituatie rond

16.00 uur onverwachts achter was gegaan. Beklaagde stelt zich op het standpunt dat dit overeenkomstig de door patiënte aangegeven behandelbeperkingen was. Beklaagde wijst daarbij op het feit dat de arts die onder zijn supervisie werkzaam was (beklaagde in de zaak bekend onder dossiernummer 2019-182a) met patiënte de behandelbeperkingen bij haar opname op de SEH heeft doorgenomen. Hij geeft verder aan dat patiënte naar zijn oordeel in staat was wilsbekwaam ter zake op deze vragen te antwoorden. Beklaagde meent voorts dat indien patiënte had aangegeven wel te willen worden gereanimeerd, dat hij dan vanwege haar kwetsbare gezondheid nader overleg zou hebben gevoerd met medebehandelaars.

5.7 Het College overweegt dat het inschatten van de wilsonbekwaamheid een aan een arts

voorbehouden oordeel is. Het College ziet geen reden aan te nemen dat de beklaagde dit niet juist heeft gedaan of daarover mede had moeten overleggen met familieleden. Het niet-reanimeren van patiënte was derhalve conform de wensen van patiënte, mocht reanimeren medisch geïndiceerd zijn geweest.

5.8 Dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

6. De beslissing

Het College

- verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist, H.R.H. de Geus, A.J. Goverde en C. Keijzer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2020.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.