ECLI:NL:TGZRSGR:2020:129 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-263
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2020:129 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-11-2020 |
Datum publicatie: | 10-11-2020 |
Zaaknummer(s): | 2019-263 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een cardioloog. Het College is van oordeel dat het handelen van beklaagde, te weten het beleid van geruststelling en terugkoppeling van haar bevindingen aan de huisarts, gelet op de laboratoriumuitslagen, het ECG en de haar bekende anamnese, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Klacht ongegrond verklaard |
Datum uitspraak: 10 november 2020
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C , cardioloog,
werkzaam te D en B,
beklaagde,
gemachtigde: D. Benamari, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 8 december 2019;
- het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 10 februari 2020;
- de brief van beklaagde, met bijlage, ontvangen op 26 februari 2020;
- een kopie van een ECG, gestuurd door klaagster, ontvangen op 1 maart 2020;
- een e-mail van beklaagde, ontvangen op 8 mei 2020;
- de brief van klaagster, ontvangen op 2 juni 2020;
- de brief van beklaagde, met bijlage, ontvangen op 18 juni 2020.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek
mondeling te worden gehoord.
1.3
De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting
van 29 september 2020. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling
toegelicht. Klaagster werd hierbij vergezeld door mevrouw E. Beklaagde werd hierbij
bijgestaan door haar gemachtigde.
2. De feiten
2.1
Beklaagde is werkzaam als cardioloog in het F (het ziekenhuis).
2.2
In mei 2018 heeft klaagster in haar geboorteland G een electrocardiogram (verder:
ECG) laten maken omdat zij last had van vermoeidheid, duizeligheid en pijn in haar
linkerarm. Zij heeft in die periode ook een forse longontsteking doorgemaakt.
2.3 Op 7 december 2018 bezoekt klaagster haar huisarts met klachten van vermoeidheid, kortademigheid, pijn in de rug/schouderbladen (sinds twee weken) en uitstraling naar de linkerarm. Zij vermeldt daarbij het gemaakte ECG in G en meldt dat dit mogelijk afwijkend was. Er is verder een belaste familieanamnese en klaagster rookt een pakje sigaretten per week. Ook maakt de huisarts melding van een taalbarrière.
2.4 Op dezelfde dag dient de huisarts van klaagster een aanvraag in tot het maken van een diagnostisch ECG op het inloopspreekuur in het ziekenhuis, met vermelding van het onder 2.3 genoemde.
2.5 Op 10 december 2018 is een bloedonderzoek verricht bij klaagster en een ECG gemaakt in het ziekenhuis. In de schriftelijke terugkoppeling naar de huisarts op 11 december 2018 vermeldt beklaagde:
“ECG:
Incompleet rechterbundeltakblok.
Conclusie:
R-SR in V1 en V2.”
2.6 Op 17 januari 2019 ziet beklaagde klaagster op haar spreekuur. Deze afspraak is via de polikliniek automatisch ingepland als vervolg op het maken van het diagnostisch ECG op 10 december 2018. Tijdens dit consult bespreekt beklaagde met klaagster de uitslag van het ECG en het bloedonderzoek.
2.7 Op 24 januari 2019 rapporteert beklaagde haar bevindingen schriftelijk aan de huisarts. Zij vermeldt de afgenomen anamnese, tractus anamnese, de uitslagen van het bloedonderzoek van 10 december 2018 en de beoordeling van het ECG:
[…]“ECG/SR, gda behoudens wat aspecifieke rep st V4-V6 ( Ecg uit G conform)
Conclusie
Cardiaal gb: ECG normaal
Beleid:
Geruststelling […]”
2.8 Op 11 augustus 2019 heeft klaagster een hartinfarct doorgemaakt.
3. De klacht
Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zij de situatie van klaagster op
17 januari 2019 niet goed heeft beoordeeld en ten onrechte geen verder onderzoek heeft verricht. Hierbij heeft zij niet de nodige aandacht besteed aan de klachten en de anamnese en klaagster onvoldoende voorlichting gegeven over haar mogelijke aandoening en verzuimd haar huisarts in te lichten.
4. Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College begrijpt dat de aanleiding voor de klacht is dat klaagster na het doormaken van het hartinfarct in augustus 2019 zich heeft afgevraagd of haar hartinfarct te voorkomen was geweest. Hierbij speelt een rol dat klaagster, zo heeft ze ter zitting toegelicht, zeer opgelucht was na het bezoek aan beklaagde op 17 januari 2019. Zij heeft toen van beklaagde begrepen dat haar klachten geen cardiale oorzaak hadden en is er vanuit gegaan dat de klachten die zij had het gevolg waren van de doorgemaakte longontsteking. Dit heeft ertoe geleid dat zij, toen zij later, in augustus 2019, toenemend klachten kreeg, niet direct de ambulance heeft gebeld, omdat zij er vanuit ging dat er cardiaal gezien niets met haar aan de hand was.
