ECLI:NL:TGZRSGR:2020:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-261

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2020:104
Datum uitspraak: 13-10-2020
Datum publicatie: 13-10-2020
Zaaknummer(s): 2019-261
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Beklaagde heeft niet voldaan aan de eisen van vakkundigheid en deskundigheid inzake het verrichten van een onderzoek dat aan een deskundigenrapport ten grondslag ligt. Het deskundigenrapport van beklaagde voldoet niet aan de eisen van vakkundigheid en deskundigheid, zoals geformuleerd door het CTG. Het College voegt daaraan toe dat een deskundige niet verplicht is alternatieve oorzaken aan te geven voor beperkingen, als hij meent het oneens te zijn met door anderen gestelde causaal verband tussen een ongeval en beperkingen. Vermeldt de deskundige wel alternatieve oorzaken, zoals in dit geval de echtscheiding en persoonlijkheidsfactoren, dan dient hij die vermoedens nader te onderbouwen, hetgeen hier niet afdoende is gebeurd. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 13 oktober 2020

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. J.H. Lefers, werkzaam te Eibergen,

tegen:

C , verzekeringsarts,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. V. Oskan, werkzaam te Rotterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 november 2019;

- het verweerschrift met bijlagen van 25 februari 2020.

1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 1 september 2020. De klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen. Daarnaast is de gemachtigde van beklaagde ter zitting verschenen. Beklaagde heeft vanuit huis telefonisch aan de zitting deelgenomen. Beide partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht en daartoe pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

2.1 Beklaagde heeft als medisch adviseur van een verzekeraar op 28 januari 2019 een deskundigenrapport geschreven over klaagster in een letselschadezaak.

2.2 Aan dit rapport gingen diverse eerdere adviezen vooraf, waaronder een neurologisch rapport, een neuropsychologisch rapport en een verzekeringsgeneeskundig rapport.

2.3 Het deskundigenrapport van beklaagde wijkt in verschillende opzichten af van de bevindingen en conclusies van de genoemde eerdere rapportages met betrekking tot het bestaan van causaal verband tussen de aanrijding waarbij klaagster was betrokkene en de beperkingen die zij sindsdien stelt te ervaren. Deze beperkingen zijn volgens beklaagde mogelijk toe te schrijven aan andere factoren dan genoemd in de eerdere rapporten. Beklaagde verwijst daarbij in het bijzonder op twee andere mogelijke oorzaken, te weten de echtscheiding van klaagsters ouders en persoonlijkheidsfactoren.

3. De klacht

Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat zijn rapportage niet voldoet aan de tuchtrechtelijke criteria aangaande een zorgvuldige deskundigenadvies.

4. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen deels erkend, maar deels ook bestreden. Voor zover beklaagde de onjuistheden in zijn rapportage heeft erkend, heeft beklaagde daarvoor in zijn verweerschrift en ter zitting jegens klaagster en het College zijn excuses aangeboden.

5. De beoordeling

5.1 Het College beoordeelt of beklaagde bij zijn beroepsmatig handelen, te weten het opstellen van zijn deskundigenrapport, is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Nu in de voorliggende situatie sprake was van een deskundigenrapport verwijst het College hier naar de door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in 2014 geherformuleerde zorgvuldigheidseisen (CTG 30 januari 2014, nr. c2012.100, ECLI:NL:TGZCTG:2014:17). Het CTG heeft in deze uitspraak aangegeven dat aan de volgende criteria moet worden voldaan:

1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het CTG heeft daaraan toegevoegd dat het ten volle toetst of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.2 Beklaagde heeft erkend dat hij fouten en enige – in zijn woorden – ‘blunders’ heeft begaan. Dat betreft het ten onrechte vermelden van stukken uit een niet-bestaande regreszaak, het ten onrechte vermelden dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek eenzijdig was geëntameerd en het ten onrechte vasthouden aan het idee dat hem geen blaam trof.

5.3 Gelet hierop voldoet het deskundigenrapport van beklaagde niet aan de eisen van vakkundigheid en deskundigheid, zoals geformuleerd door het CTG. Het College voegt daaraan toe dat een deskundige niet verplicht is alternatieve oorzaken aan te geven voor beperkingen, als hij meent het oneens te zijn met door anderen gestelde causaal verband tussen een ongeval en beperkingen. Vermeldt de deskundige wel alternatieve oorzaken, zoals in dit geval de echtscheiding en persoonlijkheidsfactoren, dan dient hij die vermoedens nader te onderbouwen, hetgeen hier niet afdoende is gebeurd.

5.4 Het voorgaande betekent nog niet dat beklaagde in redelijkheid niet heeft kunnen concluderen zoals hij in zijn deskundigenrapport heeft gedaan. Zoals volgt uit de door het CTG geformuleerde criteria toetst het College deze vraag marginaal. De door beklaagde getrokken conclusie is gezien alle beschikbare medische informatie niet evident onredelijk en daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het College betrekt daarbij dat beklaagde zijn oordeel over mogelijk bestaande alternatieve oorzaken voorzichtig heeft geformuleerd.

5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Beklaagde heeft deels in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten, zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Dit betreft het onderdeel dat hij niet heeft voldaan aan de eisen van vakkundigheid en deskundigheid inzake het verrichten van een onderzoek dat aan een deskundigenrapport ten grondslag ligt.

5.6 Wat de op te leggen maatregel betreft, kent het college enerzijds betekenis toe aan het

leed dat klaagster stelt dat het deskundigenrapport haar heeft aangedaan, en anderzijds aan het feit dat beklaagde zijn tekortkomingen ruiterlijk heeft erkend, zijn excuses heeft gemaakt en heeft verklaard dat hij zijn fouten in de toekomst niet meer zal maken. Onder deze omstandigheden meent het College dat het primaire doel van het tuchtrecht, te weten het bevorderen en het bewaken van de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg, is bereikt. Daarom kan worden volstaan met het opleggen van de maatregel van een waarschuwing. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;

- legt op de maatregel van waarschuwing;

- wijst het verzoek tot veroordeling van beklaagde in de kosten van deze procedure af.

Deze beslissing is gegeven door E.J. Daalder, voorzitter, A.C. Hendriks, lid-jurist,

R.L. Kloots, J.G.M. van Eekelen en R.P. van Straaten, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2020.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.