ECLI:NL:TGZRSGR:2020:123 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-029b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:123
Datum uitspraak: 03-11-2020
Datum publicatie: 03-11-2020
Zaaknummer(s): 2020-029b
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een plastisch chirurg. Beklaagde heeft op goede gronden enig oppervlakkig botweefsel weggefreesd om een goede wondbodem te verkrijgen. Het College overweegt dat het juist is dat bij het frezen van het bot geen representatief weefsel voor pathologisch-anatomisch onderzoek weefsel wordt verkregen. Verder is de keuze voor een minder ingrijpende behandeling in dit geval goed te verdedigen. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond verklaard. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, plastisch chirurg,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: E, werkzaam te D.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 21 februari 2020;

- het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 17 maart 2020;

- foto’s ingestuurd door klaagster, ontvangen op 22 april 2020;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 12 augustus 2020;

- de brief van klaagster, ingekomen op 24 augustus 2020.

1.2 Het College heeft de klacht op 22 september 2020 in raadkamer behandeld.

1.3 De klacht is behandeld tezamen met een andere, met de klacht samenhangende zaak zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Die zaak is bekend onder dossiernummer 2020-029a.

2. De feiten

2.1 Beklaagde is als plastisch chirurg werkzaam in het F (hierna: F) te D.

2.2 Klaagster is in 2017 in het G te H met fotodynamische therapie behandeld in verband met een basaalcelcarcinoom (hierna bcc) op het linkerscheenbeen. In 2018 was er sprake van een recidief bcc dat op dezelfde wijze in dat ziekenhuis is behandeld. Daarop is klaagster doorgestuurd naar het F, waar zij op 9 juli 2018 door een dermatoloog (beklaagde in de zaak 2020-029a, hierna: beklaagde a) is gezien. Tijdens dit consult is een foto van het been van klaagster gemaakt en is aanvullend onderzoek verricht door middel van een CT-scan. Voorts is bij de afdeling pathologie een revisie aangevraagd van het eerder in het G afgenomen biopt.

2.3 De grootte en uitgebreidheid van het bcc was moeilijk te beoordelen omdat de huid ter plaatse verlittekend was door een eerder trauma (motorongeval) en twee eerdere behandelingen met fotodynamische therapie. Daarom was het voorstel vanuit het F om de tumor – indien er geen botaantasting zou blijken te zijn – te verwijderen door middel van micrografische chirurgie volgens Breuninger, waarna de plastisch chirurg de sluiting van de wond zou verzorgen. Bij deze methode zijn veelal drie rondes nodig, steeds met een week tussentijd.

2.4 Deze behandelmethode is op 17 juli 2018 op het gezamenlijke spreekuur van de dermatoloog en een (andere) plastisch chirurg met klaagster besproken en op 18 juli 2018 tijdens een oncologiebespreking van de afdeling dermatologie geaccordeerd. Op 25 juli 2018 is een CT-scan gemaakt.

2.5 Op 27 juli 2018 heeft klaagster beklaagde a) per brief laten weten dat zij de Breuninger-chirurgie niet zonder een zogenaamd roesje durfde te ondergaan. Zij schreef in haar brief dat zij een voorkeur had voor Mohs micrografische chirurgie (MMC), omdat daarbij de snijranden tijdens de ingreep (peroperatief) door de dermatoloog op vriescoupes worden gecontroleerd en zij dan minder operaties hoefde te ondergaan, omdat de excisieronden dan op dezelfde dag kunnen plaatsvinden. Bij Breuninger chirurgie worden de snijranden door de patholoog postoperatief op paraffinecoupes beoordeeld en zit er daardoor steeds een week tussen de rondes. Klaagster gaf ook aan dat zij zich de grote pijn bij de operaties aan haar scheenbeen uit het verleden herinnerde.

2.6 Naar aanleiding van de uitslag van de CT-scan die op 3 augustus 2018 bekend werd en waarbij geen duidelijke tekenen van actieve botaantasting werden gevonden, heeft de radioloog voorgesteld een aanvullende MRI-scan met contrast te maken. Deze MRI-scan werd verricht op 22 augustus 2018.

2.7 Op 7 augustus 2018 heeft beklaagde a) telefonisch gereageerd op de brief van klaagster van 27 juli 2018 en haar uitgelegd dat de MMC in haar situatie minder geschikt was omdat door de grootte van de plek en de maskering van de tumor door het littekenweefsel op het scheenbeen peroperatieve beoordeling van de snijvlakken op vriescoupes minder betrouwbaar zou zijn dan postoperatieve beoordeling op paraffinecoupes. Voorts gaf beklaagde a) aan dat Breuninger-chirurgie heel goed met lokale anesthesie mogelijk is en heeft zij klaagster uitgelegd dat zij tijdens de ingreep wel zou voelen dat er iets gebeurt, maar dat de behandeling geen pijn zou mogen doen. Ook de uitslag van de CT-scan en de datum voor de MRI kwamen ter sprake.

