ECLI:NL:TGZRSGR:2020:115 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-264i

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:115
Datum uitspraak: 27-10-2020
Datum publicatie: 27-10-2020
Zaaknummer(s): 2019-264i
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht kennelijk niet-ontvankelijk tegen een verloskundige. In het klaagschrift hebben klagers in diverse, verschillende, klachten tegen verschillende zorgverleners van het ziekenhuis geuit. Wat klagers echter in dit verband precies van beklaagde hadden verwacht of wat volgens klagers de (verwijtbare) rol van beklaagde hierin is geweest, is uit het klaagschrift niet duidelijk geworden. Beklaagde kan zich hiertegen onvoldoende verweren. Het klaagschrift voldoet daarom niet aan de eisen van artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.    

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A en B ,

wonende te C,

klagers,

gemachtigde: D, wonende te C,

tegen:

E, verloskundige,

werkzaam te F,

beklaagde,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift, ontvangen op 4 december 2019;

-          het aanvullend klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 18 december 2019;

-          het aanvullend klaagschrift, ontvangen op 21 januari 2020;

-          het verweerschrift met bijlagen.

1.2              De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              Het College heeft de klacht op 16 september 2020 in raadkamer behandeld.  

2.                  De feiten

2.1              Klaagster is op 15 december 2018 bevallen van een dochter, genaamd G. G is levenloos geboren in het H te F (verder: het ziekenhuis) als gevolg van het loslaten van de placenta (solutio placentae). Klager is de echtgenoot van klaagster en de vader van G. In 2017 hebben klagers een gezonde zoon gekregen, genaamd I. Deze zwangerschap was gecompliceerd vanwege onder meer hoge bloeddruk en pre-eclampsie (zwangerschapsvergiftiging).

2.2       Op 15 december 2018 heeft klaagster zich ’s avonds in het ziekenhuis gemeld met klachten. Klaagster was op dat moment 36 weken zwanger. Er is bij klaagster een loslating van de placenta (solutio placentae of abruptio placentae) met foetale bradycardie opgetreden. Er werd een spoedsectio (keizersnede) gestart en aansluitend werd de dochter van klagers, G, gereanimeerd. G was bij haar geboorte al overleden. Tot en met 19 december 2018 heeft klaagster in het ziekenhuis verbleven.

2.3       Beklaagde was werkzaam als verloskundige in het H. Op

19 december 2018 had beklaagde dienst als klinisch verloskundige. Samen met en onder leiding van superviserend gynaecoloog J heeft beklaagde visite gelopen bij klaagster.     

3.                  De klacht

Klagers verwijten beklaagde dat zij onzorgvuldig en niet adequaat heeft gehandeld.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat het klaagschrift niet voldoet aan de eisen. Subsidiair heeft beklaagde de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College stelt voorop dat het overlijden van de dochter van klagers, G, op 15 december 2018, een ingrijpende en verdrietige gebeurtenis is. In het klaagschrift hebben klagers in verband met de behandeling en het overlijden van G diverse, verschillende, klachten tegen verschillende zorgverleners van het H geuit. Wat klagers echter in dit verband precies van beklaagde hadden verwacht of wat volgens klagers de (verwijtbare) rol van beklaagde hierin is geweest, is uit het klaagschrift niet duidelijk geworden. Beklaagde kan zich hiertegen onvoldoende verweren.

5.2              Het klaagschrift voldoet daarom niet aan de eisen van artikel 65 lid 2 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG.

5.3              Om bovenstaande redenen zal het College zonder nader onderzoek beslissen dat de klacht op grond van artikel 66 lid 4 van de Wet BIG kennelijk niet-ontvankelijk is.  

6.                  De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven op 28 oktober 2020 door I.K. Spros, voorzitter, I.A.H. Mourits en M.R. Konijn, leden-verloskundige, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.