ECLI:NL:TGZRSGR:2020:110 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-264c

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:110
Datum uitspraak: 27-10-2020
Datum publicatie: 27-10-2020
Zaaknummer(s): 2019-264c
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een arts. Beklaagde is slechts kort bij de behandeling van klagers betrokken. Er zijn geen aanwijzingen dat beklaagde niet overeenkomstig de professionele standaard heeft gehandeld dan wel anderszins verwijtbaar nalatig is geweest. Klacht ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 27 oktober 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A en B ,

wonende te C,

klagers,

gemachtigde: D, wonende te C,

tegen:

E , arts,

voorheen werkzaam te F,

beklaagde,

gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift, ontvangen op 4 december 2019;

- het aanvullend klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 18 december 2019;

- het verweerschrift met bijlagen.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 16 september 2020. Klagers zijn niet verschenen maar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Beklaagde is verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde. De standpunten zijn mondeling toegelicht.

De gemachtigden hebben pleitnotities overgelegd.

1.4 De klacht is behandeld tezamen met andere, met de klacht samenhangende zaken, zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Die zaken zijn bekend onder dossiernummers 2019-264a, 2019-264b, 2019-264f en 2019-264h.

2. De feiten

2.1 Klaagster is op 15 december 2018 bevallen van een dochter, genaamd G. G is levenloos geboren in het H te F (verder: het ziekenhuis) als gevolg van het loslaten van de placenta (solutio placentae). Klager is de echtgenoot van klaagster en de vader van G. In 2017 hebben klagers een gezonde zoon gekregen, genaamd I. Deze zwangerschap was gecompliceerd vanwege onder meer hoge bloeddruk en pre-eclampsie (zwangerschapsvergiftiging).

2.2 Beklaagde was op 15 december 2018 werkzaam als arts-assistent gynaecologie in het H en had nachtdienst. Voorts heeft zij geassisteerd bij de operatie van klaagster op 15 december 2018.

2.3 15 december 2018 ’s ochtends was klaagster voor controle naar het ziekenhuis geweest. ’s Avonds om 21.00 uur heeft klaagster gebeld met het ziekenhuis vanwege aanhoudende buikpijnklachten. Na telefonisch overleg met de verloskundige heeft de verpleegkundige die klaagster aan de lijn had, aan klaagster medegedeeld dat zij langs kon komen. Klaagster is bij binnenkomst rond 22.00 uur ontvangen door de klinisch verloskundige en een verpleegkundige in de consultenkamer. Terwijl het cardiotocografie (CTG) werd aangesloten en er naar de baby werd gezocht, kreeg klaagster plots een toename van pijn met veel bloedverlies en stolsels. Een andere verpleegkundige heeft acuut beklaagde gehaald. Beklaagde heeft direct een echo gemaakt en de diagnose solutio placentae (placentaloslating) met foetale bradycardie gesteld. Hierop is het OK-team en de anesthesioloog gebeld voor een spoedoperatie.

In het medisch dossier heeft beklaagde het volgende genoteerd:

(pagina 50):‘(…) 15-12-2018 22:10 (…) gebeld door verloskundige J ivm verdenking solutio. Patiënte had gebeld met buikpijnklachten. Op de consultenkamer plotse toename van de pijn met veel bloedverlies en stolsels. Echografisch solutio bevestigd, evenals foetale bradycardie. (…)

Gezien acute situatie van solutio met foetale bradycardie direct anesthesioloog en OK-team gebeld voor spoedsectio. (…)’

2.4 De spoedoperatie werd om 22.32 uur gestart en aansluitend werd de dochter van klagers, G, gereanimeerd. G was bij haar geboorte al overleden.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

1. Beklaagde heeft de klachten van klaagster niet serieus genomen;

2. Er is een delay geweest in het aansluiten van het CTG.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College stelt voorop dat het overlijden van de dochter van klagers, G, op 15 december 2018 een ingrijpende en verdrietige gebeurtenis is. De vraag die beantwoord moet worden is of beklaagde binnen de grenzen van ‘een redelijk bekwame beroepsuitoefening’ is gebleven. Anders gezegd: of zij voldoende zorgvuldig en deskundig heeft gehandeld met de kennis die zij toen had of behoorde te hebben. Het College is van oordeel dat dit het geval is en zal onderstaand toelichten waarom.

Ten aanzien van klachtonderdeel 1

5.2 Beklaagde is slechts kort bij de behandeling van klagers betrokken. Toen beklaagde op 15 december 2018 rond 22.10 uur werd opgeroepen door de verloskundige heeft zij vrijwel direct aan de hand van echografisch beeld vastgesteld dat sprake was van een solutio placentae (placentaloslating) met foetale bradycardie. Na die vaststelling is direct het OK-team en de anesthesioloog gebeld voor een spoedsectio (keizersnede). Er zijn geen aanwijzingen dat beklaagde niet overeenkomstig de professionele standaard heeft gehandeld dan wel anderszins verwijtbaar nalatig is geweest. Het College komt tot het oordeel dat beklaagde juist adequaat, direct en voortvarend heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2

5.3 Beklaagde is niet betrokken geweest bij het aansluiten van het CTG op 15 december 2018 in de avond. Ten aanzien van dat klachtonderdeel kan beklaagde dan ook geen verwijt worden gemaakt, zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet BIG.

5.4 De klacht zal ongegrond worden verklaard.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door I.K. Spros, voorzitter, J. Recourt, lid-jurist, J.W. de Leeuw,

S. Veersema en E. van Pinxteren-Nagler, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door B.J. Dekker, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.