ECLI:NL:TGZRSGR:2020:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2020-028

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:105
Datum uitspraak: 13-10-2020
Datum publicatie: 13-10-2020
Zaaknummer(s): 2020-028
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Beklaagde heeft in opdracht van de advocaat van de werkgever van klager een huisbezoek bij klager afgelegd in het kader van een second opinion. Beklaagde is tijdens het gesprek onduidelijk geweest en heeft klager niet volledig ingelicht over het doel van zijn bezoek en de te beantwoorden vragen. Beklaagde heeft verzuimd om een concept van het advies aan klager voor te leggen dan wel de inhoud van dat advies met klager te bespreken. Hierdoor heeft klager zijn correctie- en blokkeringsrecht niet kunnen uitoefenen. Voorts had beklaagde zonder kennisneming van relevante medische informatie en zonder een deugdelijke anamnese geen advies mogen uitbrengen over de werkhervattingsmogelijkheden van klager. Het College vindt bekendmaking van de beslissing van belang, omdat het vragen heeft bij de wenselijkheid van dit soort onderzoeken, waartegen de richtlijnen van de NVAB zich op zichzelf niet verzetten, naast de bestaande mogelijkheden die een werkgever heeft wanneer hij zich niet kan vinden in het oordeel van zijn bedrijfsarts. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Berisping en publicatie van de beslissing.      

Datum uitspraak: 13 oktober 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klager,

tegen:

C , bedrijfsarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout, advocaat te Utrecht.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 februari 2020;

-          het verweerschrift met bijlagen;

-          de brief van klager met bijlage van 18 mei 2020;

-          de aanvulling van de klacht van 12 augustus 2020.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 1 september 2020. De partijen, klager vergezeld door zijn echtgenote E, beklaagde bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De echtgenote van klager en de gemachtigde van beklaagde hebben pleitnotities overgelegd.

2.                  De feiten

2.1              Beklaagde is werkzaam als bedrijfsarts.

2.2              Klager is op 20 oktober 2016 in verband met ernstige psychische klachten die verband houden met zijn werksituatie uitgevallen. Tussen de werkgever van klager en klager is een geschil ontstaan over zijn re-integratie. De bedrijfsarts heeft op 28 april 2018 verklaard dat hij klager niet in staat achtte een gesprek met zijn werkgever te voeren, omdat dit het herstel naar verwachting negatief zal beïnvloeden.

2.3              De werkgever van klager heeft hierin niet berust. Zijn advocaat heeft aan de advocaat van klager meegedeeld dat zij daarover een second opinion wilde en dat zij klager daartoe door beklaagde als arts op 22 mei 2017 thuis wilde onderzoeken. Klager heeft hiermee, op advies van zijn advocaat, ingestemd.

2.4              Beklaagde heeft klager en zijn echtgenote op 22 mei 2017 thuis bezocht en gesproken. Klager en zijn vrouw hebben het gesprek zonder toestemming van beklaagde opgenomen. Beklaagde heeft vervolgens ook een rapportage opgesteld en deze aan de werkgever ter beschikking gesteld. Daarin heeft beklaagde een advies over de werkhervatting van klager gegeven. Beklaagde heeft verklaard dat beklaagde medisch gezien voor ten minste 4 uur per dag 20 uur per week belastbaar is in passende arbeid in het 1e of 2e spoor. Verder heeft beklaagde in zijn advies 6 specifieke vragen van de advocaat van de werkgever beantwoord. Ten aanzien van de mogelijkheid van klager om met zijn werkgever in gesprek te gaan heeft beklaagde geadviseerd dat het aannemelijk is dat klager op medische gronden niet alleen rechtstreeks met zijn werkgever in gesprek kan gaan. Wel kan van klager worden verwacht dat hij samen met zijn advocaat met zijn werkgever in gesprek gaat over de stagnatie van zijn re-integratie en zijn toekomst bij zijn werkgever, aldus beklaagde.

3.                  De klacht

Klagers klacht richt zich op het verzoek van beklaagde en zijn advisering. Hij verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij:

a)      niet eerlijk is geweest over de inhoud van zijn opdracht;

b)      niet eerlijk is geweest over zijn relatie met de opdrachtgever;

c)      klager niet over zijn zienswijze heeft geïnformeerd;

d)      klager niet zijn rapportage heeft gestuurd;

e)      niet heeft gereageerd op een email met klachten van 8 juni 2017;

f)       niet eerlijk is geweest over de duur en inhoud van het gesprek.