2.8 Klaagster heeft hierna met deze behandeling ingestemd, waarna twee Breuninger-ronden plaatsvonden op 20 en 27 september 2018. Op 4 oktober 2018, de dag dat de derde ronde gepland stond, bleek excisie van het bot niet nodig omdat de CT-scan geen botaantasting liet zien. Ook de op 22 augustus 2018 gemaakte MRI toonde geen aanwijzingen voor botingroei. Het bot moest wel door de plastisch chirurg worden gefreesd en er werd van de wond een kweek afgenomen in verband met een verdenking op een pseudonmonasinfectie en er is toen gestart met wondtherapie.

2.9 Op 8 oktober 2018 heeft beklaagde de wond op de polikliniek van de plastische chirurgie beoordeeld en daarover in het medisch dossier aangetekend dat er sprake was van een “Zeer vieze wond bij uitpakken!” en zij heeft klaagster wondverzorgingadviezen gegeven. Op 11 oktober 2018 heeft beklaagde nettoyage van de wond verricht en het bot gefreesd. Tot 3 december 2018 volgden regelmatige wondcontroles bij de verpleegkundig specialist van plastische chirurgie.

2.10 Klaagster heeft zich later voor de behandeling van opnieuw een recidief bcc tot het I gewend.

3. De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat:

1) er voorafgaand aan de behandeling geen CT-scan met contrastvloeistof is gemaakt;

2) klaagster geen ‘roesje’ voor de behandeling kon krijgen;

3) zij niet al het tumorweefsel heeft weggehaald;

4) zij het weefsel dat zij heeft weggefreesd niet heeft opgestuurd voor onderzoek door de patholoog;

5) klaagster na de operatie geen afspraak meer met haar heeft gehad en zij dus ook niet heeft gehoord of het tumorweefsel geheel was verwijderd.

Klaagster verzoekt daarnaast om een toekenning van een schadevergoeding wegens de nare ervaringen die zij in het F heeft opgedaan en de risico’s die zij daar heeft gelopen.

4. Het standpunt van beklaagde

De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 eerste en tweede klachtonderdeel: CT-scan zonder contrastvloeistof, niet toedienen van een roesje

Uit het dossier blijkt dat beklaagde pas op 8 oktober 2018, na twee Breuninger-ronden, bij de behandeling van klaagster betrokken is geraakt. Deze klachtonderdelen betreffen de diagnostiek en behandeling van klaagster vóór die datum. Bovendien is de wijze waarop een CT-scan wordt vervaardigd de verantwoordelijkheid van de radioloog.

Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond

5.2 derde en vierde klachtonderdeel: niet al het tumorweefsel verwijderd en weefsel niet

onderzocht

Beklaagde had voor de nettoyage en het frezen van het bot de beschikking over het medisch dossier, inclusief de verslagen van de Breuninger-ronden, de foto’s en de uitslagen van de CT-scan en de MRI, die volgens de radioloog beide geen aanwijzingen gaven voor botingroei. Op grond daarvan had de dermatoloog geconcludeerd dat geen botresectie noodzakelijk was en dat het frezen van het bot door de plastisch chirurg voldoende zou zijn. Het College ziet in het dossier geen aanwijzingen op grond waarvan beklaagde aan deze bevinding en behandelingsmethode had moeten twijfelen. Zij heeft dus op goede gronden enig oppervlakkig botweefsel weggefreesd om een goede wondbodem te verkrijgen. De stelling van klaagster in haar laatste brief dat beklaagde “op de bonnefooi de kanker eruit is gaan frezen” kan het College dan ook niet ondersteunen.

Beklaagde heeft verder verklaard dat bij frezen geen weefsel verkregen kan worden voor pathologisch-anatomisch onderzoek en heeft uitgelegd dat het frezen door het team als een adequate behandeling werd gezien, omdat er geen radiologische botinvasie was en een recidief op deze plek goed klinisch vast te stellen zou zijn, waarna een botresectie altijd nog mogelijk zou zijn.

Het College overweegt dat het juist is dat bij het frezen van het bot geen representatief weefsel voor pathologisch-anatomisch onderzoek weefsel wordt verkregen. Verder is de keuze voor een minder ingrijpende behandeling in dit geval goed te verdedigen. Beklaagde kan in dit verband dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

5.3 vijfde klachtonderdeel: geen nadere afspraak met klaagster

Het College merkt op dat in een brief van 14 maart 2019 van een aios dermatologie is vermeld dat verdere oncologische follow-up zal plaatsvinden bij de dermatoloog in het G. Bij oncologische follow-up van bcc is het ook gebruikelijk dat de dermatoloog, indien deze bij de behandeling is betrokken, de follow-up verzorgt (zie ook de vigerende mutidisciplinaire richtlijn ‘Basaalcelcarcinoom’). Daarom kan beklaagde geen verwijt worden gemaakt dat zij daarvoor geen nadere afspraak met klaagster heeft gemaakt.

Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.4 schadevergoeding

Klaagster kan niet in haar verzoek om een schadevergoeding worden ontvangen omdat het College niet bevoegd is tot toekenning daarvan.

Dit verzoek is niet-ontvankelijk.

5.5 Om bovenstaande redenen zal het College beslissen dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en dat het verzoek om schadevergoeding kennelijk niet-ontvankelijk is.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de klacht kennelijk ongegrond;

- verklaart het verzoek om schadevergoeding kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 3 november 2020 door N.B. Verkleij, voorzitter, R.A. Christiano en J.M. Mommers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het College u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.