5.2 Het College overweegt dat ter zitting is gebleken dat beklaagde het ECG dat in G was gemaakt, tijdens het consult met klaagster heeft gezien. Ook is gebleken dat, hoewel hierover geen notities zijn gemaakt in het patiëntendossier, de bloeddruk van klaagster is gemeten. Dit hebben zowel klaagster als beklaagde ter zitting desgevraagd bevestigd. Beklaagde heeft daarbij gemeld dat de gemeten bloeddruk ten onrechte niet is genoteerd. Beklaagde heeft op grond van het ECG, de laboratoriumuitslagen van 10 december 2018 en de afgenomen anamnese geen aanleiding gezien tot nadere interventies of een vervolgconsult. Ten aanzien van de anamnese heeft beklaagde toegelicht dat er geen sprake was van bijzonderheden in de voorgeschiedenis. Klaagster was niet bekend met suikerziekte of een hoge bloeddruk en was op 17 januari 2019 inmiddels gestopt met roken. Wel was sprake van een familiare belasting, maar naast daar kennis van nemen kon beklaagde daar verder niets meer aan doen dan klaagster adviezen geven omtrent haar leefstijl. Daarnaast heeft beklaagde toegelicht dat wanneer, zoals in het geval van klaagster, de bevindingen geen reden geven tot nader onderzoek, het bij uitstek aan de huisarts is om eventuele andere zaken ter preventie in te zetten en zo nodig te monitoren. Daarbij heeft zij nog benadrukt dat een hartinfarct helaas regelmatig niet te voorzien en/of te voorkomen is.
5.3 Het College stelt vast dat de herinneringen van partijen verschillen met betrekking tot of klaagster op het consult van 17 januari 2019 wel of geen klachten heeft gemeld. Beklaagde stelt dat klaagster geen klachten heeft gemeld en met name vragen had in verband met het in G gemaakte ECG waarvan zij had begrepen dat dit mogelijk afwijkend was. Beklaagde heeft daarop in de schriftelijke terugkoppeling naar de huisarts vermeld dat klaagster op het moment dat zij haar onderzocht geen klachten had. Klaagster stelt dat zij wel klachten had en die ook heeft aangegeven aan beklaagde. Zij was na een lange periode hersteld van een longontsteking, had -onder andere- nog steeds pijn in de rug en was kortademig.
Het College kan niet vaststellen hoe het al dan niet aangeven van de klachten tijdens het consult precies is verlopen, omdat alleen klaagster en beklaagde hierbij aanwezig waren. Het is hierbij niet zo dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van de beklaagde, maar het College acht het bij dit punt van belang dat beklaagde ook direct schriftelijk heeft vastgelegd dat klaagster op dat moment geen klachten had. Het komt voor het College dan ook niet vast te staan dat klaagster op 17 januari 2019 klachten heeft gemeld waar beklaagde vervolgens niets mee heeft gedaan.
5.4 Voor het bespreken van (adviezen over) de leefstijl van klaagster door beklaagde geldt ongeveer hetzelfde. Beklaagde zegt dat zij met klaagster heeft besproken dat de uitslagen van de onderzoeken geen reden gaven tot het doen van extra onderzoek. Volgens haar was klaagster het hiermee eens. Zij heeft verder benoemd dat klaagster was gestopt met roken, geen overgewicht had en al bezig was met extra bewegen. Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat zij dit zich niet zo herinnert. Beklaagde heeft toegelicht dat het bespreken van adviezen omtrent de leefstijl tijdens een consult voor haar zo volkomen vanzelfsprekend is dat ze daar geen specifieke aantekeningen van heeft gemaakt in de terugkoppeling aan de huisarts. Wel is het duidelijk geworden dat klaagster erg opgelucht was na dit consult en dat zij gerustgesteld was. Beklaagde heeft ter zitting benadrukt dat ze naar aanleiding van deze procedure inmiddels ook schriftelijk vastlegt wat ze met een patiënt bespreekt over de leefstijl.
Het College kan, zoals overwogen bij 5.3, niet vaststellen wat exact wel of niet is besproken tijdens het consult, omdat alleen klaagster en beklaagde aanwezig zijn geweest bij dit consult. Ondanks dat beklaagde geen aantekening heeft gemaakt in het dossier over het bespreken van leefstijladviezen, kan het College niet vaststellen dat beklaagde zozeer onvolledig voorlichting heeft gegeven dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Ook hier berust dit oordeel niet op het uitgangspunt dat het woord van de klaagster minder geloof verdient dan dat van de beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus, ook als aan het woord van klaagster en van beklaagde evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen.
5.5 Het College is, alles overziend, van oordeel dat het handelen van beklaagde, te weten het beleid van geruststelling en terugkoppeling van haar bevindingen aan de huisarts, gelet op de laboratoriumuitslagen, het ECG en de haar bekende anamnese, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Het College onderschrijft wel het voornemen van beklaagde om haar verslaglegging vollediger en nauwkeuriger bij te houden.
5.6
De conclusie is dat beklaagde niet kan worden verweten dat zij heeft gehandeld in
strijd met de zorg die zij ten opzichte van beklaagde behoorde te betrachten.
5.7 De klacht zal ongegrond worden verklaard.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist, E.A. Dubois, J.W.B. de Groot en J.H. Wijsman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2020.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.