Aanvullend verwijt klager beklaagde dat hij:

g)      onvoldoende en ondeugdelijk onderzoek naar de re-integratiemogelijkheden van klager heeft gedaan;

h)      tenminste de schijn van partijdigheid heeft gewekt;

i)       een voor klager zeer pijnlijke en niet ter zake doende instructie voor de arbeidskundige heeft gegeven.

4.                  Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de juistheid van een aantal van de klachtonderdelen erkend en de andere onderdelen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.                  De beoordeling

5.1              Het College heeft de klacht uitvoerig met beklaagde ter zitting besproken. Tijdens de zitting heeft beklaagde aangegeven dat hij inmiddels met collega’s zijn handelen heeft besproken en dat hij achteraf bezien niet had moeten instemmen met het huisbezoek en het verzoek om advisering. Ten aanzien van een groot aantal klachtonderdelen heeft beklaagde erkend dat hij onjuist heeft gehandeld. Beklaagde heeft verder aangegeven dat hij dit soort opdrachten niet meer zal aanvaarden en ook zijn spijt jegens klager betuigd.

5.2              Ten aanzien van de klachtonderdelen overweegt het college als volgt.

5.3              Beklaagde is tijdens het gesprek onduidelijk geweest en heeft klager niet volledig ingelicht over het doel van zijn bezoek en de te beantwoorden vragen. Beklaagde had alle vragen die hij in zijn advies heeft beantwoord duidelijk aan klager moeten benoemen en heeft zich ten onrechte beperkt tot de mededeling dat hij moest onderzoeken of klager in staat was tot een gesprek met zijn werkgever. Dat beklaagde in opdracht van de advocaat van de werkgever van klager handelde was wel voldoende duidelijk. Beklaagde heeft verzuimd om een concept van het advies aan klager voor te leggen dan wel de inhoud van dat advies met klager te bespreken. Hierdoor heeft klager zijn correctie- en blokkeringsrecht niet kunnen uitoefenen. Nu het advies wel aan de advocaat van klager is toegezonden is het niet toezenden van het advies aan klager niet verwijtbaar. Gelet op de gang van zaken is het klager wel te verwijten dat hij niet op de email van 8 juni 2018 heeft gereageerd. Dat het gesprek in de beleving van beklaagde achteraf meer dan een jaar later langer is geweest dan in werkelijkheid is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat betekent dat de klachtonderdelen a), c) en e) gegrond zijn. De onderdelen b), d) en f) zijn dat niet.

5.4              Beklaagde had zonder kennisneming van relevante medische informatie en zonder een deugdelijke anamnese geen advies mogen uitbrengen over de werkhervattingsmogelijkheden van klager en heeft dat ook erkend. Klachtonderdeel g) is daarom gegrond. Het College is van oordeel dat beklaagde zich te veel heeft laten meeslepen door de advocaat van de werkgever, zonder een eigen afweging te maken. Daarmee is niet gezegd dat beklaagde ook de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen. Klachtonderdeel h) is daarom ongegrond. Voor wat betreft de instructie aan de arbeidsdeskundige heeft beklaagde toegegeven dat hij die achterwege had moeten laten. Klachtonderdeel i) is daarom gegrond.

5.5       De conclusie is dat beklaagde in de hiervoor genoemde opzichten in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klager behoorde te betrachten. De conclusie is daarom dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

5.6       Beklaagde heeft ter zitting de onjuistheid van zijn handelen zonder terughoudendheid erkend. Hij heeft blijk gegeven van lerend vermogen door enerzijds aan te geven een dergelijke opdracht nooit meer te aanvaarden en anderzijds inzicht te hebben in de onjuistheid van dit handelen. Het College hecht er aan dit te benadrukken, omdat een belangrijk doel van het tuchtrecht hiermee is bereikt. Dat laat echter onverlet dat beklaagde zodanig is tekort geschoten in de zorg die hij ten opzichte van klager moest betrachten, dat een berisping een passende maatregel is.

5.7       Verder zal het College bepalen dat deze beslissing anoniem op de voet van artikel 48, elfde lid, van de Wet BIG wordt bekendgemaakt, met de gronden waarop deze berust, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde (TBV) en Medisch Contact. Het College vindt bekendmaking van belang, omdat het vragen heeft bij de wenselijkheid van dit soort onderzoeken, waartegen de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) zich op zichzelf niet verzetten, naast de bestaande mogelijkheden die een werkgever heeft wanneer hij zich niet kan vinden in het oordeel van zijn bedrijfsarts.

6.         De beslissing

Het College:

-           verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

-           legt op de maatregel van berisping;

-           wijst de klacht voor het overige af;

-           bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde (TBV) en Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist,

R.L. Kloots, J.G.M. van Eekelen en R.P. van Straaten, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2020.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.